PEUGEOT BOXER 2021 Instructieboekje (in Dutch)
Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2021, Model line: BOXER, Model: PEUGEOT BOXER 2021Pages: 212, PDF Size: 6.44 MB
Page 61 of 212

59
Veiligheid
5remmen de controle over uw voertuig zou kunnen
verliezen.
Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Het remsysteem werkt pas optimaal na een inloopperiode van ongeveer 500 km. Tijdens
deze periode raden wij u aan om plotseling,
herhaaldelijk en langdurig remmen te vermijden.
Het antiblokkeersysteem zorgt niet voor een kortere remweg. Op een zeer glad wegdek
(door bijvoorbeeld ijzel of olie) kan het
ABS-systeem de remweg zelfs verlengen.
Wanneer de wielen (banden en velgen) moeten
worden vervangen, zorg er dan voor dat er
wielen worden gemonteerd die voor uw voertuig
zijn goedgekeurd.
Wanneer u in een noodgeval moet remmen, moet u het rempedaal stevig
intrappen en deze druk handhaven, ook op
een glad wegdek.
Na een aanrijding Laat het systeem door een PEUGEOT-
dealer of door een gekwalificeerde werkplaats
controleren.
Dynamische
stabiliteitscontrole (DSC)
Inschakelen
Het CDS-systeem wordt automatisch ingeschakeld
zodra de motor wordt gestart.
Het systeem wordt geactiveerd zodra de wielen te
weinig grip hebben of de koers van de auto afwijkt
van de door de bestuurder gewenste richting.
In dat geval gaat dit lampje op het instrumentenpaneel knipperen.
Uitschakelen
De bestuurder kan dit systeem niet uitschakelen.
Storing
Bij een storing gaat dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel branden, in
combinatie met een melding en een geluidssignaal.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Antislipregeling (ASR)
Uitschakelen/inschakelen
De ASR wordt automatisch ingeschakeld als de
motor wordt gestart.
In bijzondere omstandigheden (als het voertuig
bijvoorbeeld vastzit in de modder of sneeuw, of in
mulle grond) kan het nuttig zijn om het ASR-systeem
uit te schakelen, zodat de wielen kunnen spinnen en
weer grip kunnen krijgen.
Schakel het systeem weer in zodra er weer
voldoende grip is.
ASR
► Druk op deze toets om de functie in of uit te
schakelen.
Het controlelampje in de toets gaat branden en
er wordt een melding op het scherm van het
instrumentenpaneel weergegeven om aan te geven
dat het ASR-systeem is uitgeschakeld.
Het ASR-systeem wordt automatisch ingeschakeld
zodra het contact wordt uitgeschakeld
Storing
Bij een storing gaat dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel branden, in
combinatie met een melding en een geluidssignaal.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
ASR/DSC Deze systemen zorgen voor meer veiligheid
tijdens het rijden. De bestuurder mag zich echter
nooit laten verleiden tot het nemen van meer
risico's of te hard rijden.
In situaties die tot gladheid kunnen leiden (regen,
sneeuw, ijzel) wordt de kans dat de wielen hun
Page 62 of 212

60
Veiligheid
grip verliezen groter. Het is voor uw veiligheid dus
van het grootste belang dat de systemen altijd
ingeschakeld zijn, zeker als de omstandigheden
gevaarlijker worden.
De goede werking van deze systemen wordt
verzekerd door de naleving van de voorschriften
van de fabrikant met betrekking tot de wielen
(banden en velgen), onderdelen van het
remsysteem, elektronische onderdelen alsmede
van de montageprocedures die door het
PEUGEOT-netwerk worden toegepast.
Voor een doeltreffende werking van deze
systemen onder winterse omstandigheden
is het noodzakelijk de auto te voorzien van
winterbanden voor en achter die ervoor zorgen
dat de wegligging zo neutraal mogelijk is.
Intelligent Traction Control
Systeem dat zorgt voor extra tractie in situaties met
weinig grip (sneeuw, ijzel, modder...).
Dit systeem signaleert situaties met weinig grip en
zorgt ervoor dat u onder deze omstandigheden kunt
wegrijden en kunt blijven rijden.
