Seat Arona 2017 Handleiding (in Dutch)
Manufacturer: SEAT, Model Year: 2017, Model line: Arona, Model: Seat Arona 2017Pages: 320, PDF Size: 6.73 MB
Page 231 of 320

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
dodehoekhulp op dat moment geen enkel
v oer
t
uig detecteert in de omgeving van de
wagen ››› .
W anneer de rij
v
erlichting is ingeschakeld,
wordt de intensiteit waarmee de controle-
lampjes gaan branden in de buitenspiegels
verminderd (nachtmodus). ATTENTIE
Als u de brandende waarschuwingslampjes
en de ov er
eenstemmende berichten negeert,
kan de wagen midden in het verkeer tot stil-
stand komen en kunnen zich ongevallen of
ernstige letsels voordoen.
● De waarschuwingslampjes en de berichten
nooit neg
eren.
● De noodzakelijke handelingen uitvoeren. VOORZICHTIG
Het negeren van brandende controlelampjes
en de ov er
eenstemmende berichten kan scha-
de aan de wagen tot gevolg hebben. Dodehoekhulp (BSD)
Afb. 201
In de buitenspiegels: indicatie van
de dodehoek hu
lp
. Afb. 202
Achteraanzicht van de wagen: zones
van de r a
darsensoren. De dodehoekhulp bewaakt de zone aan de
ac
ht
erk
ant van de wagen met behulp van ra-
darsensoren ››› afb. 202. Daarvoor meet het
systeem de afstand en het snelheidsverschil
ten opzichte van andere voertuigen. De dode-
hoekhulp werkt niet bij snelheden onder ca.
15 km/u (9 mph). Het systeem informeert de
bestuurder via optische signalen in de bui-
tenspiegels.
Aanwijzing in de buitenspiegel
Het controlelampje (uitvergrote afbeelding)
informeert in de overeenkomstige buiten-
spiegel ››› afb. 201 over de verkeerssituatie
achter de wagen indien die kritiek geacht
wordt. Het controlelampje van de linker bui-
tenspiegel informeert over de verkeerssitua-
tie aan de linkerzijde van de wagen, het con-
trolelampje van de rechter buitenspiegel over
de situatie aan de rechterzijde. »
229
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 232 of 320

Bedienen
Bij gekleurde ruiten of ruiten met achteraf ge-
mont eer
de g
ekleurde folie is het mogelijk dat
de indicaties van de buitenspiegel niet dui-
delijk of niet juist worden opgemerkt.
Houd de buitenspiegels schoon, zonder
sneeuw of ijs, en dek ze niet af met stickers
e.d.
Radarsensoren
De radarsensoren bevinden zich links en
rechts achter de achterbumper en zijn van buitenaf niet zichtbaar
››› afb. 202. De senso-
ren bewaken het gebied van de dode hoek
en het verkeer aan de achterzijde van de wa-
gen ››› afb. 203, ››› afb. 204. Het gebied aan
de zijkanten van de wagen reikt tot iets voor-
bij de breedte van een rijstrook.
De breedte van de rijstrook wordt niet indivi-
dueel gedetecteerd, maar ligt vast in het sys-
teem. Om die reden kunnen de indicaties ver-
keerd zijn indien men rijdt op smalle rijstro-
ken of in het midden van twee rijstroken. Het systeem kan ook voertuigen die op de aan-
grenz
ende rijstrook rijden (indien aanwezig)
of vaste voorwerpen, zoals vangrails, detec-
teren en een verkeerde indicatie tonen.
230
Page 233 of 320

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
Rijsituaties Afb. 203
Schematische weergave: Situatie
v an het
inhalen met verkeer aan de achterzij-
de. Indicatie van de dodehoekhulp in de
linker buitenspiegel. Afb. 204
Schematische weergave: Situatie
v an het
inhalen en daarna opnieuw invoegen
in de rechter rijstrook. Indicatie van de do-
dehoekhulp in de rechter buitenspiegel. In de volgende situaties wordt een indicatie
g
et
oond in de b
uitenspiegel ››› afb. 203
(pijl) of ››› afb. 204 (pijl):
● Wanneer de wagen wordt ingehaald door
een ander voer
tuig ››› afb. 203 .
