PEUGEOT PARTNER TEPEE 2020 Instructieboekje (in Dutch)
Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2020, Model line: PARTNER TEPEE, Model: PEUGEOT PARTNER TEPEE 2020Pages: 216, PDF Size: 8.52 MB
Page 121 of 216

119
Opnieuw inschakelen
F Druk op deze toets nadat de snelheidsregeling is uitgeschakeld.
De auto neemt de laatst ingestelde snelheid
weer aan.
U kunt ook de procedure "eerste keer
activeren" herhalen.
Ingestelde snelheid
wijzigen
De ingestelde snelheid kunt u op twee
manieren verhogen :
Zonder het gaspedaal te bedienen
F Druk op de toets SET + .
Druk de toets kort in om de snelheid met
1
km/h te verhogen.
Houd de toets ingedrukt om de snelheid in
stappen van 5
km/h te verhogen.
Door het gaspedaal te bedienen
F Trap het gaspedaal in tot de gewenste snelheid is bereikt,
F
D
ruk op de toets SET - of SET +.
Verlagen van de ingestelde snelheid:
F
D
ruk op de toets SET - .
Druk de toets kort in om de snelheid met
1
km/h te verlagen.
Houd de toets ingedrukt om de snelheid in
stappen van 5
km/h te verlagen.
Uitschakelen van het systeem
F Zet de draaiknop in de stand 0 of zet het contact af om het systeem uit te schakelen.
Ingestelde snelheid wissen
De ingestelde snelheden worden uit het
geheugen gewist als het contact wordt afgezet.
Storing
De ingestelde snelheid is gewist en ver vangen
door drie streepjes. Raadpleeg het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om
het systeem te laten controleren.
6
Rijden
Page 122 of 216

120
Let bij het wijzigen van de ingestelde
snelheid door het ingedrukt houden van
de toets goed op omdat de snelheid zeer
snel kan worden verhoogd of verlaagd.
Gebruik de snelheidsregelaar niet op
gladde wegen of bij druk verkeer.
Op een steile afdaling kan de
snelheidsregelaar niet voorkomen dat de
auto de ingestelde snelheid overschrijdt.
Bij het gebruik van de snelheidsregelaar
moet de bestuurder te allen tijde de
snelheidslimiet in acht nemen en zijn
aandacht op het verkeer gevestigd
houden.
Het is raadzaam de voeten in de buurt van
de pedalen te houden.
Om te voorkomen dat de werking van de
pedalen wordt gehinderd:
-
c
ontroleer of de mat goed op zijn
plaats ligt en goed op de vloer is
bevestigd,
-
g
ebruik nooit meer dan één mat per
plaats.
Active City Brake
Active City Brake is een rijhulpfunctie die
beoogt een frontale aanrijding te voorkomen
of de snelheid van een frontale aanrijding te
verminderen wanneer de bestuurder niet of
onvoldoende ingrijpt (onvoldoende intrappen
van het rempedaal). Dit systeem is ontworpen om de veiligheid
tijdens het rijden te vergroten.
De bestuurder dient constant alert te
zijn op de verkeerssituatie en de afstand
en snelheid ten opzichte van andere
voertuigen in te schatten.
Active City Brake is een hulpmiddel voor
de bestuurder die desondanks waakzaam
moet blijven.
Bekijk de lasersensor nooit met een
optisch instrument (vergrootglas,
microscoop enz.) op een afstand van
minder dan 10
cm: kans op oogletsel!
Werkingsprincipe
Dit systeem detecteert met een lasersensor
boven aan de voorruit voertuigen die in
dezelfde richting rijden of die vóór de auto
stilstaan.Dit automatische noodremsysteem
remt later af dan de bestuurder normaal
gesproken zou doen. Het systeem grijpt
dus alleen in als de kans op een aanrijding
groot is.
Activeringsvoorwaarden
De functie Active City Brake werkt als aan de
volgende voorwaarden wordt voldaan:
-
h
et contact is aangezet,
-
d
e auto rijdt vooruit,
-
d
e wagensnelheid ligt tussen ongeveer 5 en
30
km/h,
-
d
e remfunctieregelsystemen (ABS, EBD,
NR A) zijn storingsvrij,
-
d
e stabiliteitscontrolesystemen (ASR, DSC)
zijn niet uitgeschakeld of defect,
-
d
e auto maakt geen scherpe bocht,
-
h
et systeem is de afgelopen 10 seconden
niet geactiveerd.
Indien noodzakelijk remt de auto automatisch
af om een aanrijding met de voorligger te
voorkomen.
Rijden
Page 123 of 216

