Peugeot Partner 2019 Handleiding (in Dutch)
Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2019, Model line: Partner, Model: Peugeot Partner 2019Pages: 312, PDF Size: 9.61 MB
Page 151 of 312

149
Het systeem mag niet worden gebruikt:
- a ls de voorzijde van de auto is
gewijzigd (montage van verstralers,
overspuiten van de voorbumper),
-
b
ij het rijden op een circuit,
-
o
p een rollenbank,
-
b
ij het gebruik van sneeuwkettingen,
sneeuwsokken of spijkerbanden.
Matten die niet door PEUGEOT zijn
goedgekeurd kunnen de werking van de
snelheidsregelaar hinderen.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
-
c
ontroleer of de mat goed op zijn
plaats ligt,
-
l
eg nooit meerdere matten op elkaar.
Het systeem werkt in de volgende situaties
mogelijk minder goed of helemaal niet:
-
r
ijden op bochtige wegen,
-
s
lecht zicht (slecht verlichte weg,
sneeuwval, zware regenval, dichte mist
e n z .),
-
v
erblinding (koplampen van
tegenliggers, laagstaande zon,
reflecties op nat wegdek, uitrijden van
een tunnel, snelle overgangen tussen
schaduw en licht enz.),
-
d
e camera is afgedekt (met modder,
ijs, sneeuw, of is beslagen enz.).
Onder deze omstandigheden werkt het
detectiesysteem mogelijk minder goed.Storing
Als de snelheidsregelaar storingen
vertoont, worden streepjes weergegeven
in plaats van de ingestelde snelheid van
de snelheidsregelaar.
Als dit lampje gaat branden
in combinatie met een
waarschuwingsmelding en
een geluidssignaal, is er een
storing in het systeem.
De adaptieve snelheidsregelaar wordt
automatisch uitgeschakeld nadat het
gebruik van het noodreser vewiel of
een storing van de buitenste remlichten
of de remlichten van de aanhanger
(voor goedgekeurde aanhangers) is
gedetecteerd.
De adaptieve snelheidsregelaar werkt
zowel overdag als 's nachts, ook bij mist
en matige regen.
Houd echter altijd rekening
met de verkeerssituatie, de
weersomstandigheden en de staat van het
wegdek en pas uw snelheid en afstand tot
uw voorligger daarop aan.
Gebruik de snelheidsregelaar uitsluitend
als de verkeerssituatie het mogelijk maakt
om gedurende een bepaalde tijd met een
constante snelheid en een veilige afstand
tot uw voorligger te blijven rijden.
Gebruik de snelheidsregelaar niet in
stedelijk gebied met overstekende
voetgangers, bij druk verkeer (behalve
uitvoeringen met de automatische
transmissie EAT8), op bochtige of steile
wegen, op gladde of ondergelopen wegen,
bij sneeuw, als de voorruit is beschadigd
of als de remlichten defect zijn.
In bepaalde gevallen kan het voorkomen
dat de ingestelde snelheid niet kan
worden vastgehouden of zelfs niet wordt
gehaald, zoals bij zware belading of op
een steile helling.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Snelheden opslaan
Met deze functie, die is gekoppeld aan de
snelheidsbegrenzer en de programmeerbare
snelheidsregelaar, kunt u snelheden opslaan
die ver volgens kunnen worden gebruikt voor
het instellen van de snelheidsbegrenzer en de
snelheidsregelaar.
U kunt voor beide systemen meerdere
snelheden opslaan.
6
Rijden
Page 152 of 312

150
Om veiligheidsredenen mogen de
geprogrammeerde snelheden alleen
worden gewijzigd als de auto stilstaat.
Wijzigen van een
geprogrammeerde snelheid
Selecteer in het menu Auto/Rijden
van het touchscreen " Rijfuncties" en
dan " Opgeslagen snelheden ".
To e t s " M E M "
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de snelheidsbegrenzer
of de snelheidsregelaar .
Active Safety Brake
met Collision Risk
Alert en intelligente
noodremassistentie
Dit systeem:
-
w aarschuwt de bestuurder wanneer er een
risico bestaat op een aanrijding met een
voorligger,
-
v
oorkomt een aanrijding, of beperkt de
zwaarte hier van, door de snelheid van de
auto te verminderen.