● Wanneer de wagen een ander voertuig in-
haalt ›
›› afb. 204 met een snelheidsver-
schil van ca. 10 km/u (6 mph). Indien het in- halen aanzienlijk sneller gebeurt, wordt geen
enkele indic
atie getoond.
Hoe sneller een voertuig nadert, hoe vroeger
de indicatie wordt getoond in de buitenspie-
gel, aangezien de dodehoekhulp rekening
houdt met het snelheidsverschil ten opzichte
van andere voertuigen. Zelfs als de afstand
tot een ander voertuig identiek is, wordt de
indicatie dus vroeger of later getoond naar-
gelang de situatie. Fysieke beperkingen en beperkingen eigen
aan het sys
teem
In bepaalde rijomstandigheden is het moge-
lijk dat de dodehoekhulp de verkeerssituatie
niet juist inschat. Bijvoorbeeld in de volgen-
de situaties:
● in scherpe bochten;
● in rijstroken met wisselende breedte;
● op de top van hellingen; »
231
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 234 of 320

Bedienen
● bij s
l
echte weersomstandigheden;
● bij speciale constructies aan de zijkant,
zoal
s bijv. hoge of niet in lijn staande van-
grails.
Uitparkeerhulp (RCTA) Afb. 205
Schematische voorstelling van de
uitp ark
eerhu
lp: bewaakt gebied rond de wa-
gen die een parkeerplaats verlaat De uitparkeerhulp bewaakt met behulp van
de r
a
d
arsensoren in de achterbumper ››› afb.
202 het verkeer in dwarsrichting achter de
wagen wanneer die achteruit uit een schuine
parkeerplaats rijdt of manoeuvreert, bijvoor-
beeld in onoverzichtelijke situaties.
Wanneer het systeem een relevante wegge-
bruiker detecteert die nadert aan de achter- zijde van de wagen
›››
afb. 205, klinkt een ge-
luidssignaal.
Indien de wagen is uitgerust met het parkeer-
hulpsysteem, wordt naast het geluidssignaal
de bestuurder ook op de hoogte gebracht via
een visuele aanwijzing op het scherm van de
radio. Deze aanwijzing heeft de vorm van een
rode band aan de achterzijde van de afbeel-
ding van de wagen op het scherm van de ra-
dio. De band geeft de kant van de wagen aan
waar het verkeer in dwarsrichting nadert.
Automatisch bedienen van de remmen om
schade te verminderen
Indien de uitparkeerhulp een weggebruiker
detecteert die nadert aan de achterzijde van
de wagen zonder dat de bestuurder het rem-
pedaal intrapt, bedient het systeem automa-
tisch de remmen.
Het uitparkeersysteem helpt de bestuurder
met remmen, zodat de omvang van de scha-
de beperkt blijft. De remmen worden automa-
tisch bediend indien men achteruit rijdt met
een snelheid van ca. 1-12 km/u (1-7 mph).
Zodra het systeem detecteert dat de wagen
stilstaat, wordt hij gedurende 2 seconden on-
beweeglijk gehouden.
Na het automatisch bedienen van de remmen
om de schade te verminderen, moeten onge-
veer 10 seconden voorbijgaan voordat het
systeem opnieuw kan ingrijpen in het rem-
systeem. Het automatisch bedienen van de remmen
kan wor
den onderbroken door het gas- of
rempedaal krachtig in te trappen, waardoor
de bestuurder opnieuw de controle over de
wagen krijgt. ATTENTIE
De intelligente technologie in de uitparkeer-
hulp k an de limiet
en opgelegd door de na-
tuurkundige wetten niet overwinnen en werkt
enkel binnen de eigen grenzen van het sys-
teem. De functie van het inparkeersysteem
mag geen aanleiding zijn voor het nemen van
risico's. Ondanks het systeem moet de be-
stuurder te allen tijde opmerkzaam blijven.
● Gebruik het systeem nooit wanneer het
zicht
beperkt is of in complexe verkeerssitua-
ties, bijv. op erg drukke wegen of om te wis-
selen van meerdere rijstroken in één keer.