In dergelijke omstandigheden neemt de Intelligent
Traction Control het over van het ASR-systeem
door de aandrijfkracht over te brengen op het wiel
met de meeste grip, waardoor de tractie en de
bestuurbaarheid optimaal zijn.
Inschakelen / uitschakelen
Wanneer u het voertuig start, wordt dit systeem
uitgeschakeld.
► Druk op deze toets om het systeem in of uit te
schakelen.
Wanneer het controlelampje in de toets gaat
branden, wordt het systeem geactiveerd.
Dit systeem is actief tot ongeveer 30 km/h.
Bij snelheden hoger dan ongeveer 19 km/h wordt
het systeem automatisch uitgeschakeld, maar blijft
het controlelampje in de toets branden.
Het systeem wordt automatisch weer ingeschakeld
zodra de rijsnelheid weer lager dan ongeveer 19
km/h wordt.
Storing
Bij een storing in het Intelligent Traction Control-systeem gaat dit
waarschuwingslampje branden.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Load Adaptive Control
Het werkelijke totaalgewicht van een bedrijfsauto
is sterk afhankelijk van de mate van belading. De plaats van het zwaartepunt kan dus veranderen in
lengterichting, maar ook in verticale richting.
Elke verandering heeft invloed op het remmen, de
tractie, het bochtgedrag en de neiging tot omslaan.
De Load Adaptive Control berekent het werkelijke
totaalgewicht door het gedrag van de auto tijdens
het accelereren en remmen te analyseren.
Dit systeem past vervolgens de werking van het
CDS- en het ASR-systeem aan de gewichtsverdeling
van de auto aan. In noodsituaties blijft de auto zo
beter de opgelegde koers volgen.
Hill Assist Descent Control
Systeem voor ondersteuning bij hellingen omlaag op
wegen met weinig grip (zoals modder en grind) of op
steile hellingen.
Dit systeem beperkt de kans dat het voertuig slipt of
de bestuurder de controle over het voertuig verliest
terwijl het omlaag rijdt.
Het zorgt dat het voertuig tijdens de afdeling met
een constante snelheid rijdt door onafhankelijk de
remmen te bedienen.
Inschakelen/uitschakelen
Wanneer u het voertuig start, wordt het systeem
uitgeschakeld.
Page 63 of 212

61
Veiligheid
5
► Wanneer de rijsnelheid lager is dan 19 km/u,
druk op deze toets om het systeem in te schakelen;
het controlelampje in de toets gaat branden.
Zodra de afdaling begint, kunt u het gaspedaal en
het rempedaal loslaten, het controlelampje in de
toets knippert.
De remlichten brandt automatisch als de functie is
ingeschakeld.
Als de snelheid hoger wordt dan 19 km/u, wordt het
systeem automatisch uitgeschakeld, maar blijft het
controlelampje in de toets branden.
Het systeem wordt automatisch weer ingeschakeld
zodra de rijsnelheid weer lager is dan 19 km/u.
U kunt op elk gewenst moment het gaspedaal of het rempedaal weer intrappen.
Het systeem werkt alleen bij hellingen van meer dan 8%.
Gebruik het systeem niet met de versnellingsbak
of transmissie in de neutraalstand.
Schakel een versnelling in die bij de snelheid
past om te voorkomen dat de motor afslaat.
► Als u het systeem handmatig wilt uitschakelen,
druk op de toets; het controlelampje gaat uit.
De functie is mogelijk niet beschikbaar als de remmen oververhit zijn geraakt. Wacht
enkele minuten zodat ze kunnen afkoelen en
probeer het dan nog een keer.
Storing
Bij een storing in de Hill Assist Descent Control gaat dit waarschuwingslampje
branden.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Veiligheidsgordels
Oprolautomaat
De veiligheidsgordels zijn voorzien van een
oprolautomaat die de lengte van de riem
automatisch aanpast aan de lichaamsbouw van de
gebruiker. De veiligheidsgordel wordt automatisch
opgerold als hij niet wordt gebruikt.
