Peugeot Partner 2019 Handleiding (in Dutch)
Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2019, Model line: Partner, Model: Peugeot Partner 2019Pages: 312, PDF Size: 9.61 MB
Page 141 of 312

139
Uitschakelen
F Draai rolknop 1 in stand 0. De informatie
van de snelheidsbegrenzer wordt niet meer
weergegeven.
Storing
Het gebruik van matten die niet door
PEUGEOT zijn goedgekeurd, kan de
werking van de snelheidsbegrenzer
hinderen.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
-
c
ontroleer of de mat goed op zijn
plaats ligt,
-
l
eg nooit meerdere matten boven op
elkaar.
Zodra de rijsnelheid de ingestelde
snelheid weer heeft bereikt, wordt de
snelheidsbegrenzer ingeschakeld: de
weergegeven ingestelde snelheid knippert niet
meer.
Het knipperen van de streepjes wijst op een
storing in de snelheidsbegrenzer.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Programmeerbare
snelheidsregelaar
Met behulp van de snelheidsregelaar
kan de bestuurder met een ingestelde
constante snelheid rijden zonder gas
te hoeven geven. De snelheidsregelaar blijft na het
schakelen actief ongeacht het
versnellingsbaktype bij auto's met Stop &
Start-systeem.
De werking van de snelheidsregelaar kan
tijdelijk worden onderbroken (pauze):
-
d
oor op de toets 4 te drukken of door het
rempedaal in te trappen,
-
a
utomatisch, als de dynamische
stabiliteitscontrole in werking treedt.
Bij het afzetten van het contact wordt de
ingestelde snelheid gewist.
De snelheidsregelaar is een
rijhulpsysteem; de bestuurder moet te
allen tijde de snelheidslimieten in acht
nemen en zijn aandacht op het verkeer
blijven vestigen.
Houd om veiligheidsredenen uw voeten
altijd in de buurt van de pedalen.
De snelheidsregelaar moet handmatig worden
ingeschakeld
.
Daar voor moet de auto met een snelheid van
minstens 40
km/h rijden.
Bij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak moet minimaal de derde
versnelling zijn ingeschakeld.
Bij auto's met een automatische transmissie
moet de stand D zijn geselecteerd of moet, in
de stand M , minimaal de tweede versnelling
zijn ingeschakeld.
6
Rijden
Page 142 of 312

140
Stuurkolomschakelaars
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over het opslaan van snelheden of
over het verkeersbordherkenningssysteem .
1.Selecteren van de snelheidsregelaar.
2. De actuele rijsnelheid instellen als de
aan te houden snelheid/verlagen van de
ingestelde rijsnelheid.
3. De actuele rijsnelheid instellen als de
aan te houden snelheid/verhogen van de
ingestelde rijsnelheid.
4. Onderbreken/hervatten van de
snelheidsregelaar.
5. Afhankelijk van de uitvoering:
Weergeven van de snelheidsdrempels in
het geheugen met de programmeerbare
snelheidsregelaar
of
Gebruiken van de door het verkeersbordhe
rkenningssysteem.
Weergave op het instrumentenpaneel
6.Snelheidsregelaar geselecteerd
7. Snelheidsregelaar onderbroken/hervat.
8. Ingestelde snelheid.
9. Snelheid voorgesteld door verkeersbordhe
rkenningssysteem.
Inschakelen/onderbreken
F Druk nogmaals op de toets 4 om de
snelheidsregelaar weer in te schakelen (ON).
F Draai de knop 1 in de stand CRUISE : de
snelheidsregelaar is geselecteerd, maar
nog niet ingeschakeld (Pause). F
D
ruk, wanneer de gewenste snelheid
is bereikt, op de toets 2 of 3 om de
snelheidsregelaar te activeren en een
ingestelde snelheid op te slaan. De actuele
wagensnelheid wordt de ingestelde
snelheid.
U kunt het gaspedaal nu loslaten.
