PEUGEOT PARTNER TEPEE 2020 Instructieboekje (in Dutch)
Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2020, Model line: PARTNER TEPEE, Model: PEUGEOT PARTNER TEPEE 2020Pages: 216, PDF Size: 8.52 MB
Page 101 of 216

99
De ISOFIX-kinderzitjes beschikken over twee
sloten die aan de twee bevestigingsringen A
vóór kunnen worden verankerd.
Sommige kinderzitjes zijn bovendien voorzien
van een Top Tether (bovenste riem) die kan
worden vastgemaakt aan bevestigingsring B.
Kinderzitje vastmaken aan de Top Tether:
-
v
er wijder de hoofdsteun en berg deze op
alvorens het kinderzitje op deze plaats te
bevestigen (vergeet niet de hoofdsteun
weer aan te brengen nadat u het kinderzitje
weer hebt verwijderd),
-
v
oer de riem van het kinderzitje over
de rugleuning van de zitplaats, tussen
de openingen voor de pennen van de
hoofdsteun door,
-
m
aak de haak van de bovenste riem vast
aan de ring B a c h t e r,
-
t
rek de bovenste riem strak.Bij een onjuist geplaatst kinderzitje is
de bescherming van het kind bij een
aanrijding niet meer gewaarborgd.
Houd u nauwkeurig aan de
montagevoorschriften die zijn vermeld in
de gebruiksaanwijzing van het kinderzitje.
Raadpleeg het overzicht voor meer
informatie over de bevestiging van
ISOFIX-kinderzitjes in uw auto.Aanbevolen ISOFIX-kinderzitjeZitplaatsen geschikt voor
ISOFIX-kinderzitjes
Overeenkomstig de Europese wetgeving
toont dit overzicht de mogelijkheden voor het
bevestigen van een ISOFIX-kinderzitje op
een plaats in de auto voorzien van ISOFIX-
bevestigingen.
Bij universele en semi-universele ISOFIX-
kinderzitjes wordt de ISOFIX-maat op het
kinderzitje naast het ISOFIX-logo aangegeven
met een letter ( A t /m G).
RÖMER Duo Plus ISOFIX
(maatcategorie B1 )
Groep 1: 9-18
kg
Dit zitje wordt uitsluitend "met het gezicht in de rijrichting" geplaatst.
Het wordt bevestigd aan de ringen A en, met een bovenste bevestigingsriem, aan de ring B, die Top Tether wordt genoemd.
Drie standen: rechtop, ruststand en ligstand. Dit kinderzitje kan ook worden gebruikt op
zitplaatsen die niet zijn voorzien van ISOFIX- bevestigingspunten. In dat geval moet het zitje met de driepuntsveiligheidsgordel op
de stoel van de auto worden bevestigd. Volg bij het plaatsen van het kinderzitje de
gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het zitje.
5
Veiligheid
Page 102 of 216

100
Ver wijder de hoofdsteun en berg hem
op alvorens een kinderzitje met een
rugleuning te bevestigen op een zitplaats.
Plaats de hoofdsteun terug zodra het
kinderzitje is verwijderd.
Gewicht van het kind
/leeftijdsindicatie
< 10
kg
(groep 0)
Tot ongeveer 6
maanden
< 10
kg
(groep 0) < 13
kg
(groep 0+)
Tot ongeveer 1
jaar
9 -18
kg
(g ro e p 1)
Van 1 tot ongeveer 3 jaar
Type ISOFIX-kinderzitje ReiswiegRug in de rijrichting Rug in de rijrichting Gezicht in de rijrichting
ISOFIX-lengtecategorie F G C D E C D A B B1
2e zitrij
(5 en 7*
zitplaatsen) Buitenste
zitplaatsen** IL- SU
IL- SUIL- SUI U F, I L - S U
Middelste zitplaats Geen ISOFIX
3e zitrij
(7 zitplaatsen) Alle zitplaatsen
Geen ISOFIX
*
I
n de uitvoering met 7 zitplaatsen, moeten
de drie stoelen van de 2e zitrij aanwezig zijn
wanneer kinderzitjes worden aangebracht.