Dit rijhulpsysteem heeft drie functies:
-
C
ollision Risk Alert (waarschuwing bij een
dreigende aanrijding),
-
I
ntelligente noodremassistentie,
-
A
ctive Safety Brake (automatisch
noodremsysteem).
De auto is voorzien van een camera boven aan
de voorruit.
Er zijn standaard al enkele snelheden
opgeslagen.
Dit systeem is ontwikkeld om de
bestuurder te ondersteunen en de
veiligheid te verbeteren.
De bestuurder moet zelf altijd het verkeer
in de gaten blijven houden en zich aan de
verkeersregels houden.
Ondanks de aanwezigheid van dit systeem
moet de bestuurder waakzaam blijven.
Zodra het systeem een mogelijk obstakel
detecteert, wordt het remcircuit voorbereid
op een automatische remactie. Er kan dan
een zwak geluid hoorbaar zijn en mogelijk
lijkt de auto wat af te remmen.
Uitschakelen/Inschakelen
Standaard wordt het systeem automatisch
ingeschakeld als de motor wordt gestart.
Dit systeem kan worden
uit- of ingeschakeld via het
configuratiemenu van de auto.
Met deze toets kunt u een opgeslagen snelheid
selecteren om deze te gebruiken voor de
snelheidsbegrenzer of de programmeerbare
snelheidsregelaar. Het uitschakelen van het systeem
wordt aangegeven door het branden
van dit lampje, in combinatie met de
weergave van een melding.
Rijden
Page 153 of 312

151
Werkingsvoorwaarden en
-beperkingen
Het ESP-systeem mag niet defect zijn.
De DSC/ASR-systemen mogen niet
uitgeschakeld zijn.
Alle inzittenden moeten hun veiligheidsgordel
dragen.
De auto moet met een constante snelheid op
een niet te bochtige weg rijden.Het systeem wordt automatisch
uitgeschakeld als het gebruik van het
noodreservewiel wordt gedetecteerd
(kleinere diameter).
Het systeem wordt automatisch
uitgeschakeld als een storing van de
rempedaalschakelaar of van minimaal
twee remlichten wordt gedetecteerd. Na een aanrijding wordt het systeem
automatisch uitgeschakeld. Neem contact
op met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om het
systeem te laten controleren.
Collision Risk Alert
Waarschuwt de bestuurder wanneer er een
risico bestaat op een aanrijding met een
voorligger of een voetganger op de rijstrook.
In de volgende gevallen is het raadzaam
het systeem uit te schakelen via het
configuratiemenu van de auto:
-
t
rekken van een aanhanger,
-
a
ls lading op allesdragers of een imperiaal
wordt vervoerd,
-
a
ls sneeuwkettingen zijn gemonteerd,
-
v
oordat de auto met draaiende motor in een
automatische wasstraat wordt gewassen,
-
v
oordat de auto op een rollenbank wordt
getest,
-
a
ls de auto met draaiende motor wordt
gesleept,
-
n
a beschadiging van de voorruit ter hoogte
van de detectiecamera. Het kan gebeuren dat waarschuwingen
niet, te laat of op onjuiste momenten
worden gegeven.
Daarom moet u altijd de controle over uw
auto behouden zodat u op elk moment
kunt ingrijpen om een aanrijding te
voorkomen.
De huidige drempel kan worden
gewijzigd via het configuratiemenu
van de auto.
U kunt een van drie vooraf gedefinieerde
drempels selecteren:
- "
Ver ",
- "
Normaal ",
- "
Dichtbij".
De drempel die als laatste is geselecteerd,
wordt opgeslagen bij het afzetten van het
contact.
Werking
Afhankelijk van de door het systeem gedetecteerde
kans op een aanrijding en de door de bestuurder
geselecteerde stand voor de waarschuwing kunnen
meerdere waarschuwingsniveaus worden geactiveerd
en weergegeven op het instrumentenpaneel.