F
D
ruk op de toets 4 om de werking van de
functie tijdelijk te onderbreken (Pause).
Wijzigen van de ingestelde
snelheid
De snelheidsregelaar moet zijn ingeschakeld.
Wijzigen van de actuele ingestelde snelheid:
F
i
n stappen van +/- 1 km/h: druk meerdere
keren kort op de toets 2 of 3 ,
F
c
ontinu, in stappen van +/- 5 km/h: houd de
toets 2 of 3 ingedrukt.
Rijden
Page 143 of 312

141
Let op: tijdens het ingedrukt houden van
de toets 2 of 3 kan de rijsnelheid zeer snel
veranderen.
Stel om veiligheidsredenen een snelheid
in die niet al te veel afwijkt van de actuele
wagensnelheid. Zo voorkomt u dat de
auto onver wacht gaat accelereren of vaart
minderen.
De ingestelde snelheid wijzigen met behulp
van de geprogrammeerde snelheden en het
touchscreen:
F
d
ruk op de toets 5 om de geprogrammeerde
snelheden weer te geven,
F
d
ruk op de toets van de door u gewenste
snelheid.
Na enkele ogenblikken sluit het selectiescherm.
Deze snelheid wordt nu de nieuwe ingestelde
snelheid.
Tijdelijk overschrijden van
de ingestelde snelheid
Indien noodzakelijk (inhaalmanoeuvre enz.) kan
de ingestelde snelheid worden overschreden
door het gaspedaal in te trappen. Op een steile afdaling kan de
snelheidsregelaar niet voorkomen dat de
auto de ingestelde snelheid overschrijdt.
U moet dan mogelijk het rempedaal
intrappen om de rijsnelheid te beperken.
De werking van de snelheidsregelaar
wordt dan automatisch onderbroken.
Druk op toets 4 om het systeem opnieuw
te activeren bij een rijsnelheid hoger dan
40
km/h.
Uitschakelen
F Draai rolknop 1 in stand 0. De informatie
van de snelheidsregelaar wordt niet meer
weergegeven.
Storing
De snelheidsregelaar wordt tijdelijk
uitgeschakeld en de weergegeven ingestelde
snelheid knippert.
Als het gaspedaal wordt losgelaten, wordt de
ingestelde snelheid weer aangehouden.
Zodra de auto de ingestelde snelheid heeft
bereikt, schakelt de snelheidsregelaar in: de
weergegeven ingestelde snelheid knippert niet
meer. Het knipperen van de streepjes wijst op een
storing in de snelheidsregelaar.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Wijzigen van de ingestelde snelheid van de
snelheidsregelaar op basis van de door de
snelheidslimietherkenning weergegeven
snelheid:
F
d
e snelheid die u kunt opslaan verschijnt op
het instrumentenpaneel,
F
d
ruk één keer op de toets 5 ; er verschijnt
een melding ter bevestiging van het verzoek
om de snelheid op te slaan. F
d
ruk nogmaals op de toets 5 om de
weergegeven snelheid op te slaan.
Deze waarde verschijnt direct als nieuwe
ingestelde snelheid op het instrumentenpaneel.
6
Rijden
Page 144 of 312

142
Activeer de snelheidsregelaar uitsluitend
als de verkeerssituatie het mogelijk maakt
om gedurende een bepaalde tijd met een
constante snelheid en een veilige afstand
tot uw voorligger te blijven rijden.
Gebruik de snelheidsregelaar niet in de
stad, bij druk verkeer, op bochtige of steile
wegen, op gladde of ondergelopen wegen
of bij slecht zicht (zware regenval, mist,
sneeuw enz.).
De ingestelde snelheid kan in sommige
gevallen niet worden aangehouden of
zelfs niet worden bereikt: bij het trekken
van een aanhanger, als de auto zwaar
beladen is, op een steile helling enz.