● Houd altijd de omgeving van de wagen in
het oog, aang
ezien het systeem bijvoorbeeld
fietsers of voetgangers niet in alle situaties
opmerkt.
● De uitparkeerhulp remt de wagen niet altijd
vanz
elf af tot volledige stilstand. 232
Page 235 of 320

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
Bediening van de dodehoekhulp
(BSD) met uitp
ark
eerhulp (RCTA)De dodehoekhulp (BSD) met uitparkeerhulp
(RCTA) in- en uit
s
chakelen
De dodehoekhulp met uitparkeerhulp kan
worden in- en uitgeschakeld via het menu Assistenten op het scherm van het instru-
mentenpaneel met behulp van de bedie-
ningselementen op het stuur. Indien de wa-
gen is uitgerust met multifunctionele camera,
is toegang ook mogelijk met de toets van de
bestuurdershulpsystemen op de grootlicht-
hendel.
Menu Assistenten openen.
● Dode Hoek
● Exit Assist
Indien het
selectievakje van het instrumen-
tenpaneel aangevinkt is , wordt de functie
automatisch geactiveerd wanneer het contact
wordt ingeschakeld.
Zodra de dodehoekhulp klaar is voor werk-
ing, licht de indicatie in de buitenspiegels bij
wijze van bevestiging kort op.
De laatst uitgevoerde instelling van het sys-
teem blijft actief wanneer het contact op-
nieuw wordt ingeschakeld.
Indien de dodehoekhulp automatisch werd
gedeactiveerd, kan het systeem enkel op- nieuw worden geactiveerd na het uitschake-
len en w
eer in
schakelen van het contact.
Automatisch uitschakelen van de dodehoek-
hulp (BSD)
De radarsensoren van de dodehoekhulp met
uitparkeerhulp worden o.m. automatisch uit-
geschakeld wanneer wordt gedetecteerd dat
een van de sensoren permanent is afgedekt.
Dit kan bijv. het geval zijn indien er voor de
sensoren een laag sneeuw of ijs is.
Op het display van het instrumentenpaneel
verschijnt een bericht.
Rijden met een aanhangwagen
De dodehoekhulp en uitparkeerhulp worden
automatisch uitgeschakeld en kunnen niet
weer worden ingeschakeld indien de in de fa-
briek gemonteerde trekhaak elektrisch is
aangesloten op een aanhangwagen of verge-
lijkbaar systeem.
Zodra de bestuurder begint te rijden met een
elektrisch aangesloten aanhangwagen, ver-
schijnt er een bericht op het scherm van het
instrumentenpaneel waarin wordt aangege-
ven dat de dodehoekhulp en uitparkeerhulp
zijn uitgeschakeld. Indien de bestuurder de
dodehoekhulp en uitparkeerhulp wenst te
gebruiken na het loskoppelen van de aan-
hangwagen, moeten deze systemen opnieuw
worden geactiveerd in het overeenkomstige
menu. Is de trekhaak niet gemonteerd in de fabriek,
dan moeten de dodehoek
hulp en uitparkeer-
hulp handmatig worden gedeactiveerd wan-
neer met aanhangwagen wordt gereden.
SEAT rijprogramma's (SEAT Dri-
ve Profi
le)*
Inleiding De bestuurder heeft dankzij de SEAT Drive
Pr
ofi
l
e de keuze uit vier profielen of modi,
normaal , sport, eco en individueel ,
waarbij het gedrag van de diverse functies
van de wagen wordt aangepast voor uiteenlo-
pende rijervaringen.
Individueel kan worden geconfigureerd
naar wens. De andere profielen liggen vast.
Beschrijving Afhankelijk van de uitrusting van de wagen,
beïn
vloedt
SEAT Drive Profile de volgende on-
derdelen:
Motor
Al naar gelang het gekozen profiel, reageert
motor feller of juist rustiger op de verplaat-
sing van het gaspedaal. Bovendien wordt bij »
233
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 236 of 320

Bedienen
het selecteren van het eco-profiel
aut om
atisch de start-stopfunctie geactiveerd.
Bij wagens met automatische transmissie
worden de momenten waarop wordt gescha-
keld zodanig aangepast dat die bij lagere of
hogere toerentallen komen te liggen. Boven-
dien wordt in de eco-stand gebruik gemaakt
van de inertie om het brandstofverbruik ver-
der te verlagen.