Daarbij wordt rekening gehouden met de
voertuigdynamiek, de snelheid van uw auto en die
van de voorligger, de weersomstandigheden, de
rijomstandigheden (in een bocht, intrappen van
pedalen enz.) zodat de waarschuwing op het meest
geschikte moment wordt geactiveerd.
Activeringsdrempel voor de
waarschuwing wijzigen
Deze drempel bepaalt de manier waarop u
wordt gewaarschuwd voor een rijdende of
stilstaande voorligger, of een voetganger op uw
rijstrook. Niveau 1 (oranje)
: waarschuwing
door middel van visuele signalen
die aangeeft dat de afstand tot de
voorligger zeer klein is.
De melding " Voertuig dichtbij"
wordt weergegeven.
6
Rijden
Page 154 of 312

152
Als uw auto een voorligger te snel nadert,
wordt het eerste waarschuwingsniveau
mogelijk niet weergegeven: in dat geval
wordt waarschuwingsniveau 2 direct
weergegeven.
Belangrijk: waarschuwingsniveau 1 wordt
nooit weergegeven voor een stilstaand
obstakel of als de activeringsdrempel
" Dichtbij" is geselecteerd.
Intelligente
noodremassistentie (IBA)
Wanneer de bestuurder wel remt, maar niet
voldoende om een aanrijding te voorkomen,
vult deze functie de remkracht aan voor zover
dit binnen de natuurkundige grenzen mogelijk
is.
Dit gebeurt alleen als de bestuurder zelf het
rempedaal intrapt.
Active Safety Brake
Werking
Het systeem werkt onder de volgende
omstandigheden:
-
D
e rijsnelheid mag niet hoger zijn dan
60
km/h wanneer een voetganger wordt
gedetecteerd.
Deze functie, ook wel automatisch
noodremsysteem genoemd, treedt in
werking wanneer de bestuurder, na de
waarschuwingen, niet snel genoeg reageert en
niet remt.
De functie is bedoeld om de snelheid van de
aanrijding te beperken of de frontale aanrijding
met de voorligger te voorkomen wanneer de
bestuurder niet ingrijpt.
Niveau 2 (rood)
: waarschuwing door middel
van visuele signalen en geluidssignalen die
aangeeft dat een aanrijding dreigt.
De melding " Remmen!" wordt weergegeven.
Niveau 3 : in sommige gevallen kan een
voelbare waarschuwing in de vorm van zeer
licht remmen worden gegeven om het risico
van een aanrijding te benadrukken.
Als de camera de aanwezigheid
van een voertuig of een voetganger
heeft bevestigd, knippert dit lampje
(gedurende ongeveer 10
seconden)
als de functie ingrijpt op het
remsysteem.
Bij auto's met een automatische transmissie
begint de auto weer te rijden nadat deze door
het automatische noodremsysteem tot stilstand
is gebracht. Houd het rempedaal ingetrapt als u
dit wilt voorkomen.
Bij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak kan de motor afslaan als de
auto door het automatische noodremsysteem
tot stilstand wordt gebracht.
De bestuurder kan op elk gewenst moment
de controle over de auto weer overnemen
door een ferme stuurbeweging te maken
en/of het gaspedaal in te trappen.
Als de functie in werking is, kunnen
er lichte trillingen voelbaar zijn in het
rempedaal.
Als de auto volledig tot stilstand is
gekomen, blijven de remmen automatisch
1 tot 2
seconden geactiveerd.
-
D
e rijsnelheid mag niet hoger zijn dan
80 km/h wanneer een stilstaand voertuig
wordt gedetecteerd.
-
D
e rijsnelheid moet liggen tussen 10 en
85 km/h wanneer een bewegend voertuig
wordt gedetecteerd.
Rijden
Page 155 of 312

153
Storing
In het geval van een storing in het systeem wordt
u gewaarschuwd door het continu branden van dit
lampje, in combinatie met de weergave van een
melding en een geluidssignaal.
Als deze lampjes gaan branden
nadat de motor is afgezet en
weer gestart, raadpleeg dan
een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats om het
systeem te laten controleren.