Matten die niet door PEUGEOT zijn
goedgekeurd kunnen de werking van de
snelheidsregelaar hinderen.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
-
c
ontroleer of de mat goed op zijn
plaats ligt,
-
l
eg nooit meerdere matten boven op
elkaar.Adaptieve
snelheidsregelaar
Dit systeem heeft de volgende functies:
- H et automatisch aanhouden van
een door de bestuurder ingestelde
snelheid.
-
H
et automatisch aanhouden van
een door de bestuurder ingestelde
afstand tot de voorligger.
De snelheidsregeling blijft actief
na het schakelen, ongeacht het
versnellingsbaktype.
Het systeem versnelt de auto of remt deze af
door automatisch het motortoerental te regelen
en het remsysteem te bedienen. Dit systeem is hoofdzakelijk ontworpen
voor snelwegen en autowegen. Het werkt
alleen bij bewegende voertuigen
die in
dezelfde richting als uw auto rijden.
Werkingsprincipe
Het systeem past automatisch de snelheid van
uw auto aan die van de voorligger aan om een
constante afstand te behouden.
Als uw voorligger langzamer rijdt, vermindert
het systeem de snelheid van uw auto of brengt
het uw auto indien nodig zelfs volledig tot
stilstand door op de motor af te remmen en het
remsysteem te bedienen (uitvoeringen met een
automatische transmissie).
Als de voorligger versnelt of een andere
rijstrook kiest, verhoogt de snelheidsregelaar
geleidelijk de rijsnelheid tot de ingestelde
snelheid weer is bereikt.
Als u de richtingaanwijzer inschakelt bij het
inhalen van een langzamer voertuig, staat
de snelheidsregelaar tijdelijk toe dat u de
voorligger dichter nadert om het inhalen te
vergemakkelijken, zonder echter de ingestelde
snelheid te overschrijden.
Bij een auto met een automatische transmissie
kan bij het automatisch aanhouden van een
bepaalde afstand tot de voorligger de auto
volledig tot stilstand worden gebracht.
Voor dit doel is de auto voorzien van een
camera boven aan de voorruit.
Rijden
Page 145 of 312

143
De remlichten lichten op zodra het
remsysteem wordt geactiveerd en de auto
snelheid mindert.
Dit systeem is een hulpmiddel voor de
bestuurder, die desondanks altijd de
snelheidslimiet en een veilige afstand
tot de voorligger in acht moet nemen en
de aandacht op het verkeer moet blijven
vestigen.
Sommige voertuigen op de weg kunnen
niet goed gedetecteerd of verkeerd
geïnterpreteerd worden door de camera
(bijv. een vrachtwagen), wat kan leiden tot
een slechte inschatting van de afstanden
en het onjuist versnellen of afremmen van
de auto.
De bestuurder moet op elk moment
de controle over de auto weer kunnen
overnemen door het stuur wiel steeds met
beide handen vast te houden en de voeten
bij het rempedaal en het gaspedaal te
houden.Stuurkolomschakelaars
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het verkeersbordherkenn
ingssysteem.
Weergave op het instrumentenpaneel
1.Selecteren van de snelheidsregelaar.
2. De actuele rijsnelheid instellen als de
aan te houden snelheid/verlagen van de
ingestelde rijsnelheid.
3. De actuele rijsnelheid instellen als de
aan te houden snelheid/verhogen van de
ingestelde rijsnelheid.
4. Onderbreken/hervatten van de
snelheidsregeling.
5. Gebruiken van de door het
verkeersbordherkenningssysteem
weergegeven snelheid.
6. Weergeven en instellen van de opgeslagen
afstand tot de voorligger. 7.
Voorligger aanwezig/afwezig.
8. Snelheidsregeling ingeschakeld/
uitgeschakeld.
9. Ingestelde snelheid.
10. Auto stilgehouden (uitvoeringen met
automatische transmissie).
11. Snelheid voorgesteld door verkeersbordhe
rkenningssysteem.
Bij detectie van een voorligger wordt het
symbool 7 gevuld met de kleur die hoort bij de
status van de snelheidsregeling. Standaard is
het symbool 7 leeg.