Bij wagens met schakelbak wijzigen in de
stand eco de aanbevelingen om te schake-
len die verschijnen in het instrumentenpa-
neel, om de bestuurder ertoe aan te zetten
zuiniger te gaan rijden.
Dual Ride "wielophanging"
De "Dual Ride" wielophanging zorgt voor een
comfortabele vering bij de profielen Eco en
Normaal , bijvoorbeeld geschikt voor dage-
lijks gebruik terwijl een sportieve vering
wordt ingesteld voor het profiel Sport dat
past bij een sportieve rijstijl. In het profiel
Individueel kan de vering worden inge-
steld tussen Normaal of Sport al naarge-
lang de persoonlijke voorkeur.
Bij een storing in de "Dual Ride" wielophan-
ging verschijnt op het display van het instru-
mentenpaneel het bericht Storing: in-
stelling van de demping .Besturing
De st
uurbekrachtiging wordt stijver in de
sport -stand om een sportievere rijstijl mo-
gelijk te maken.
Airconditioning
Bij wagens voorzien van Climatronic is het
mogelijk om deze in de eco-stand op een la-
ger verbruik te laten werken.
Automatische afstandsregeling (ACC)
De acceleratiegradiënt van de automatische
afstandsregeling varieert naargelang het ac-
tieve rijprofiel.
Rijprogramma instellen Afb. 206
Naast de versnellingshendel: MODE-
t oets. U kunt kiezen tussen
Normaal, Sport, Eco
en Individueel . De gewenste stand kan gekozen worden door
meerm
aal
s
te drukken op de toets MODE
››› afb. 206 of door middel van het aanraak-
scherm in het menu dat geopend wordt wan-
neer men op die toets drukt.
Een pictogram in het display van het Easy
Connect-systeem verschaft u informatie over
de actuele instelling.
De verlichting van de MODE-toets blijft geel
branden wanneer de actuele instelling af-
wijkt van normaal .
RijprofielEigenschappen
NormalVerschaft een uitgebalanceerde rijervaring
en is bij uitstek geschikt voor dagelijks ge-
bruik.
SportVerschaft de wagen een dynamisch karak-
ter rondom en maakt het mogelijk om
sportiever te rijden.
EcoZorgt ervoor dat de wagen zo min mogelijk
brandstof verbruikt, passend bij een zuini-
ge en milieubewuste rijstijl.
Indivi-
dual
Hierin kunt u bepaalde instellingen wijzi-
gen door op de knop Profielinstel-
lingen te drukken. De functies die u kunt
aanpassen, variëren per uitrustingsniveau
van de wagen. ATTENTIE
Houd bij de keuze van SEAT Drive Profile op
de eers t
e plaats rekening met het verkeer, om
geen ongelukken te veroorzaken. 234
Page 237 of 320

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
Let op
● Wanneer de w ag
en wordt uitgezet, bewaart
die altijd het rijprofiel dat was geselecteerd
op het moment waarop het contact werd uit-
geschakeld. Wanneer de wagen echter op-
nieuw wordt ingeschakeld, zullen de motor
en versnellingsbak echter niet starten in de
geselecteerde instelling. Om de motor en ver-
snellingsbak opnieuw in de gewenste stand
te brengen, selecteert u nogmaals het over-
eenkomstige rijprofiel op het scherm of drukt
u meermaals op de knop van het Easy Con-
nect-systeem.
● De snelheid en rijstijl moeten te allen tijde
worden aan
gepast aan het zicht op de weg,
de klimatologische omstandigheden en het
verkeer.
● De eco -stand is niet beschikbaar als met
een aanhan
ger wordt gereden. Kick-down
Het kickdown-systeem maakt een maximale
ac
c
el
eratie mogelijk.