Active Lane Departure
Warning System
Het systeem detecteert met behulp van een
camera aan de bovenzijde van de voorruit
rijstrookmarkeringen en randen van de weg
(afhankelijk van de uitvoering) en corrigeert
de koers van de auto door de bestuurder te
waarschuwen zodra overschrijding van de
rijstrookmarkering of bermrand (afhankelijk van
de uitvoering) dreigt.
Dit systeem is met name nuttig op snelwegen
en autowegen.
Werkingsvoorwaarden
De snelheid van de auto moet liggen tussen 65
en 180 km/h.
De bestuurder moet beide handen aan het
stuurwiel houden.
De koersafwijking moet plaatsvinden zonder
dat de richtingaanwijzers zijn ingeschakeld.
De ASR-/DSC-systemen moeten ingeschakeld
en niet defect zijn.
Dit systeem is een hulpmiddel voor de
bestuurder die desondanks altijd zijn
aandacht op het verkeer moet blijven
vestigen. De bestuurder moet onder alle
omstandigheden de auto onder controle
hebben.
Het systeem assisteert de bestuurder
uitsluitend als de auto ongewild de
rijstrook dreigt te verlaten. Het systeem
regelt niet de afstand tot de voorligger, de
wagensnelheid en de remmen.
De bestuurder moet altijd beide handen
aan het stuur wiel houden zodat hij kan
ingrijpen zodra het systeem dit niet
meer kan (bijvoorbeeld wanneer er geen
rijstrookmarkeringen meer op de weg zijn
aangebracht).
Houd u aan de verkeersregels en las elke
twee uur een pauze in.
Werking
Zodra het systeem signaleert dat ongewild een
van de gedetecteerde rijstrookmarkeringen of
bermranden van de weg overschreden dreigt te
worden, corrigeert het de koers van de auto tot
de auto weer netjes de rijstrook volgt.
De bestuurder kan daarbij merken dat het
stuurwiel wordt verdraaid. Dit lampje knippert gedurende de
koerscorrectie.
De bestuurder kan de correctie
verhinderen door het stuurwiel stevig
vast te houden (bijvoorbeeld bij een
uitwijkmanoeuvre).
De correctie wordt onderbroken zodra de
richtingaanwijzers worden ingeschakeld.
Als het systeem signaleert dat de
bestuurder tijdens een automatische
correctie het stuurwiel niet voldoende
stevig vast heeft, onderbreekt het
systeem deze manoeuvre. Er wordt
een waarschuwing geactiveerd om de
bestuurder erop te attenderen dat hij de
controle over de auto moet overnemen.
6
Rijden
Page 156 of 312

154
Uitschakelen/inschakelen
Het systeem wordt ingeschakeld als het
contact wordt aangezet.
Rijomstandigheden en
bijbehorende waarschuwingen
De onderstaande tabel geeft een beschrijving
van de, afhankelijk van de rijsituatie,
weergegeven waarschuwingen en meldingen.
Deze waarschuwingen worden niet
opeenvolgend weergegeven.
Zolang de richtingaanwijzers zijn ingeschakeld
en gedurende enkele seconden nadat ze zijn
uitgeschakeld, beschouwt het systeem elke
afwijking van de koers als vrijwillig en zal het
geen correcties uitvoeren.
F
U k
unt het systeem uitschakelen door op
deze toets te drukken.
Het uitschakelen wordt
aangegeven door het branden
van het lampje van de toets en dit
lampje op het instrumentenpaneel. Door de toets nog een keer in te drukken
kunt u het systeem weer inschakelen. Het
lampje en lampje van de toets gaan uit.
Rijden
Page 157 of 312

155
Status van de
functieLampjeWeergave en/of bijbehorend
bericht Aanwijzingen
UIT
(grijs)Systeem uitgeschakeld.
AAN (grijs)Systeem ingeschakeld, niet voldaan aan de werkingsvoor waarden:
-
s
nelheid lager dan 65 km/h,
-
g
een rijstrookmarkering gedetecteerd,
-
ES
P uitgeschakeld of bezig met een ingreep,
-
"
sportieve" rijstijl.