Als de snelheidsregeling is geactiveerd,
worden de symbolen 7 en 8 groen
weergegeven. Standaard worden deze
symbolen grijs weergegeven.
6
Rijden
Page 146 of 312

144
Inschakelen
F Zet, bij een draaiende motor, rolknop 1 in de stand " CRUISE ". Het systeem bevindt zich
in de pauzestand (weergegeven in grijs).
Met een handgeschakelde versnellingsbak
De snelheid van de auto moet liggen tussen 30
en 160
km/h:
F
D
ruk tijdens het rijden op een van de
toetsen 2 of 3 : de actuele rijsnelheid van uw
auto wordt de ingestelde rijsnelheid.
De snelheidsregelaar wordt ingeschakeld
(weergegeven in groen).
Met een automatische transmissie
Stand D of M moet zijn geselecteerd.
De snelheid van de auto moet liggen tussen 2
en 180
km/h:
F
G
eef een beetje gas en druk op een van
de toetsen 2 of 3 : het systeem wordt
ingeschakeld (weergegeven in groen).
De ingestelde snelheid is vervolgens gelijk aan:
-
d
e huidige snelheid van de auto, als deze
hoger is dan 30
km/h,
-
3
0 km/h, als deze lager is dan 30 km/h.
12 .
Instelling afstand tot voorligger.
13. Gedetecteerde positie van de auto door de
camera. De instellingen opslaan
Door het contact af te zetten wordt de door
de bestuurder ingestelde snelheidswaarde
geannuleerd.
De afstand tot de voorligger is standaard
ingesteld op "
Normaal" (2 streepjes). Zo niet,
dan wordt de laatst ingestelde waarde gebruikt
bij het inschakelen van de functie.
Onderbreken
De werking van de adaptieve snelheidsregelaar
kan worden onderbroken :
-
d
oor bediening door de bestuurder:
•
V
an de toets 4 (Pause).
•
V
an het rempedaal.
•
V
an de hendel van de elektrische
parkeerrem.
•
V
an het koppelingspedaal, door dit
ongeveer 10
seconden of langer ingetrapt
te houden.
•
B
ij het vanuit de stand D in de stand N
zetten van de automatische transmissie.
-
of
automatisch:
•
D
oor activering van het ESP om
veiligheidsredenen.
•
W
anneer de snelheid van de auto lager
wordt dan 30
km/h (1100 t /min), bij een
handgeschakelde versnellingsbak.
Als de werking van de snelheidsregelaar is
onderbroken, kan deze pas opnieuw worden
geactiveerd als aan alle veiligheidsvoorwaarden
wordt voldaan. De melding "Inschakelen
geweigerd, omstandigheden ongeschikt" wordt
weergegeven zolang het niet mogelijk is om de
adaptieve snelheidsregelaar weer te activeren.
Opnieuw inschakelen van de functie
Bij uitvoeringen met een handgeschakelde
versnellingsbak
Om de functie opnieuw in te schakelen moet de
bestuurder het gaspedaal intrappen, harder gaan rijden
dan 30
km/h en ver volgens op toets 2 , 3 of 4 drukken.
Bij uitvoeringen met een automatische
transmissie
Na het afremmen van de auto waardoor deze
tot stilstand is gebracht, zorgt het systeem dat
de auto blijft stilstaan; de snelheidsregelaar
wordt onderbroken.
De bestuurder moet het gaspedaal intrappen
om weg te rijden en ver volgens het systeem
heractiveren door harder te rijden dan 30
km/h
en toets 2 , 3 of 4 in te drukken.
Als de bestuurder geen actie onderneemt nadat
de auto tot stilstand is gekomen, wordt na een
korte periode (ca. 5
minuten) automatisch de
elektrische parkeerrem geactiveerd.
Wacht om veiligheidsredenen tot de
huidige snelheid de ingestelde snelheid
benadert voordat u de functie opnieuw
inschakelt met toets 4 .