**
E
en kinderzitje met steun mag nooit op de
buitenste zitplaats van de 2e zitrij worden
bevestigd, tenzij dit kan worden bevestigd
volgens de aanbevelingen in de rubriek
"Kinderzitjes voorzien van een steun". I UF:zitplaats geschikt voor de bevestiging
met behulp van de Top Tether van een
universeel ISOFIX-kinderzitje "met het
gezicht in de rijrichting" (
IUF).
IL- SU:Zitplaats geschikt voor de bevestiging
van een semi-universeel ISOFIX-
kinderzitje ( ISU):
-
"
rug in de rijrichting" voorzien van
een bovenste riem of een steun,
-
"
met het gezicht in de rijrichting",
bevestigd met behulp van een
steun,
-
e
en reiswieg voorzien van een
bovenste riem of een steun.
Veiligheid
Page 103 of 216

101
Aanwijzingen voor kinderzitjes
De onjuiste bevestiging van een kinderzitje
brengt de veiligheid van het kind in gevaar in
geval van een botsing.
Controleer of er geen veiligheidsgordel of
gesp van de veiligheidsgordel onder het
kinderzitje zit; dat zou de stabiliteit van het
zitje in gevaar kunnen brengen.
Zorg er voor dat de veiligheidsgordels of het
tuigje van het kinderzitje, zelfs bij korte ritten,
worden vastgemaakt waarbij de speling ten
opzichte van het lichaam van het kind zoveel
mogelijk moet worden beperkt.
Zorg er bij het bevestigen van het kinderzitje
met de veiligheidsgordel voor dat de
veiligheidsgordel correct tegen het kinderzitje
is gespannen en dat de gordel het kinderzitje
stevig op zijn plaats houdt. Schuif de
passagiersstoel, wanneer deze versteld kan
worden, indien nodig naar voren.
Laat bij de achterzitplaatsen altijd voldoende
ruimte tussen de voorstoel en:
-
e
en kinderzitje dat "met de rug in de
rijrichting" wordt geplaatst,
-
d
e voeten van het kind in het kinderzitje
"met het gezicht in de rijrichting".
Schuif daartoe de voorstoel naar voren en zet
de rugleuning er van, indien nodig, rechtop. Plaatsen van een zitverhoger
Het bovenste gedeelte van de
veiligheidsgordel moet over de schouder van
het kind liggen zonder de hals te raken.
Controleer of de heupgordel goed over de
bovenbenen van het kind ligt.
PEUGEOT beveelt aan een stoelverhoger
met rugleuning te gebruiken voorzien van een
gordelgeleider ter hoogte van de schouder.
Laat uit veiligheidsoverwegingen:
-
g
een kinderen zonder toezicht achter in
een auto,
-
n
ooit een kind of een dier in een auto
achter wanneer alle ruiten gesloten zijn en
de auto in de zon staat,
-
d
e sleutels nooit binnen bereik van de
kinderen achter in de auto.
Gebruik de kinderbeveiliging om te
voorkomen dat de achterportieren per
ongeluk geopend worden.
Zorg er voor dat de portierruiten achter niet
verder dan voor 1/3 deel geopend worden.
Plaats zonneschermen om uw jonge kinderen
tegen de zon te beschermen.
Wanneer een kinderzitje op een zitplaats van
de 3e zitrij wordt geplaatst, zet de rugleuning
van de buitenste zitplaatsen en de middelste
zitplaats van de 2e zitrij in de tafelstand of
ver wijder deze stoelen van de 2e zitrij, zodat
het kinderzitje en de benen van het kind de
stoelen van de 2e zitrij niet raken.
Voor een optimale bevestiging van het
kinderzitje met "het gezicht in de rijrichting"
is het noodzakelijk dat de afstand tussen
de rugleuning van het kinderzitje en de
rugleuning van de stoel van de auto zo klein
mogelijk is.
Verwijder de hoofdsteun alvorens een
kinderzitje met een rugleuning te plaatsen op
een passagiersstoel.
Berg de hoofdsteun zorgvuldig op om te
voorkomen dat de hoofdsteun door de auto
vliegt bij krachtig afremmen.
Monteer de hoofdsteun weer zodra het
kinderzitje is verwijderd.
Kinderen voorin
De regelgeving met betrekking tot het ver voer
van kinderen op de passagiersstoel vóór is
per land verschillend. Raadpleeg de in uw
land geldende regelgeving.