Als u in SEAT Drive Profile* de stand eco *
››› pag. 234 heeft gekozen en plankgas geeft,
wordt het vermogen van de motor automa-
tisch geregeld om maximaal te accelereren. ATTENTIE
Let op dat bij glad wegdek de aangedreven
wiel en k
unnen doorslippen als de kickdown
wordt bediend - slipgevaar! Vermoeidsheidsdetectie (aan-
bevelin
g om t
e pauzeren)*
Gerelateerde video Afb. 207
Veiligheid Inleiding
De detectie van vermoeidheid informeert de
be
s
t
uurder zodra het rijgedrag tekenen van
vermoeidheid vertonen. ATTENTIE
Het hogere comfort dankzij de detectie van
vermoeidheid m ag g
een aanleiding zijn tot
het nemen van grotere risico's. Neem tijdens
lange ritten regelmatig een pauze; zorg dat
die voldoende lang is. ●
De be s
tuurder blijft te allen tijde verant-
woordelijk voor het inschatten van zijn rij-
vaardigheid.
● Rij nooit als u vermoeid bent.
● Het systeem detecteert vermoeidheid van
de best
uurder niet in alle gevallen. Voor aan-
vullende informatie, zie ››› pag. 236, Beper-
kingen aan de werking.
● In bepaalde gevallen interpreteert het sys-
teem foutief
een bedoeld manoeuvre als een
teken van vermoeidheid van de bestuurder.
● Er wordt geen waarschuwing gegevens in
geva
l van een kortstondige dip!
● Houd de meldingen op het instrumentenpa-
neel in de gat
en en reageer zoals vereist. Let op
● De det ectie
van vermoeidheid is uitsluitend
ontwikkeld voor gebruik op autosnelwegen
en andere, goed geasfalteerde wegen.
● Bij schade aan het systeem moet u naar de
werkpl
aats van een officiële dealer gaan voor
reparatie. 235
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 238 of 320

Bedienen
Werking en bediening Afb. 208
Op het scherm van het instrumen-
t enp
aneel: symboo
l van vermoeidheidsher-
kenning. De detectie van vermoeidheid detecteert het
rij
g
edr
ag van de bestuurder aan het begin
van de rit en berekent op basis daarvan de
mate van vermoeidheid. Het systeem verge-
lijkt dit vervolgens continu met het actuele
rijgedrag. Zodra het systeem vermoeidheid
bij de bestuurder detecteert, geeft dit een
akoestisch signaal en een optische waar-
schuwing middels een symbool in het instru-
mentenpaneel ››› afb. 208 samen met een
aanvullend tekstbericht. Het tekstbericht in
het instrumentenpaneel wordt ca. 5 secon-
den weergegeven en verschijnt opnieuw zo-
dra weer vermoeidheid wordt geconstateerd.
Het systeem onthoudt het laatst weergege-
ven bericht.
Het bericht dat verschijnt op het scherm in
het instrumentenpaneel kan worden uitgezet door op de knop
te drukken op de rui-
t en
w
isserhendel of de toets van het multi-
f u
nctie
stuurwiel ›››
pag. 35.
Via de multifunctie-indicatie ›››
pag. 35
kan worden teruggekeerd naar weergave van
het bericht op het display van het instrumen-
tenpaneel.
Bedrijfscondities
Het rijgedrag wordt uitsluitend berekend bij
snelheden tussen 65 km/u (40 mph) en ca.
200 km/u (125 mph).
Uit- en inschakelen
De detectie van vermoeidheid kan worden
geactiveerd en gedeactiveerd in het Easy
Connect-systeem met de toets en de
f u
nctiet
oets SETUP
› ›
› pag. 120. Een marke-
ring geeft aan of de instelling is geactiveerd.
Beperkingen aan de werking
De detectie van vermoeidheid kent een aan-
tal beperkingen. In de volgende gevallen is
het mogelijk dat de detectie van vermoeid-
heid beperkt of niet werkt:
● Bij snelheden lager dan 65 km/h (40 mph).
● Bij snelheden hoger dan 200 km/h (125
mph).
● Op bochtige wegen.
● Op wegen met slecht wegdek. ●
Onder slec
hte klimatologische omstandig-
heden.
● Bij een sportieve rijstijl.
● Als de bestuurder in ernstige mate wordt
afgel
eid.
De detectie van vermoeidheid wordt gereset
zodra de wagen langer dan 15 minuten heeft
stilgestaan, het contact wordt uitgeschakeld
of de bestuurder de veiligheidsgordel heeft
ontgrendeld en het portier heeft geopend.