Wijzigen van de ingestelde
snelheid
De ingestelde snelheid kan worden gewijzigd
als bij draaiende motor de snelheidsregelaar is
geactiveerd (groen).
Wijzigen op basis van de actuele rijsnelheid
F Herhaaldelijk kort indrukken van toets 2 of
3 om de snelheid te verlagen of te verhogen
in stappen van 1
km/h.
Rijden
Page 147 of 312

145
Let op: tijdens het ingedrukt houden van
toets 2 of 3 kan de rijsnelheid zeer snel
veranderen.
Wijzigen op basis van het
verkeersbordherkenningssysteem
F De voorgestelde snelheid wordt weergegeven op het instrumentenpaneel.
F
D
ruk één keer op toets 5 ; er verschijnt een
melding ter bevestiging van het verzoek om
de snelheid op te slaan.
F
D
ruk nogmaals toets 5 om de voorgestelde
snelheid op te slaan.
Deze waarde verschijnt direct als nieuwe
ingestelde snelheid op het instrumentenpaneel. F
I
ngedrukt houden van toets 2 of 3 om de
snelheid te verlagen of te verhogen in
stappen van 5 km/h.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over het verkeersbordherkenningssy
steem.
Om veiligheidsredenen is het raadzaam
een snelheid te selecteren die dicht bij
de actuele snelheid van uw auto ligt, om
bruusk accelereren of vertragen van de
auto te voorkomen.
Wijzigen van de ingestelde
afstand tot de voorligger
Draaiende motor en rolknop in de stand
"
CRUISE ":
F
d
ruk op toets 6 om het selectiescherm voor
het instellen van de afstand tot de voorligger
weer te geven,
F
d
ruk herhaaldelijk op toets 6 tot de
gewenste instelling verschijnt.
Het selectiescherm sluit na enkele seconden.
Hierna is de wijziging van kracht.
Deze instelling blijft ongeacht de systeemstatus
in het geheugen bewaard, ook na uitschakelen
van het contact.
De selectie geldt tevens voor de afstand tot
de voorligger als de auto door het systeem
tot stilstand wordt gebracht (uitvoeringen met
automatische transmissie EAT8).
Overschrijden van de
ingestelde snelheid
De ingestelde snelheid kan tijdelijk worden
overschreden door het gaspedaal in te trappen.
Tijdens het intrappen van het gaspedaal
stuurt de snelheidsregelaar het
remsysteem niet aan.
Het loslaten van het gaspedaal is voldoende
om weer terug te keren naar de ingestelde
snelheid.
Als de ingestelde snelheid wordt overschreden,
verdwijnt de weergave van de ingestelde
snelheid en wordt de melding "Regelaar
onderbroken" weergegeven totdat het
gaspedaal weer wordt losgelaten.
Rijsituaties en bijbehorende
waarschuwingen
De onderstaande tabel geeft een beschrijving
van de afhankelijk van de rijsituaties
weergegeven waarschuwingen en meldingen.
Deze waarschuwingen worden niet
opeenvolgend weergegeven.
Er is keuze uit drie vaste instellingen voor de
afstand tot de voorligger:
-
"
Ver " (3 streepjes).
-
"
Normaal " (2 streepjes).
-
"
Dichtbij" (1 streepje).
6
Rijden
Page 148 of 312

146
LampjeWeergaveBijbehorende meldingAanwijzingen
(grijs) "Regelaar gepauzeerd"
Functie gepauzeerd.
Geen voertuig gedetecteerd.
(grijs) "Regelaar gepauzeerd"
Functie gepauzeerd.
Er wordt een voertuig gedetecteerd.
(g r o e n) afhankelijk van de geselecteerde
afstand tot de voorligger "Regelaar actief"
Functie geactiveerd.
Geen voertuig gedetecteerd.
(g r o e n) afhankelijk van de geselecteerde afstand tot de voorligger "Regelaar actief"
Functie geactiveerd.