De oprolautomaten zijn voorzien van een
automatische blokkeerinrichting die in werking treedt
bij een aanrijding, een noodstop of het over de kop
slaan van de auto. U kunt de blokkeerinrichting
deblokkeren door stevig aan de riem te trekken
en deze weer los te laten, zodat de riem weer een
stukje wordt opgerold.
Pyrotechnische gordelspanner
Dit systeem verbetert de veiligheid bij een frontale
aanrijding of een aanrijding van opzij.
Bij een krachtige aanrijding zorgen de
pyrotechnische gordelspanners ervoor dat de
veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen van de
inzittenden worden getrokken.
De pyrotechnische gordelspanners zijn actief zodra
het contact wordt ingeschakeld.
Spankrachtbegrenzer
Dit systeem beperkt de kracht waarmee de
gordel tegen het lichaam van de inzittenden wordt
getrokken en verhoogt daarmee de veiligheid.
In het geval van een aanrijding De gordelspanners kunnen, afhankelijk van
de aard en de kracht van de aanrijding, vóór en
onafhankelijk van de airbags afgaan. Wanneer de
gordelspanners worden geactiveerd, kan er wat
onschadelijke rook en een knal uit komen, als
gevolg van de activering van de pyrotechnische
lading in het systeem.
In alle gevallen gaat het controlelampje van de
airbag branden.
Laat het gordelsysteem na een aanrijding
controleren en eventueel vervangen door
een PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Veiligheidsgordels vóór
De bestuurdersstoel is voorzien van een
veiligheidsgordel met een pyrotechnische
gordelspanner en een gordelkrachtbegrenzer.
Bij de uitvoeringen met een frontairbag aan
passagierszijde is de veiligheidsgordel van de
zitplaats van de passagier ook voorzien van
Page 64 of 212

62
Veiligheid
een pyrotechnische gordelspanner en een
gordelkrachtbegrenzer.
De voorbank is voorzien van twee
veiligheidsgordels.
Mocht u achteraf een voorbank in de auto monteren, dan dient deze voorzien te zijn
van goedgekeurde veiligheidsgordels.
Verklikkerlampje niet-vastgemaakte
veiligheidsgordels
Als de bestuurder en/of de voorpassagier zijn veiligheidsgordel niet heeft vastgemaakt,
gaat bij het starten van de motor dit verklikkerlampje
branden in combinatie met een alsmaar sterker
wordend geluidssignaal.
Deze waarschuwing werkt zowel bij uitvoeringen
met individuele passagiersstoel als bij uitvoeringen
met tweezits passagiersbank vóór.
Hoogteverstelling
► Knijp aan de bestuurderszijde of aan de zijde
van de stoel aan passagierszijde in de knop met de
gordelretour en verschuif deze helemaal; laat los om
te vergrendelen.
De gordel van de middelste zitplaats is niet in hoogte
verstelbaar.
Als de veiligheidsgordel van de bestuurder is losgemaakt, kan bij auto's met het Stop &
Start-systeem de START-stand van de motor niet
worden geactiveerd. De motor kan dan
uitsluitend met de contactsleutel worden gestart.
Veiligheidsgordels achter
De zitplaatsen achterin / zitplaatsen van de bank
zijn voorzien van een driepuntsveiligheidsgordel met
oprolautomaat.
De middelste zitplaats heeft een geleider en haspel,
die aan de rugleuning zijn bevestigd.
Elke zitplaats aan de buitenkant heeft een steun
waaraan u de gesp kunt hangen als de gordel niet
wordt gebruikt.
Display waarschuwingslampjes
veiligheidsgordels
Wanneer het voertuig wordt gestart en een van de passagiers achterin de
veiligheidsgordel niet heeft vastgemaakt, gaat het
betreffende waarschuwingslampje branden.
Als een van de passagiers achterin de
veiligheidsgordel losmaakt bij een snelheid
hoger dan 20
km/h, gaat het betreffende
waarschuwingslampje branden, gedurende
ongeveer 2 minuten in combinatie met
een geluidssignaal. Vervolgens blijft het
Page 65 of 212

63
Veiligheid
5waarschuwingslampje branden totdat de
veiligheidsgordel weer is vastgemaakt.