121
Werking
Als uw auto te dicht bij de voorligger komt of
de voorligger te snel nadert, remt het systeem
automatisch om een aanrijding te voorkomen.
U wordt dan door de weergave van een
melding gewaarschuwd.
De remlichten van uw auto gaan branden om
andere weggebruikers te waarschuwen.De aanrijding kan worden voorkomen als
het snelheidsverschil tussen uw auto en
uw voorligger maximaal 15
km/h is.
Is het verschil groter, dan probeert het
systeem een aanrijding te voorkomen of
de kracht van de botsing te beperken door
de auto af te remmen.
Het automatische noodremsysteem kan de
auto volledig tot stilstand brengen als dit nodig
is.
In dat geval blijven de remmen enige tijd
(ongeveer 1,5
seconde) geactiveerd terwijl
de auto stilstaat. De bestuurder kan in die tijd
de controle over de auto overnemen en het
rempedaal intrappen.
Tenzij de bestuurder snel genoeg het
koppelingspedaal intrapt tijdens het
automatisch remmen kan het ingrijpen
van het systeem ertoe leiden dat de motor
afslaat. Tijdens het automatische remmen kan de
bestuurder zelf, door het rempedaal stevig
in te trappen, altijd proberen harder te
remmen dan het noodremsysteem.
Na een aanrijding wordt het systeem
automatisch uitgeschakeld; het werkt dan
niet meer.
Ga naar het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om het
systeem weer gebruiksklaar te laten
maken.
Werkingslimieten
Het systeem detecteert slechts stilstaande
voertuigen of voertuigen die in dezelfde richting
rijden.
Het detecteert geen kleine voertuigen
(fietsen, motorfietsen), voetgangers
of dieren en ook geen stilstaande
voorwerpen die niet reflecteren.
Dit systeem wordt niet geactiveerd en grijpt niet
in als de bestuurder:
-
h
et gaspedaal diep intrapt
-
o
f een ruk aan het stuur geeft
(uitwijkmanoeuvre). Onder zeer slechte weersomstandigheden
(zware regenval, sneeuw, mist, hagel
enz.) neemt de remweg toe waardoor het
systeem minder efficiënt een aanrijding
kan voorkomen.
De bestuurder moet dus altijd bijzonder
oplettend blijven.
Laat geen sneeuw op de motorkap liggen
en geen voor werpen aan de voorzijde van
het dak en boven de motorkap uitsteken:
hierdoor kan het gezichtsveld van de
sensor worden geblokkeerd waardoor de
detectie niet goed werkt.Uitschakelen
Het systeem kan worden uitgeschakeld via het
configuratiemenu van de auto. Dit menu kan bij
aangezet contact worden geopend.
De status er van wordt in het geheugen
opgeslagen bij het afzetten van het contact.
Als het systeem is uitgeschakeld, wordt
elke keer dat de auto wordt gebruikt, een
melding weergegeven om aan te geven
dat het systeem is uitgeschakeld.
6
Rijden
Page 124 of 216