Schakel de passagiersairbag vóór uit zodra
een kinderzitje "met de rug in de rijrichting"
op de voorpassagiersstoel wordt geplaatst.
Het kind kan anders bij het afgaan van de
airbag levensgevaarlijk gewond raken.
5
Veiligheid
Page 104 of 216

102
Kinderbeveiliging
Als de kinderbeveiliging is ingeschakeld,
kunnen de schuifdeuren achter niet meer van
binnenuit geopend worden.
HandmatigElektrisch
Dit systeem werkt onafhankelijk van de
centrale vergrendeling.
Ver wijder bij het verlaten van de auto altijd
de contactsleutel, zelfs wanneer dit voor
korte duur is.
Het is raadzaam de status van de
kinderbeveiliging bij het aanzetten van het
contact te controleren.
Bij een krachtige aanrijding wordt
de kinderbeveiliging automatisch
uitgeschakeld.
De stand van de hendel en de status van de
kinderbeveiliging zijn aangegeven op een label.
F
O
pen de schuifdeur volledig voorbij het
weerstandspunt.
F
Z
et de hendel op de achterste zijkant van de
schuifdeur om. F
D
ruk bij aangezet contact op deze toets.
Verklikkerlampje aan = kinderbeveiliging actief.
Veiligheid
Page 105 of 216

103
Rijadviezen
Houd u altijd aan de verkeersregels en let
onder alle omstandigheden goed op.
Richt uw aandacht op het verkeer en houd
uw handen op het stuur wiel, zodat u snel kunt
reageren op onverwachte situaties.
Uit veiligheidsoverwegingen moet de
bestuurder handelingen die veel aandacht
vergen altijd bij stilstaande auto uitvoeren.
Las tijdens een lange rit om de twee uur een
pauze in.
Rijd bij slecht weer defensief, rem eerder af en
houd voor de veiligheid meer afstand tot uw
voorligger.
Rijden op een
overstroomde weg
Probeer het rijden over overstroomde wegen zo
veel mogelijk te vermijden, want het water kan
de motor, versnellingsbak en het elektrische
systeem van uw auto ernstig beschadigen.
Belangrijk!
Rijd nooit met aangetrokken parkeerrem
– kans op over verhitting en beschadiging
van het remsysteem!
Parkeer uw auto niet en zet uw auto niet
met draaiende motor stil op een plaats
waar brandbaar materiaal (droog gras,
afgevallen blad, ...) in contact kan komen
met het warme uitlaatsysteem – Kans op
brand!Laat de auto nooit onbewaakt met
draaiende motor achter. Als u uw auto
met draaiende motor moet verlaten,
trek dan de parkeerrem aan en zet de
versnellingsbak in de neutraalstand of in
de stand N of P
, afhankelijk van het type
versnellingsbak.
Bij het trekken van een aanhanger
Bent u genoodzaakt over een overstroomd
weggedeelte te rijden, doe dan het volgende:
-
c
ontroleer dat de diepte van het water
nergens meer is dan 15
cm en houd daarbij
rekening met de golven die kunnen worden
veroorzaakt door andere gebruikers,
-
s
chakel de functie Stop & Start uit,
-
r
ijd zo langzaam mogelijk zonder de motor
te laten afslaan. Rijd in elk geval niet sneller
dan 10
km/h,
-
z
et de auto niet stil en zet de motor niet af.
Als u het overstroomde weggedeelte
achter u hebt gelaten, rem dan, zodra de
verkeerssituatie dat toelaat, meerdere keren
licht af om de remschijven en remblokken te
drogen.
Als u twijfels hebt over de staat van uw auto,
neem dan contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Het rijden met een aanhanger heeft veel
invloed op het rijgedrag van de auto en
vergt daarom extra aandacht van de
bestuurder.
Zijwind
F Houd er rekening mee dat de
windgevoeligheid van de auto groter is.
Koeling
Het trekken van een aanhanger op
een helling veroorzaakt een hogere
koelvloeistoftemperatuur.
De koelventilator wordt elektrisch bediend en is
niet afhankelijk van het motortoerental.
F
P
as uw snelheid aan om het motortoerental
te beperken.
Het maximale aanhangergewicht op een helling
is afhankelijk van het hellingspercentage en de
buitentemperatuur.
Houd in elk geval de koelvloeistoftemperatuur
in de gaten.