Vastmaken
► Trek aan de gordel en steek de gesp in de
gordelsluiting.
►
Controleer of de gordel goed is vastgemaakt
door even aan de riem te trekken.
Ontgrendelen
► Druk op de rode knop van de gordelsluiting.
► Houd de gordel vast terwijl deze zich oprolt.
Advies
Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder te controleren of alle passagiers hun
veiligheidsgordel goed hebben omgedaan en
vastgemaakt.
Maak altijd de veiligheidsgordel vast, ongeacht
de reistijd en de plaats waar u in het voertuig zit.
Wissel de gordelsluitingen van de
veiligheidsgordels onderling niet om; de gordels
zijn dan niet voldoende effectief.
Voor een juiste werking van de gordelsluiting
moet u voor het vastmaken van de gordel
controleren of er geen vreemde voorwerpen
aanwezig zijn in de sluiting.
Controleer zowel voor als na het gebruik van de
gordel of deze goed is opgerold.
Controleer na het neerklappen of verstellen van
een stoel of de achterbank of de gordel zich op
de juiste plaats bevindt en goed is opgerold.
Omdoen De heupgordel moet zo laag mogelijk op het
bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het holle gedeelte
van de schouder worden geplaatst.
Aan de voorkant moet de stoelhoogte mogelijk
worden aangepast om de positie van de
veiligheidsgordel af te stellen.
Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
–
dient deze strak om het lichaam te worden
gedragen.
–
moet deze in een vloeiende beweging naar
voren worden getrokken, zonder dat de gordel
gedraaid raakt.
–
mag deze door niet meer dan één persoon
worden gedragen.
–
mag deze geen beschadigingen of rafels
vertonen.
–
mag er niets aan de gordel worden gewijzigd
om te voorkomen dat de gordel niet goed werkt.
Aanbevelingen voor kinderen Maak voor kinderen tot 12 jaar en/of
passagiers kleiner dan 1,5 meter gebruik van een
geschikt kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet meer dan één
kind gedragen worden.
Laat een kind tijdens het rijden nooit op schoot
zitten.
Zie het betreffende deel voor meer informatie
over kinderzitjes.
Onderhoud
Vanwege de wettelijke
veiligheidsvoorschriften moeten alle
werkzaamheden aan de veiligheidsgordels
worden uitgevoerd door een PEUGEOT-dealer
of een gekwalificeerde werkplaats, om te
garanderen dat de werkzaamheden volgens de
voorschriften worden uitgevoerd.
Laat de veiligheidsgordels van uw voertuig
regelmatig controleren door een PEUGEOT-
dealer of een gekwalificeerde werkplaats, vooral
als de gordels beschadigingen vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of
een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar bij
PEUGEOT-dealers.
Airbags
De airbags zijn speciaal ontworpen voor een
betere veiligheid van de inzittenden bij een
ernstige aanrijding. Ze vormen een aanvulling
op de werking van de veiligheidsgordels met
gordelkrachtbegrenzers.
De elektronische schoksensoren registreren een
plotselinge vertraging van de auto:
Page 66 of 212

64
Veiligheid
– bij een ernstige aanrijding gaan de airbags
onmiddellijk af en verbeteren ze de bescherming van
de inzittenden van de auto. Direct na de aanrijding
ontsnapt het gas snel uit de airbags, zodat het zicht
niet wordt belemmerd en de inzittenden de auto
eventueel kunnen verlaten.
–
bij een minder ernstige aanrijding of een
aanrijding van achteren en in bepaalde gevallen
waarbij de auto over de kop slaat, treden de airbags
niet in werking. De veiligheidsgordels helpen u in
deze situaties voldoende te beschermen.
De airbags werken alleen als de motor draait.
De airbags werken slechts één keer. Als er een
tweede aanrijding plaatsvindt (tijdens hetzelfde
of een volgend ongeval), worden de airbags niet
meer opgeblazen.