122
Met monochroom display C
F Druk op de toets MENU om het hoofdmenu
te openen.
F
Sel
ecteer " Persoonlijke instelling –
Configuratie ".
F
Sel
ecteer " Parameters van de auto
instellen ".
F
Sel
ecteer " Rijhulpsysteem ".
F
Sel
ecteer " Automatische
noodremassistentie : UIT" of
" Automatische noodremassistentie :
AAN ".
F
D
ruk op de toets " 7" of " 8" om de optie aan
of uit te vinken zodat het systeem wordt in-
of uitgeschakeld.
F
D
ruk op de toets " 5" of " 6" en ver volgens
op de toets OK om het item OK te
selecteren en te bevestigen of op de toets
Te r u g om de uitgevoerde handeling af te
breken.
Met touchscreen
F Druk op de toets " MENU".
F S electeer het menu " Rijden".
F
S
electeer op de secundaire pagina
" Configuratie auto ".
F
S
electeer het tabblad " Rijhulpsysteem".
F
V
ink het vakje Autom.noodremsysteem
aan of uit om het systeem in of uit te
schakelen.
F
Bevestig.
Storingen
Storing van de sensor
De werking van de lasersensor kan worden
gehinderd door vuil op de voorruit of door het
beslaan van de voorruit. In dat geval wordt een
melding weergegeven om u te waarschuwen.
Ontwasem de voorruit en reinig regelmatig het
gedeelte van de voorruit voor de sensor. Plak of bevestig geen voor werpen op de
voorruit vóór de sensor.
Storing van het systeem
Bij een storing van het systeem wordt u door
een geluidssignaal en de weergave van de
melding Storing automatisch remsysteem
gewaarschuwd.
Laat uw auto controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Als de voorruit ter hoogte van de
sensor beschadigd is, schakel het
systeem dan uit en neem contact op
met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om de voorruit
te laten vervangen. Ver wijder de sensor niet, stel de sensor
niet af en test de sensor niet.
Werkzaamheden aan de sensor mogen
alleen door het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats worden
uitgevoerd.
Bij het trekken van een aanhanger of als
uw auto wordt gesleept, moet het systeem
worden uitgeschakeld.
Parkeerhulp
De parkeerhulp met geluidssignalen (voor
en achter) en/of een grafische weergave
(achter) bestaat uit parkeersensoren die zijn
aangebracht in de bumpers.
Het systeem waarschuwt de bestuurder voor
elk obstakel (persoon, auto, boom, hek, …) dat
zich binnen het bereik van het systeem achter
de auto bevindt.
Rijden
Page 125 of 216

123
Het waarschuwt u niet voor objecten die zich
direct onder de bumper bevinden.
Paaltjes, pionnen bij wegwerkzaamheden
of gelijksoortige voorwerpen worden
waargenomen bij aanvang van de
aanrijmanoeuvre, maar niet meer wanneer de
auto te dicht genaderd is.
Inschakelen van de
achteruitversnelling
Een geluidssignaal bevestigt dat het systeem
in werking treedt zodra de achteruitversnelling
wordt ingeschakeld.
Een geluidssignaal geeft de afstand tot het
obstakel aan. Hoe dichter de auto bij het
obstakel komt, hoe korter de tijd tussen de
geluidssignalen is.
Als de auto minder dan ongeveer 30 centimeter
van het obstakel ver wijderd is, is het
geluidssignaal continu hoorbaar.
Weergave op het display
Inschakelen van een versnelling vooruit
De parkeerhulp vóór is een aanvulling op de
parkeerhulp achter en wordt geactiveerd zodra
er bij een rijsnelheid van maximaal 10
km/h
vóór de auto een obstakel wordt gedetecteerd.
Aan de hand van het geluid dat via
de luidspreker (voor of achter) wordt
weergegeven, is te herkennen of het
obstakel zich voor of achter de auto bevindt.
Uitschakelen van de parkeerhulp
Zet de versnellingsbak in de neutraalstand.
Inschakelen/uitschakelen
Storing
In het geval van een storing gaat het
lampje Ser vice branden vergezeld van een
geluidssignaal en een melding op het display.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Houd de sensoren bij slecht of winters
weer vrij van modder, ijs of sneeuw.
U kunt het systeem in- of uitschakelen door op
deze toets te drukken.
In- en uitschakeling van het systeem wordt
opgeslagen wanneer het contact wordt afgezet.
6
Rijden
Page 126 of 216