6
Rijden
Page 106 of 216

104
In sommige gevallen van een zware
belasting van de motor (trekken van
een aanhanger op een steile helling bij
een hoge buitentemperatuur), wordt het
motorvermogen automatisch begrensd. In
een dergelijk geval wordt de airconditioning
automatisch uitgeschakeld om het beschikbare
motorvermogen te verhogen.F
A
ls dit lampje gaat branden
in combinatie met het lampje
STOP , stop dan zo snel mogelijk
en zet de motor af.
Nieuwe auto
Gebruik uw auto de eerste 1000
km niet
voor het trekken van een aanhanger.
Remmen
Het trekken van een aanhanger verlengt de remweg.
Vermijd langdurig gebruik van de remmen om te
voorkomen dat de remmen over verhit raken. In dat
geval is het raadzaam om op de motor af te remmen.
Banden
F Controleer de bandenspanning van de auto en de aanhanger en breng deze indien
nodig op de juiste waarde.
Verlichting
F Controleer de verlichting van de aanhanger en de hoogteverstelling van de koplampen
van uw auto. Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de handmatige
hoogteverstelling van de koplampen
.
Bij het gebruik van een originele
PEUGEOT-trekhaak wordt de parkeerhulp
achter automatisch uitgeschakeld om
onnodige geluidssignalen te voorkomen.
Motor starten en afzetten
Stand Contact (accessoires).
Om het stuurslot te ontgrendelen, moet het
stuur wiel licht worden gedraaid ter wijl de
sleutel zonder te forceren wordt gedraaid.
In deze stand kunnen bepaalde accessoires
gebruikt worden. Stand Starten.
De startmotor wordt bediend en de motor wordt
gestart. Laat de sleutel los zodra de motor
draait.
Stand STOP
: stuurslot.
Het contact is afgezet. Draai het stuur wiel tot
het stuurslot wordt vergrendeld.
Als dit lampje brandt, is er een portier,
achterklep, achterdeur, schuifdeur of
motorkap niet goed gesloten.Dieselmotoren
Als de temperatuur hoog genoeg is,
brandt het lampje minder dan een
seconde en kunt u de motor direct
starten.
Wacht bij koude weersomstandigheden tot
dit verklikkerlampje uitgaat en zet ver volgens
de startmotor in werking (stand starten) tot de
motor aanslaat. Laat de motor, voordat het contact
wordt afgezet, nog enkele seconden
draaien zodat het toerental van de
turbocompressor (dieselmotor) kan
afnemen.
Trap het gaspedaal niet in wanneer het
contact wordt afgezet.
Het is niet nodig om een versnelling in te
schakelen bij het parkeren van de auto.
Rijden
Page 107 of 216

105
Elektronische
startblokkering
Alle sleutels zijn voorzien van een chip voor de
elektronische startblokkering.
Dit systeem blokkeert het brandstofsysteem
van de motor en wordt automatisch
ingeschakeld zodra de sleutel uit het contact
wordt verwijderd.
Bij het aanzetten van het contact moet de
code van de sleutel worden herkend door de
startblokkering.
Voor een goede verbinding moet het metalen
gedeelte van de sleutel correct worden
uitgeklapt.
Bij verlies van uw sleutel
Ga met het kentekenbewijs van de auto en uw
legitimatiebewijs naar het PEUGEOT-netwerk.
Het PEUGEOT-netwerk kan de speciale code
van de sleutel en de transponder opzoeken en
voor een nieuwe sleutel zorgen.
Controleer alvorens de auto te verlaten of
de verlichting niet blijft branden en er geen
waardevolle spullen in het zicht zijn blijven liggen.
Neem uit veiligheidsoverwegingen (kinderen in de
auto) de sleutel met afstandsbediening mee als u
de auto verlaat, zelfs al is dit voor korte duur.
Parkeerrem
Aantrekken
F Trek de parkeerremhefboom aan om de auto stil te zetten.
F
C
ontroleer voordat u uitstapt of de
parkeerrem goed is aangetrokken.
Als de auto stilstaat op een helling, draai
dan de wielen richting trottoir en trek de
parkeerrem aan.
Het is niet voldoende om alleen een
versnelling in te schakelen bij het parkeren
van de auto, zeker niet bij een beladen
auto. Trek de parkeerrem alleen aan als de auto
stilstaat.