Als gedurende langere tijd langzaam wordt
gereden (trager dan 65 km/u (40 mph)), re-
set het systeem de vermoeidheidsbereke-
ning automatisch. Zodra weer sneller wordt
gereden, wordt de rijstijl opnieuw berekend.
Inparkeersysteem (Park As-
sis
t)*
Inleiding tot thema Het inparkeersysteem is een bijkomende
f
u
nctie
van ParkPilot ›››
pag. 244 en helpt de
bestuurder om:
● een geschikte plek te vinden om te parke-
ren
● een park
eermodus te selecteren
● recht en schuin achteruit te parkeren in een
ges
chikte plek
236
Page 239 of 320

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
● rec
ht
vooruit te parkeren in een geschikte
plek
● vooruit een rechte parkeerplaats te verlaten
In auto's met
inparkeersysteem en in de fa-
briek ingebouwde radio worden het gebied
vooraan, achteraan en aan de zijkanten, als-
ook de positie van de obstakels ten opzichte
van de auto getoond.
Het inparkeersysteem heeft een aantal be-
perkingen die eigen zijn aan het systeem en
het gebruik ervan vereist bijzondere aan-
dacht door de bestuurder ››› .
ATTENTIE
De intelligente technologie in het inparkeer-
sys t
eem kan de limieten opgelegd door de
natuurkundige wetten niet overwinnen en
werkt enkel binnen de eigen grenzen van het
systeem. Het grotere comfort dat het inpar-
keersysteem biedt mag nooit aanleiding zijn
tot het nemen van grotere risico's. Ondanks
het systeem moet de bestuurder te allen tijde
opmerkzaam blijven.
● Iedere onbedoelde beweging van de wagen
kan erns
tig letsel tot gevolg hebben.
● De snelheid en de rijstijl aanpassen aan het
zicht, het
weer, het wegdek en het verkeer.
● Het oppervlak van bepaalde voorwerpen en
kledin
gstukken kan de signalen van de ultra-
soonsensoren niet weerkaatsen. Het systeem
kan deze voorwerpen en personen met de ge-
noemde kleding niet of niet goed detecteren. ●
Externe g eluid
sbronnen kunnen de signa-
len van de ultrasoonsensoren beïnvloeden. In
bepaalde omstandigheden kan dit ertoe lei-
den dat de aanwezigheid van personen of
voorwerpen niet vastgesteld wordt.
● De ultrasoonsensoren hebben dode hoeken
waarin personen en o
bjecten niet kunnen
worden waargenomen.
● Houd altijd de omgeving van de auto in het
oog, aangez
ien de ultrasoonsensoren kleine
kinderen, dieren en bepaalde voorwerpen
niet in alle situaties perfect opmerken. ATTENTIE
Het snel draaien van het stuur bij het in- of
uitpark er
en met het inparkeersysteem kan
ernstige letsels tot gevolg hebben.
● Neem het stuur niet vast tijdens manoeu-
vres
voor het in- en uitparkeren, zolang het
systeem dit niet vraagt. Doet u dit wel, dan
wordt het systeem buiten werking gesteld tij-
dens de manoeuvre en wordt het parkeerpro-
ces geannuleerd. VOORZICHTIG
● In bepaa l
de omstandigheden detecteren de
ultrasoonsensoren geen obstakels zoals bijv.
aanhangerdissels, stangen, vangrails, palen,
dunne bomen of een achterklep die openstaat
of wordt geopend; dergelijke obstakels kun-
nen de auto beschadigen.
● Bepaalde accessoires die achteraan op de
auto gemont
eerd zijn, zoals een fietsendra- ger, kunnen de werking van het inparkeersys-
teem
v
erstoren en schade veroorzaken.
● Het inparkeersysteem gebruikt geparkeer-
de voer
tuigen, stoepranden en andere voor-
werpen als referentie. Let erop dat de banden
en velgen niet beschadigd raken bij het par-
keren. Onderbreek zo nodig de parkeerma-
noeuvre om schade aan de auto te vermijden.