Het afgaan van de airbag(s) gaat gepaard met een lichte rookontwikkeling en een knal;
dit wordt veroorzaakt door de activering van de
pyrotechnische lading van het systeem.
Deze rook is niet schadelijk, maar kan irriterend
zijn voor personen die hier gevoelig voor zijn.
De knal die bij het afgaan wordt geproduceerd,
kan het gehoor gedurende een korte periode
enigszins verminderen.
Airbags vóór
De airbags vóór beschermen de bestuurder en
voorpassagier bij een ernstige frontale aanrijding,
om de kans op hoofd- en borstletsel te verkleinen.
De bestuurdersairbag is ingebouwd in het stuurwiel
en de passagiersairbag in het dashboard boven het
dashboardkastje.
Zij-airbags en window-airbags
De zij-airbags (volgens uitvoering) zijn aan de
zijde van de portieren in de rugleuningen van de
voorstoelen aangebracht.
De window-airbags zijn aangebracht in de stijlen en
in de hemelbekleding bij de voorste zitplaatsen van
de cabine.
De window-airbag wordt opgeblazen tussen de
voorpassagier en de zijruit.
De zij- en window-airbags worden opgeblazen aan
de zijde waar de aanrijding plaatsvindt.
Storing
Als dit verklikkerlampje gaat branden, laat het systeem dan controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
Adviezen
Houd u aan de onderstaande veiligheidsvoorschriften voor een
maximale effectiviteit van de airbags.
Ga normaal en rechtop zitten.
Doe de veiligheidsgordel om en zorg dat deze
correct is geplaatst en afgesteld.
Zorg dat er zich niets bevindt tussen de airbag
en de inzittenden (kinderen, huisdieren, objecten,
enz.) en bevestig niets in de buurt van de airbags
of in het gebied waar de airbags afgaan. Dit
kan de inzittende bij het afgaan van de airbag
verwonden.
Wijzig niets aan het oorspronkelijke ontwerp van
uw auto, vooral niet in de directe omgeving van
de airbags.
Laat na een aanrijding of diefstal van uw auto de
airbagsystemen controleren.
Werkzaamheden aan airbagsystemen mogen
uitsluitend door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats worden uitgevoerd.
Zelfs als alle bovenstaande voorschriften worden
nageleefd, blijft de kans bestaan op letsel of
lichte brandwonden aan het hoofd, de borst of de
armen als de airbag wordt geactiveerd. De airbag
wordt namelijk zeer snel opgeblazen (binnen
enkele milliseconden) en loopt vervolgens
even snel leeg, waarbij de hete gassen via de
daarvoor bestemde openingen naar buiten
stromen.
Airbags vóór Houd het stuurwiel niet aan de spaken vast
en laat uw handen niet op het stuurwielkussen
rusten.
De voorpassagier mag zijn of haar voeten niet op
het dashboard laten rusten.
Rook niet in de auto. Als de airbag wordt
opgeblazen, kunnen brandende sigaretten of een
pijp brandwonden of ander letsel veroorzaken.
Page 67 of 212

65
Veiligheid
5Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen gaten in
de stuurwielbekleding en sla er niet op.
Bevestig geen voorwerpen of stickers op het
stuurwiel of op het dashboard. Deze kunnen bij
het afgaan van de airbags letsel veroorzaken.
ZijairbagsBreng uitsluitend goedgekeurde
stoelhoezen aan die compatibel zijn met
zijairbags. Voor informatie over stoelhoezen die
geschikt zijn voor uw auto kunt u zich wenden tot
het PEUGEOT-netwerk.
Bevestig nooit iets aan en hang nooit iets over de
rugleuning van de stoelen (kleding enz.): dit zou
bij het afgaan van de zijairbags kunnen leiden tot
verwondingen aan armen of borstkas.
Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel
zitten.
Window-airbags Bevestig nooit iets op of aan de
hemelbekleding; dit zou bij het afgaan van de
window-airbags kunnen leiden tot hoofdletsel.
Schroef nooit de handgrepen van het dak los;
deze maken deel uit van de bevestiging van de
window-airbags.