124
Het systeem wordt automatisch
uitgeschakeld bij het trekken van een
aanhanger of de montage van een
fietsdrager (auto met een door PEUGEOT
aanbevolen trekhaak of fietsdrager).
De parkeerhulp is een hulpmiddel voor de
bestuurder die desondanks waakzaam
moet blijven en verantwoordelijk is.
Achteruitrijcamera
Het camerabeeld wordt op het touchscreen
weergegeven.
De achteruitrijcamera kan zijn gecombineerd
met het parkeerhulpsysteem.
De achteruitrijcamera is niet meer dan een hulpmiddel,
wat betekent dat de waakzaamheid van de bestuurder
niet door het systeem kan worden ver vangen.
De afgebeelde begeleidingslijnen helpen bij het
manoeuvreren.
Ze worden weergegeven als strepen "op de
weg" en geven geen indicatie van de positie
van de auto ten opzichte van hoge obstakels
(bijvoorbeeld andere auto's).
Een zekere ver vorming van het beeld is
normaal.
De blauwe strepen geven de rijrichting van de
auto weer (de afstand tussen de strepen komt
overeen met de breedte van uw auto zonder de
buitenspiegels).
De rode steep geeft een afstand van 30 cm
direct achter de achterbumper van uw auto
w e e r.
De groene strepen geven een afstand van circa
1 en 2
meter weer achter de achterbumper van
uw auto.
De turquoise gebogen lijnen geven de
maximale draaicirkel weer.
Als de achterklep wordt geopend,
verdwijnen de beelden van de camera.
Wassen met een hogedrukreiniger
Houd tijdens het wassen van de auto de
spuitmond op minimaal 30
cm van de
cameralens.
Maak de achteruitrijcamera regelmatig
schoon met een zachte, droge doek.
Als uw auto is uitgerust met een ladder
aan de achterzijde of als u een lading
ver voert die langer dan de auto is, wordt
geadviseerd het systeem uit te schakelen.
De achteruitrijcamera wordt automatisch
geactiveerd wanneer de achteruitversnelling
wordt ingeschakeld.
Rijden
Page 127 of 216

PEUGEOT & TOTAL
Het PEUGEOT TOTAL-team weet hoe prestatiegrenzen
onder de meest veeleisende omstandigheden verlegd kunnen
worden. Dit werd bevestigd door de eerste drie plaatsen die
in 2017 werden behaald.
Voor deze uitzonderlijke prestaties voorzagen de teams van
Peugeot Sport hun Peugeot 3008 DKR van TOTAL QUARTZ,
een hoogwaardig smeermiddel dat onder de meest extreme
omstandigheden de motor optimaal beschermt.
TOTAL QUARTZ beschermt uw motor tegen de tand des
tijds.
TOTAL QUARTZ Ineo First is een uiterst hoogwaardig
smeermiddel dat door de R&D-teams van Peugeot en Total
gezamenlijk is ontwikkeld. De innovatieve technologie van
deze speciaal voor Peugeot-motoren ontwikkelde motorolie
draagt in belangrijke mate bij tot het terugdringen van de
CO
2-uitstoot en beschermt de motor effectief tegen ver vuiling.
EEN SAMENWERKING IN HET
TEKEN VAN PRESTATIES!
Page 128 of 216

126
Brandstof
Laag brandstofniveau
Als het minimumbrandstofniveau is
bereikt, gaat dit lampje branden.
Als dit lampje gaat branden, zit er nog
ongeveer 8
liter brandstof in de tank,
afhankelijk van de rijstijl en het motortype.
Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen
dat u zonder brandstof komt te staan.
Rijd nooit door tot de tank helemaal leeg is,
hierdoor kunnen het emissieregelsysteem en
het injectiesysteem beschadigd raken.
Vullen
Het tanken dient met afgezette motor te
geschieden. Laat het vulpistool bij het aftanken van de auto
nooit meer dan 3 keer automatisch afslaan.
Indien dit wel gebeurt kunnen er storingen
optreden.
De inhoud van de brandstoftank is ongeveer
60
liter (53 liter voor de uitvoeringen met een
BlueHDi-dieselmotor).
F
V
ergrendel na het tanken de dop en sluit de
vulklep.
Tijdens het tanken voorkomt
een mechanisch systeem
dat de schuifdeur aan de
linkerzijde geopend wordt.
Zorg ervoor dat niemand
probeert de schuifdeur te
openen ter wijl de tankklep
geopend is.
Na het sluiten van de
klep kan de schuifdeur
geblokkeerd zijn. Duw tegen
de deur om deze te sluiten
en open de deur ver volgens.
Zorg tijdens het tanken
ervoor dat niemand probeert
de schuifdeur te openen
ter wijl de tankklep geopend
is.
F
O pen de brandstofvulklep.
F S teek de sleutel in het slot en draai deze
een kwart omwenteling.
F
V
er wijder de vuldop en bevestig deze
aan de haak aan de binnenzijde van de
brandstofvulklep.
Een etiket aan de binnenzijde van de tankklep
geeft aan welke brandstof u moet tanken voor
het type motor in uw auto.
Voor een juiste weergave van de
brandstofniveaumeter is het raadzaam
minimaal 5
liter brandstof te tanken.
Bij het openen van de brandstofvulklep kan een
aanzuiggeluid van lucht hoorbaar zijn. Dit is
normaal en komt doordat de afdichting van het
brandstofcircuit een onderdruk veroorzaakt.
Praktische informatie
Page 129 of 216