Er wordt een voertuig gedetecteerd.
of
(g r o e n) "Regelaar onderbroken"
Functie geactiveerd.
De bestuurder heeft tijdelijk de controle over de auto
overgenomen door het gaspedaal in te trappen.
Rijden
Page 149 of 312

147
70
70
LampjeWeergaveBijbehorende meldingAanwijzingen
(g r o e n) +
(o r a n j e) "Neem de controle over de auto
over"
De bestuurder moet de controle over de auto
overnemen door gas te geven of te remmen,
afhankelijk van de situatie.
(g r o e n) +
(rood) "Neem de controle over de auto
over"
Het systeem kan niet voldoende ingrijpen bij een
kritische situatie (noodstop van de voorligger,
plotseling invoegen van een ander voertuig tussen uw
auto en uw voorligger).
De bestuurder moet onmiddellijk de controle over
de auto overnemen.
of
(grijs) "Activeren geweigerd,
omstandigheden ongeschikt"
Het systeem weigert de snelheidsregelaar te
activeren.
Raadpleeg voor meer informatie werkingslimieten
.
Bij uitvoeringen met een automatische transmissie Lampje Weergave Bijbehorende meldingAanwijzingen
of
(grijs)/(groen) afhankelijk van de geselecteerde
en de werkelijke afstand tot de voorligger "Regelaar gepauzeerd"
(gedurende enkele seconden) Het systeem heeft de auto remmend tot stilstand
gebracht en houdt de auto stil.
De bestuurder moet het gaspedaal intrappen om
weer verder te rijden.
De snelheidsregelaar blijft gepauzeerd tot de
bestuurder deze weer activeert.
6
Rijden
Page 150 of 312

148
Na het afremmen van de auto waarbij deze tot
stilstand is gebracht, zorgt het systeem dat de
auto op zijn plaats blijft; de snelheidsregelaar
wordt onderbroken.
De bestuurder moet het gaspedaal intrappen om
weg te rijden en ver volgens het systeem weer
activeren door toets 2, 3 of 4 in te drukken. Als
de bestuurder geen actie onderneemt nadat
de auto tot stilstand is gekomen, wordt na een
korte periode (ca. vijf minuten) automatisch de
elektrische parkeerrem geactiveerd.
Werkingslimieten
Het systeem werkt uitsluitend binnen de
grenzen van de natuurkundige wetten.
Het systeem kan met bepaalde situaties niet
omgaan; de bestuurder moet dan de controle
over de auto weer overnemen.
Gevallen die niet door de camera worden
gedetecteerd:
-
V
oetgangers, sommige fietsers, dieren.
-
S
tilstaande voertuigen (file, autopech enz.). In de volgende situaties moet de bestuurder
de snelheidsregeling onderbreken:
Situaties waarin de bestuurder onmiddellijk
de controle moet overnemen:
-
D
e voorligger remt zeer sterk af.Het systeem mag niet worden gebruikt:
-
A
ls het noodreser vewiel is gemonteerd
(afhankelijk van de uitvoering).
-
T
ijdens slepen of het trekken van een
aanhanger.
-
A
ls lange voor werpen op allesdragers of
een imperiaal worden vervoerd.
-
N
a een schok tegen de voorruit ter hoogte
van de camera.
-
B
ij slechte weersomstandigheden.
Wees vooral voorzichtig:
- B ij de aanwezigheid van motor fietsen
en bij het invoegen van voertuigen.
-
W
anneer u een tunnel binnenrijdt of
over een brug rijdt.
-
K
ruisende voertuigen.
-
T
egemoetkomende voertuigen. -
B
ij het rijden op een bochtige weg.
-
B
ij het naderen van een rotonde.
-
B
ij het rijden achter een smal voertuig.
Schakel de snelheidsregelaar weer in zodra de
omstandigheden dit toelaten.
-
E
r voegt plotseling een voertuig in tussen
uw auto en de voorligger.
Rijden