Kinderzitjes
De regelgeving met betrekking tot het vervoer van kinderen verschilt per land.
Raadpleeg de in uw land geldende regels.
Volg voor een optimale veiligheid de volgende
adviezen op:
–
Conform
de Europese wetgeving dienen kinderen
jonger dan 12 jaar of kleiner dan 1,5 meter
in goedgekeurde, voor het lichaamsgewicht
geschikte kinderzitjes op met veiligheidsgordels of
ISOFIX-bevestigingen uitgeruste plaatsen te worden
vervoerd.
–
V
olgens de statistieken zijn de
achterzitplaatsen van uw voertuig de veiligste
plaats voor het vervoeren van een kind.
–
Kinderen lichter dan 9 kg moeten met de rug
in de rijrichting in het voertuig worden geplaatst,
op de voorstoel of een achterzitplaats van het
voertuig.
Het wordt aanbevolen om kinderen op de achterzitplaatsen van het voertuig te
vervoeren:
–
tot 3 jaar "
met de rug in de rijrichting",
–
vanaf 3 jaar "
met het gezicht in de
rijrichting".
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordel correct is bevestigd en aangetrokken.
Zorg er bij kinderzitjes met een steun voor dat de
steun goed contact maakt met de vloer.
Wanneer een kinderzitje niet goed in een auto is bevestigd, kan de veiligheid van het
kind bij een ongeval in gevaar komen.
Controleer of er geen veiligheidsgordel of
gordelsluiting van de veiligheidsgordel onder het
kinderzitje zit; dat zou de stabiliteit van het zitje in
gevaar kunnen brengen.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels of het tuigje
van het kinderzitje, zelfs bij korte ritten, worden
vastgemaakt waarbij de speling ten opzichte van
het lichaam van het kind zoveel mogelijk moet
worden beperkt.
Wanneer het kinderzitje met de veiligheidsgordel
wordt bevestigd, moet u ervoor zorgen dat de
veiligheidsgordel correct tegen het kinderzitje is
gespannen en dat de gordel het kinderzitje stevig
op zijn plaats houdt. Wanneer de passagiersstoel
verstelbaar is, moet u deze waar nodig naar
voren schuiven.
Verwijder de hoofdsteun voordat u
een kinderzitje met rugleuning op een
passagierszitplaats bevestigt.
Berg de hoofdsteun zorgvuldig op om te
voorkomen dat de hoofdsteun door de auto vliegt
bij krachtig afremmen. Plaats de hoofdsteun
terug zodra het kinderzitje is verwijderd.
Plaatsen van een zittingverhoger Het bovenste gedeelte van de
veiligheidsgordel moet over de schouder van het
kind liggen zonder de hals te raken.
Controleer of de heupgordel goed over de
bovenbenen van het kind ligt.
Page 68 of 212

66
Veiligheid
Gebruik een zittingverhoger met rugleuning
voorzien van een gordelgeleider ter hoogte van
de schouder.
Extra beveiligingGebruik de kinderbeveiliging om te
voorkomen dat de portieren en de portierruiten
achter per ongeluk geopend worden.
Zorg ervoor dat de achterportierruiten niet verder
dan voor 1/3 deel worden geopend.
Plaats zonneschermen op de achterportierruiten
om jonge kinderen tegen de zon te beschermen.
Laat uit veiligheidsoverwegingen nooit:
–
een kind alleen en zonder toezicht in de auto
achter;
–
een kind of een dier in een auto achter
wanneer alle ruiten gesloten zijn en de auto in de
zon staat;
–
de sleutels binnen bereik van de kinderen
achter in de auto.
Kinderzitje achterin
Met het gezicht of de rug in de rijrichting
► Zet de voorstoel van de auto naar voren en zet
de rugleuning rechtop, zodat de benen van het kind
in een kinderzitje met het gezicht of de rug in de
rijrichting de voorstoel van de auto niet raken.
►
Controleer of de rugleuning van een kinderzitje
met het gezicht in de rijrichting zich zo dicht mogelijk
tegen de rugleuning van de zitplaats achter in de
auto is geplaatst en het optimaal raakt.