Trek, in het uitzonderlijke geval dat
de parkeerrem wordt gebruikt als de
auto rijdt, deze voorzichtig aan om
de achter wielen niet te blokkeren
(slipgevaar).
Vrijzetten
F Trek licht aan de hendel van de parkeerrem
en druk op de knop om de parkeerrem vrij te
zetten.
Als tijdens het rijden dit lampje
brandt, geeft dit aan dat
de parkeerrem nog (iets) is
aangetrokken.
Handgeschakelde
versnellingsbak
Trap om soepel te kunnen schakelen het
koppelingspedaal altijd volledig in.
Om te voorkomen dat de werking van het
pedaal wordt gehinderd:
-
c
ontroleer of de mat goed op zijn plaats ligt
en goed op de vloer is bevestigd,
-
g
ebruik nooit meer dan één mat per plaats.
Laat tijdens het rijden niet uw hand op
de versnellingspook rusten. Zelfs een
lichte belasting op de pook kan na verloop
van tijd slijtage aan de onderdelen in de
versnellingsbak veroorzaken.
6
Rijden
Page 108 of 216

106
Inschakelen van de
achteruitversnellingDe handeling moet langzaam worden
uitgevoerd om bijgeluiden te beperken.
Schakel de achteruit pas in als de auto
volledig stilstaat.
Inschakelen van de 5e of de
6e versnelling
F Voor het inschakelen van de betreffende
versnelling moet de versnellingspook
helemaal naar rechts worden bewogen.
Elektronisch gestuurde
versnellingsbak met
6
versnellingen
Selecteren van een stand
Veiligheid:
Vanuit stand N kan alleen een andere
stand worden geselecteerd als het
rempedaal is ingetrapt.
Schakelen van stand A (rijden in
automatische modus) naar stand M (rijden
in handmatige modus) of vice versa is op
elk moment mogelijk. Het lampje A in het
instrumentenpaneel gaat uit.
Starten en wegrijden
F De auto kan alleen worden gestart als de keuzeschakelaar van de versnellingsbak in
stand N staat.
F
H
oud het rempedaal stevig ingetrapt.
F
S
tart de motor.
F
Z
et bij een draaiende motor de
keuzeschakelaar van de versnellingsbak in
stand R , A of M.
F
L
aat het rempedaal los en geef gas.
Als de keuzeschakelaar van de versnellingsbak
niet in stand N staat en/of het rempedaal niet is
ingetrapt, kan de auto niet worden gestart. Voer
de bovenstaande procedure opnieuw uit.
Achteruitversnelling
Inschakelen van de
achteruitversnelling
F
B
ij de uitvoering met 6 versnellingen moet
de ring onder de knop worden opgetild.
- Automatische bediening: keuzeschakelaar van de versnellingsbak in stand A .- Handmatige bediening: keuzeschakelaar van de versnellingsbak in stand M.
Rijden
Page 109 of 216

107
F Zet de keuzeschakelaar van de versnellingsbak in stand R.Schakel deze stand pas in als de auto
volledig stilstaat.
Neutraalstand
Inschakelen van de neutraalstand
F
Zet de keuzeschakelaar van de versnellingsbak
in stand N. Selecteer deze stand niet, zelfs niet
voor een korte periode, ter wijl de auto rijdt.
Automatische bediening
Overschakelen op automatische
bediening
F
Z
et de keuzeschakelaar van de
versnellingsbak in stand A .
De versnellingsbak werkt dan in de automatische
stand, zonder dat u zelf hoeft te schakelen.
De versnellingsbak kiest voortdurend de meest
geschikte versnelling en houdt hierbij rekening
met:
-
de
rijstijl,
-
h
et wegtype,
-
e
en optimaal brandstofverbruik.
Handmatige bediening
Overschakelen op handmatige
bediening
F
Zet de keuzeschakelaar van de versnellingsbak in stand M .
Schakelen
F Trek aan de schakelflipper "+" om op te
schakelen.
F
T
rek aan de schakelflipper " -" om terug te
schakelen.
-
A
ls de auto tot stilstand is gekomen of de
snelheid wordt verminderd (bijvoorbeeld
voor een verkeerslicht), schakelt de
versnellingsbak automatisch terug naar de
eerste versnelling.