127
Onderbreking
brandstoftoevoer
Bij een krachtige aanrijding worden de
brandstoftoevoer van de auto automatisch
onderbroken.Het knipperen van dit lampje wordt
vergezeld door een melding op het
display.
Controleer van buiten de auto of er geen
brandstofgeur te ruiken is en of er geen
brandstof lekt. Herstel ver volgens de toevoer:
F
z
et het contact af (stand STOP),
F
h
aal de sleutel uit het contactslot,
F
s
teek de sleutel in het contactslot,
F
z
et het contact aan en start de motor.
7
Praktische informatie
Page 130 of 216

128
Geschikte brandstoffen
Brandstof voor
benzinemotoren
De benzinemotoren zijn geschikt voor
biobrandstoffen die aan de huidige en
toekomstige Europese richtlijnen voldoen en
die bij tankstations getankt kunnen worden:Benzine die voldoet aan de norm
EN228 en is gemengd met een
biobrandstof die voldoet aan de
norm EN15376.
Brandstof voor
dieselmotoren
De dieselmotoren zijn geschikt voor
biobrandstoffen die aan de huidige en
toekomstige Europese richtlijnen voldoen en
die bij tankstations getankt kunnen worden: Diesel die voldoet aan de richtlijn
EN590 gemengd met biobrandstof
die voldoet aan de richtlijn EN14214
(met een gehalte aan methyl-
ester vetzuren van 0 tot 7%).
Diesel die voldoet aan de richtlijn
EN16734 gemengd met biobrandstof
die voldoet aan de richtlijn EN14214
(met een gehalte aan methyl-
ester vetzuren van 0 tot 10%).
Paraffinehoudende diesel die
voldoet aan de richtlijn EN15940
gemengd met biobrandstof die
voldoet aan de richtlijn EN14214
(met een gehalte aan methyl-
ester vetzuren van 0 tot 7%).
De brandstof B20 of B30 die voldoet
aan de richtlijn EN16709 is ook
geschikt voor de dieselmotor van uw
auto. Maar als deze brandstof, ook
al is het slechts incidenteel, wordt
gebruikt, moeten de bijzondere
onderhoudsvoorschriften (voor
"Zware rijomstandigheden") strikt
worden nageleefd.
Neem voor meer informatie contact op met het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats. Het gebruik van elk ander type (bio)
brandstof (zuivere of verdunde
plantaardige of dierlijke olie, stookolie...)
is nadrukkelijk verboden (kans op schade
aan de motor en het brandstofcircuit).
Alleen het gebruik van dieseladditieven
die voldoen aan de norm B715000 is
toegestaan.
Diesel bij lage buitentemperaturen
Bij temperaturen beneden het vriespunt kan
paraffine in zomerdiesel vlokvorming en
storingen in het brandstofsysteem van uw
auto veroorzaken. Om dit te voorkomen is het
raadzaam winterdiesel te tanken en de tank
voor minimaal 50% gevuld te houden.
Als desondanks de motor bij een temperatuur
lager dan -15°C moeilijk aanslaat, laat dan
de auto even in een garage of ver warmde
werkplaats staan.
Alleen brandstofadditieven die voldoen
aan de norm B715001
mogen worden
gebruikt.
Praktische informatie