AAN
(grijs)Systeem automatisch uitgeschakeld/stand-by gezet (bijvoorbeeld:
detectie van een aanhanger, gebruik van het (bij de auto geleverde)
noodreservewiel).
Status van de
functie LampjeWeergave en/of bijbehorend
bericht Aanwijzingen
AAN
(g r o e n)Rijstrookmarkering gedetecteerd.
Snelheid hoger dan 65
km/h.
AAN (oranje)/(groen)Het systeem corrigeert de koers op basis van de zijde van de rijstrook
die overschreden dreigt te worden (oranje lijn).
AAN (oranje)/(groen)
"Neem de controle over de auto over ". -
A
ls het systeem tijdens de correctie detecteert dat de bestuurder
het stuurwiel enkele seconden heeft losgelaten, onderbreekt het
systeem de correctie om de besturing weer over te laten aan de
bestuurder.
-
A
ls het systeem tijdens de correctie vaststelt dat de correctie
onvoldoende zal zijn om het overschrijden van de rijstrookmarkering
(oranje lijn) te voorkomen, wordt de bestuurder gewaarschuwd dat hij
de koerscorrectie moet voltooien.
6
Rijden
Page 158 of 312

156
Als de bestuurder tijdens een correctie
niet actief is (het stuur wiel wordt
10
seconden niet vastgehouden),
verschijnt er een waarschuwingsmelding.
Als de bestuurder inactief blijft (het
stuurwiel blijft nog 2
s
econden losgelaten),
wordt de correctie onderbroken.
Kans op ongewenst activeren
- rijden op een kombaan,
- r ijden met een aanhanger,
-
r
ijden op een rollenbank,
-
r
ijden op een onverharde weg.
Storing
Werkingslimieten
Het systeem gaat in de volgende gevallen
automatisch over in de wachtstand:
-
d
e systemen DSC en ASR worden
uitgeschakeld of het ESP grijpt in,
-
d
e snelheid is lager dan 65 km/h of hoger
dan 180
km/h,
-
e
r is een aanhanger aangekoppeld,
-
d
etectie van het gebruik van een
noodreser vewiel (dit wordt niet onmiddellijk
gedetecteerd, daarom is het raadzaam de
functie in dat geval uit te schakelen),
-
d
etectie van sportief rijgedrag, intrappen
van het rempedaal of gaspedaal,
-
e
r wordt gereden op een weg zonder
wegmarkeringen,
-
d
e richtingaanwijzers zijn ingeschakeld,
-
i
n een bocht wordt de binnenste
rijstrookmarkering overschreden,
-
i
n een scherpe bocht,
-
w
anneer de bestuurder niet reageert op een
correctie.
In de volgende gevallen is het raadzaam om de
functie uit te schakelen:
-
r
ijden op slecht wegdek,
-
o
ngunstige weersomstandigheden,
-
r
ijden op een gladde weg (ijzel).
Het systeem is niet ontworpen voor gebruik
onder de volgende omstandigheden: In het geval van een storing in het systeem
wordt u gewaarschuwd door het branden van
deze lampjes op het instrumentenpaneel, in
combinatie met de weergave van een melding
en een geluidssignaal.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Het systeem werkt in de volgende situaties
mogelijk minder goed of helemaal niet:
-
s lecht zicht (onvoldoende verlicht
wegdek, sneeuw, regen, mist),
-
v
erblinding (koplampen van
tegenliggers, laagstaande zon,
reflecties op nat wegdek, uitrijden van
een tunnel, snelle overgangen tussen
schaduw en licht enz.),
-
g
edeelte van de voorruit vóór de
camera vuil, beslagen, bevroren,
bedekt door sneeuw, beschadigd of
bedekt door een sticker,
-
w
egmarkeringen, versleten, niet
zichtbaar door sneeuw of modder,
of meerdere wegmarkeringen
(weggedeelte met werkzaamheden
e n z .),
-
t
e weinig afstand tot de voorligger
(waardoor de rijstrookmarkeringen niet
kunnen worden gedetecteerd),
-
s
malle of bochtige weg.