● De ultrasoonsensoren van de bumper kun-
nen besc
hadigd of verschoven worden in het
geval van een stoot of klap, bijv. bij het in- of
uitparkeren.
● Bij het schoonmaken met hogedrukreini-
gers
of dampstralers om de ultrasoonsenso-
ren te reinigen, alleen kort direct sproeien en
altijd een afstand van meer dan 10 cm aan-
houden.
● Een kentekenplaat of kentekenplaathouder
aan de voor
zijde met afmetingen die groter
zijn dan de opening voor de kentekenplaat, of
een gebogen of vervormde kentekenplaat kan
ertoe leiden dat:
–er verkeerde detecties plaatsvinden
– de sensoren zicht verliezen
– de parkeermanoeuvre wordt geannuleerd
of het systeem slecht parkeert
● Indien een van de ultrasoonsensoren defect
raakt, wor
dt de overeenkomstige zone van
deze sensorengroep (vooraan of achteraan)
uitgeschakeld en kan niet worden geactiveerd
tot de storing is verholpen. De sensoren van
de andere bumper kunnen dan nog steeds op
normale wijze gebruikt worden. Indien er een
storing is in het systeem, wordt het » 237
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 240 of 320

Bedienen
aanbevolen om naar een gespecialiseerde
werkp
l
aats te gaan. SEAT raadt u aan om
daarvoor een SEAT-dealer te raadplegen. Let op
● Om een de gelijk
e werking van het systeem
te garanderen, houdt u de ultrasoonsensoren
schoon, ijs- en sneeuwvrij, plakt u er niets op
en bedekt u ze ook niet.
● Door bepaalde geluidsbronnen, zoals hob-
belig asfa
lt of straatstenen, en het lawaai van
andere voertuigen kan het inparkeersysteem
of de ParkPilot verkeerde waarschuwingen af-
geven.
● Om vertrouwd te raken met het systeem en
zijn fu
ncties, beveelt SEAT aan om te oefenen
met de bediening van het systeem op een
plaats met weinig verkeer of in een parking. Beschrijving van het inparkeersys-
t
eem Afb. 209
In de middenconsole: toets om het
inp ark
eer
systeem in te schakelen. De onderdelen van het inparkeersysteem zijn
de u
ltr
a
soonsensoren in de voor- en achter-
bumper, de toets
› ›
› afb
. 209 om het sys-
teem in en uit te schakelen, en de aanwijzin-
gen op het scherm van het instrumentenpa-
neel.
Voortijdig beëindigen of automatisch onder-
breken van de manoeuvres om in of uit te
parkeren
Het inparkeersysteem onderbreekt de ma-
noeuvres voor het in- of uitparkeren in de vol-
gende gevallen:
● Er wordt gedrukt op de toets .
● Een snelheid van ca. 7 km/u (4 mph) wordt
o v
er
schreden. ●
De bes
tuurder neemt het stuur vast.
● De parkeermanoeuvre wordt niet afgerond
binnen ca. 6 minut
en na activering van de
stuurhulp.
● Er is een storing in het systeem (het sys-
teem is
tijdelijk niet beschikbaar).
● De ASR wordt uitgeschakeld.
● De ASR of ESC grijpt in om te regelen.
● Het bestuurdersportier wordt geopend.
Om de manoeuvr
e weer te beginnen, mogen
deze gevallen zich niet voordoen en drukt u
opnieuw op de toets .
Bijz onderheden
Het inp
arkeersysteem heeft een aantal be-
perkingen die eigen zijn aan het systeem.
Om die reden is het bijvoorbeeld niet moge-
lijk om ermee in of uit te parkeren in scherpe
bochten.
Bij het in- en uitparkeren klinkt een kort sig-
naal om de bestuurder te vragen te wisselen
tussen vooruit- en achteruitrijden. Indien dit
signaal niet klinkt, wordt de verandering van
rijrichting aangegeven met een continu sig-
naal (voorwerp op ≤30 cm) in de ParkPilot.
Wanneer het inparkeersysteem het stuur
draait bij stilstaande auto, verschijnt op het
scherm van het instrumentenpaneel ook het
symbool . Trap het rempedaal in zodat het
stuur wordt gedraaid met stilstaande auto en
238