-
H
et is niet nodig om uw voet volledig van
het gaspedaal te nemen om te kunnen
schakelen.
-
H
et schakelen naar een andere versnelling
is alleen mogelijk als de snelheid van de
auto en het motortoerental dit toestaan.
-
V
anwege veiligheidsredenen en afhankelijk
van het motortoerental kan automatisch
worden teruggeschakeld.
Bij een hoog motortoerental (snel
accelereren) wordt pas opgeschakeld als
de bestuurder handmatig schakelt.
Acceleratie
Trap om krachtig te accelereren (bijvoorbeeld
voor een inhaalmanoeuvre) het gaspedaal aan
het einde van de slag met kracht in, tot voorbij
het zware punt.
Stilstaande auto, draaiende
motor
Als de auto enige tijd moet stilstaan met
draaiende motor, wordt automatisch de
neutraalstand N geselecteerd.
Stilzetten van de auto
F Zet om de motor af te zetten de keuzeschakelaar
van de versnellingsbak in stand N .
U moet altijd de parkeerrem aantrekken om
de auto volledig stil te zetten. Controleer
dan of het lampje van de parkeerrem op het
instrumentenpaneel permanent brandt.
Controleer voordat u werkzaamheden
onder de motorkap uitvoert of de
keuzeschakelaar van de versnellingsbak
in neutraalstand ( N) staat.
6
Rijden
Page 110 of 216

108
Schakelindicator
Dit systeem geeft aan welke versnelling moet
worden ingeschakeld om het brandstofverbruik
te verminderen.
Bij een auto met elektronisch gestuurde
versnellingsbak werkt dit systeem alleen in de
handbediende stand.De informatie wordt in de vorm van een pijl
op het instrumentenpaneel weergegeven.
Daarnaast kan de aanbevolen versnelling
worden weergegeven.
Het systeem past het schakeladvies
aan de rijomstandigheden (helling,
belading van de auto enz.) en de rijstijl
van de bestuurder (veel vermogen nodig,
accelereren, remmen enz.) aan.
Het systeem zal u nooit adviseren om:
-
d
e eerste versnelling in te schakelen,
-
d
e achteruitversnelling in te schakelen.
Stop & Start
Het Stop & Start-systeem zet de motor
tijdelijk af (STOP-stand) als u stopt (bij rood
licht, opstoppingen enz.). De motor wordt
automatisch gestart (START-stand) als u weer
weg wilt rijden. Het starten gebeurt direct, snel
en stil.
Het Stop & Start-systeem is per fect afgestemd
op stadsgebruik en zorgt voor een lager
brandstofverbruik, minder uitstoot van
schadelijke stoffen en een aangename rust in
het interieur tijdens het wachten.
Werking
Overgang naar de STOP-stand
Het lampje "ECO" op het
instrumentenpaneel gaat branden
en de motor wordt in de stand-
bystand gezet:
-
a
ls u, bij een handgeschakelde
versnellingsbak , bij een snelheid lager dan
20
km/h (afhankelijk van de uitvoering) de
versnellingshendel in de neutraalstand zet
en vervolgens het koppelingspedaal loslaat.
-
a
ls u, bij een elektronisch gestuurde
versnellingsbak met 6 versnellingen
(afhankelijk van de uitvoering) bij stilstaande
auto of een snelheid lager dan 8
km/h het
rempedaal intrapt of de stand N selecteert.
Als uw auto met dit systeem is uitgerust, wordt
de duur van de momenten in de STOP-stand
tijdens een rit door een teller berekend. Elke
keer als het contact wordt ingeschakeld met de
sleutel, wordt deze teller op 0 gezet.
Afhankelijk van de rijomstandigheden en de
uitrusting van uw auto kan het systeem u
adviseren één of meer versnellingen op te
schakelen. U kunt deze aanwijzingen opvolgen
zonder de tussenliggende versnellingen in te
hoeven schakelen.
Het is niet verplicht om de aanbevolen
versnellingen ook daadwerkelijk in te
schakelen. De keuze van de optimale
versnelling hangt namelijk altijd af van de
situatie op de weg, de verkeersdrukte en
de veiligheid. De bestuurder blijft altijd zelf
verantwoordelijk voor het al dan niet opvolgen
van de aanwijzing.
Deze functie kan niet worden uitgeschakeld.
Rijden