Rijden
Page 159 of 312

157
In de buitenspiegel aan de zijde waar dat
voertuig zich bevindt, brandt dan een lampje:
-
p
ermanent , wanneer u wordt ingehaald,
-
kn
ipperend , na ongeveer één seconde,
wanneer u langzaam een ander voertuig
inhaalt en wanneer de richtingaanwijzer
wordt gebruikt. Het systeem dient als hulp voor de
bestuurder maar kan nooit een ver vanging
zijn voor de spiegels. De bestuurder moet
te allen tijde het verkeer in de gaten blijven
houden, de snelheid en afstand van
achteropkomend verkeer inschatten en
beslissen of veilig van rijstrook gewisseld
kan worden.
Indien een voertuig – een (motor)fiets, een auto
of een vrachtwagen – zich in de dode hoek van
de auto bevindt, gaat er een lampje branden in
de linker- of rechterbuitenspiegel (afhankelijk
van de situatie) als aan de volgende
voor waarden is voldaan:
-
a
lle voertuigen rijden in dezelfde richting en
op aangrenzende rijstroken,
-
d
e snelheid van uw auto ligt tussen 12 en
140
km/h,
-
u h
aalt een voertuig in waarbij het
snelheidsverschil met het andere voertuig
kleiner is dan 10 km/h,
-
u w
ordt ingehaald door een voertuig waarbij
het snelheidsverschil kleiner is dan 25 km/h,
-
he
t verkeer stroomt vloeiend door,
- d e inhaalmanoeuvre duurt langer dan
normaal, doordat het ingehaalde voertuig
zich blijft ophouden in de dode hoek,
-
u r
ijdt in een rechte lijn of in een flauwe
bocht,
-
u
w auto trekt geen aanhanger, caravan of
iets dergelijks.
Dodehoekbewaking
Deze rijhulp waarschuwt de bestuurder
voor een voertuig in de dode hoek van zijn
auto wanneer dit een potentieel gevaar kan
opleveren. Er wordt geen waarschuwingssignaal
afgegeven in de volgende situaties:
-
bij
stilstaande objecten (geparkeerde auto's,
vangrails, lantaarnpalen, borden enz.),
-
b
ij tegemoetkomende voertuigen,
-
b
ij rijden over bochtige wegen of in zeer
scherpe bochten,
6
Rijden
Page 160 of 312

158
Inschakelen/uitschakelen
De functie kan worden in-
en uitgeschakeld via het
configuratiemenu van de auto.
De systeemstatus blijft na het afzetten van
het contact opgeslagen in het geheugen.
Het systeem wordt automatisch
uitgeschakeld als u een aanhanger trekt
met een door PEUGEOT gehomologeerde
trekhaak.
Storing
Bij slechte weersomstandigheden (zware
regenval, hagel enz.) kan het systeem
tijdelijk minder nauwkeurig werken.
Vooral het rijden op een nat wegdek of het
van een droog wegdek op een nat wegdek
terechtkomen kan tot een vals alarm
leiden (zo kan een wolk waterdruppels in
de dode hoek worden aangezien voor een
vo e r tui g).
Let er bij slecht weer en in de winter altijd
op dat de sensoren niet met modder,
sneeuw of ijs bedekt zijn.
Plak geen stickers of andere zaken op
het gedeelte van de buitenspiegels waar
de lampjes zitten of op de detectiezones
op de voor- en achterbumper, omdat de
dodehoekbewaking dan mogelijk niet
goed werkt.
-
b
ij het inhalen van of ingehaald worden
door een zeer lang voertuig (vrachtwagen,
autobus enz.) die én in de dode hoek
achter wordt gedetecteerd én zich in het
gezichtsveld van de bestuurder bevindt,
-
b
ij erg druk verkeer: de voertuigen die voor
en achter worden gedetecteerd worden
aangezien voor een vrachtwagen of een
stilstaand object,
-
b
ij snelle inhaalmanoeuvres. In het geval van een storing
gaat dit lampje branden op het
instrumentenpaneel, in combinatie met
een melding.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats om het
systeem te laten controleren. Wassen met hogedrukspuit
Houd tijdens het wassen van de auto
het uiteinde van de hogedrukspuit op
minimaal 30
cm van de sensoren.
Rijden