Kinderzitje op de
passagiersstoel voor
► Zet de stoel van de voorpassagier in de
hoogste en middelste stand in de lengte, met de
rugleuning rechtop.
"Gezicht in de rijrichting"
De voorpassagiersairbag moet ingeschakeld zijn.
"Met de rug in de rijrichting"
De airbag vóór aan passagierszijde moet worden uitgeschakeld als u een kinderzitje
“met de rug in de rijrichting” op de voorstoel
plaatst. Wanneer u dat niet doet, dan kan het
kind ernstig of dodelijk letsel oplopen als de
airbag wordt opgeblazen.
Waarschuwingssticker - Airbag vóór aan
passagierszijde
U moet zich aan het volgende voorschrift houden,
dat ook op de waarschuwingssticker aan beide
zijden van de zonneklep aan passagierszijde wordt
vermeld:
Plaats NOOIT een kinderzitje met de rug in de
rijrichting op een zitplaats waarvan de AIRBAG is INGESCHAKELD. Bij het afgaan van de airbag
kan het KIND LEVENSGEVAARLIJK GEWOND RAKEN.
Page 69 of 212

67
Veiligheid
5De airbag vóór aan
passagierszijde uitschakelen
Airbag passagierszijde UIT
Schakel voor de veiligheid van uw kind de airbag vóór aan passagierszijde ALTIJD uit
als u een kinderzitje "met de rug in de rijrichting"
op de voorstoel plaatst. Anders kan het kind
ernstig of dodelijk gewond raken wanneer de
airbag wordt geactiveerd.
Auto's zonder schakelaar voor het uit-/ inschakelen
Het is ten strengste verboden om een
kinderzitje met de rug in de rijrichting op de
voorpassagiersstoel of voorbank te plaatsen -
kans op dodelijk of ernstig letsel bij het afgaan
van de airbag!
De airbag vóór aan passagierszijde uit-
of inschakelen
► Druk op deze toets en selecteer daarna
"UIT" in het menu "Airbag aan
passagierszijde" om de airbag uit te schakelen.
►
Selecteer "AAN" om deze weer in te schakelen.
Als het contact wordt ingeschakeld, gaat dit waarschuwingslampje branden en wordt er
een melding op het display weergegeven om aan te
geven dat de functie is uitgeschakeld.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over de configuratie van het
voertuig (MODE).
Afhankelijk van de uitvoering kan deze functie
ook worden uit- of ingeschakeld via het audio- en
telematicasysteem op het touchscreen.
Page 70 of 212

68
Veiligheid
Overzicht voor het bevestigen van kinderzitjes met de veiligheidsgordel
Conform de Europese wetgeving geeft dit overzicht de mogelijkheden weer met betrekking tot het bevestigen van een universeel gehomologeerd kinderzitje met een
veiligheidsgordel, gerangschikt naar gewicht van het kind en de plaats in de auto.
ZitplaatsGewicht van het kind en leeftijdsindicatie
Tot 13 kg
(groepen 0 (a ) en 0+)
Tot ongeveer 1 jaar Van 9 tot 18 kg
(groep 1)
Van ongeveer 1 tot
3 jaar Van 15 tot 25 kg
(groep 2)
Van ongeveer 3 tot
6 jaar Van 22 tot 36 kg
(groep 3)
Van ongeveer 6 tot 10 jaar
Passagiersstoel voor (b) U
Bank voor voorpassagier met middelste en buitenste
zitplaatsen
(b)
Middelste en buitenste zitplaatsen op rij 2 en 3
(a) Groep 0: vanaf de geboorte tot 10 kg.
(b) Raadpleeg de wettelijke bepalingen van uw land voordat u een kinderzitje op deze plaats bevestigt.
U Zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd kinderzitje met een veiligheidsgordel, zowel "met de rug in de rijrichting" als "met het
gezicht in de rijrichting".
ISOFIX-bevestigingen
Als uw voertuig is uitgerust met ISOFIX-
bevestigingspunten, worden deze met labels
aangegeven. Elke zitplaats is voorzien van drie
bevestigingsringen: