Seat Arona 2017 Handleiding (in Dutch)
Manufacturer: SEAT, Model Year: 2017, Model line: Arona, Model: Seat Arona 2017Pages: 320, PDF Size: 6.73 MB
Page 211 of 320

Systemen ter ondersteuning van de bestuurderFunctieStand van de knipperlichthendel
››› afb. 185
of de derde hendel ››› afb. 186Effect
Snelheidsbegrenzer inschakelenZet de schakelaar 1 in de stand en druk op de toets 2 van de knip-
perlichthendel of verplaats de derde hendel naar voren en druk op de toets 2
.
Het systeem wordt ingeschakeld. De laatst geprogrammeer-
de snelheid van de snelheidsbegrenzer is opgeslagen. Er
vindt nog geen regeling plaats.
Wisselen tussen de snelheidsbegrenzer
en het snelheidsregelsysteem (SRS) of de
automatische afstandsregeling (ACC)
(met ingeschakelde snelheidsbegrenzer)Druk op de toets 2 van de knipperlichthendel of de toets 2 van de derde
hendel.Er wordt gewisseld tussen de snelheidsbegrenzer en het
SRS of de automatische afstandsregeling (ACC).
Snelheidsbegrenzer activerenDruk op de toets 3 van de knipperlichthendel of de toets 1 van de
derde hendel.De huidige snelheid wordt opgeslagen als maximumsnel-
heid en de begrenzer wordt geactiveerd.
De beperking van de snelheidsbegrenzer
tijdelijk uitschakelenZet de schakelaar 1 van de knipperlichthendel in stand of zet de
derde hendel in stand .De regeling wordt tijdelijk uitgeschakeld. De snelheid blijft
geprogrammeerd.
De beperking van de snelheidsbegrenzer
tijdelijk uitschakelen door het gaspedaal
volledig in te trappen (kick-down)Trap het gaspedaal helemaal in tot voorbij het weerstandspunt (bijv. om in
te halen). Wanneer de geprogrammeerde snelheid wordt overschreden,
wordt de begrenzer tijdelijk uitgeschakeld.De regeling wordt tijdelijk uitgeschakeld. De snelheid blijft
geprogrammeerd. De regeling wordt weer automatisch geac-
tiveerd zodra u rijdt met een lagere snelheid dan gepro-
grammeerd.
De regeling van de snelheidsbegrenzer
opnieuw activerenDruk op de toets 3 van de knipperlichthendel of zet de derde hendel in
de stand .
Zodra u rijdt met een lagere snelheid dan de geprogram-
meerde maximumsnelheid, wordt de snelheid beperkt tot de
geprogrammeerde waarde.
De geprogrammeerde snelheid van de be-
grenzer verhogen
Druk kort op de toets 3 van de knipperlichthendel in het deel of zet
de derde hendel in de stand om de snelheid te verhogen in kleine
stappen van 1 km/u (1 mph) en te programmeren.
De snelheid wordt beperkt tot de geprogrammeerde waardeDruk op van de derde hendel om de snelheid te verhogen in stappen
van 10 km/u (5 mph) en te programmeren.
Houd de toets 3 van de knipperlichthendel ingedrukt in het deel of
houd ingedrukt om de snelheid ononderbroken te verhogen in stap-
pen van 10 km/u (5 mph) en te programmeren.» 209
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 212 of 320

BedienenFunctieStand van de knipperlichthendel
››› afb. 185
of de derde hendel ››› afb. 186Effect
De geprogrammeerde snelheid van de be-
grenzer verlagen
Druk kort op de toets 3 van de knipperlichthendel aan het deel of
druk op 1 in de derde hendel om de snelheid te verlagen in kleine
stappen van 1 km/u (1 mph) en te programmeren.
De snelheid wordt beperkt tot de geprogrammeerde waardeDruk op van de derde hendel om de snelheid te verlagen in stappen
van 10 km/u (5 mph) en te programmeren.
Houd de toets 3 van de knipperlichthendel ingedrukt in het deel of
houd ingedrukt om de snelheid ononderbroken te verlagen in stap-
pen van 10 km/u (5 mph) en te programmeren.
Snelheidsbegrenzer uitschakelenSchuif de schakelaar 1 van de knipperlichthendel naar de stand of zet
de derde hendel in stand .Het systeem wordt uitgeschakeld. De waarden in de tabel tussen haakjes, in
mph, w
or
den enk
el getoond in het instru-
mentenpaneel met aanwijzingen in mijl.
Hellingen afdalen met de snelheidsbegren-
zer
Indien de geprogrammeerde snelheid van de
snelheidsbegrenzer wordt overschreden bij
het bergaf rijden, gaat kort erna het waar-
schuwings- en controlelampje ››› pag. 207
knipperen en klinkt mogelijk een waarschu-
wingssignaal. Rem in dat geval de auto met
de voetrem af en schakel eventueel terug.
Tijdelijk uitschakelen
Indien u de snelheidsbegrenzer tijdelijk
wenst uit te schakelen, bijv. om in te halen,
zet u de schakelaar ››› afb. 185 1 van de
knip perlic
hthendel
in de stand , zet u de derde hendel in het drukpunt of
drukt
u op de toets 2 van een hendel.
Na het inh
al
en kan de snelheidsbegrenzer
geactiveerd worden met de eerder gepro-
grammeerde snelheid door te drukken op de
toets 3 van de knipperlichthendel in het
deel
of door de derde hendel in het
drukpunt te zetten.
Tijdelijk uitschakelen door het gaspedaal
volledig in te trappen (kick-down)
Indien de bestuurder het pedaal helemaal in-
trapt (kick-down) en de geprogrammeerde
snelheid op zijn wens wordt overschreden,
wordt de regeling tijdelijk uitgeschakeld.
Om het uitschakelen te bevestigen, klinkt
eenmaal een geluidssignaal. Zolang de rege- ling is uitgeschakeld, knippert het waarschu-
wing
s- en controlelampje .
Wanneer het gaspedaal niet langer volledig
wordt ingetrapt en de snelheid daalt tot on-
der de geprogrammeerde waarde, wordt de
regeling weer geactiveerd. Het controlelamp-
je gaat branden en blijft ingeschakeld.
Automatisch uitschakelen
De regeling van de snelheidsbegrenzer wordt
automatisch uitgeschakeld:
● Als het systeem een storing detecteert die
de werkin
g van de begrenzer negatief kan
beïnvloeden.
● Als de airbag geactiveerd wordt.
210
Page 213 of 320

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
VOORZICHTIG
Bij automatische uitschakeling wegens sto-
ring en
van het systeem wordt de snelheids-
begrenzer om veiligheidsredenen enkel volle-
dig uitgeschakeld wanneer de bestuurder op
een bepaald moment het gaspedaal niet lan-
ger intrapt of het systeem bewust uitzet. Omgevingsbewakingssysteem
(Front
As
sist) met het City
noodremsysteem en voetgan-
gersherkenning*
Inleiding tot thema Het omgevingsbewakingssysteem kan ertoe
b
ijdr
ag
en kop-staartbotsingen te voorkomen
in het snelheidsgebied van 4 km/u (2,5 mph)
tot 250 km/u (156 mph). Het systeem be-
schikt over de Front Assist-functie met het Ci-
ty noodremsysteem en voetgangersherken-
ning.
Het omgevingsbewakingssysteem kan de be-
stuurder binnen de beperkingen van het sys-
teem waarschuwen voor dreigende botsin-
gen, de wagen bij gevaar voorbereiden op
een noodremming, ondersteuning bieden tij-
dens het remmen en een automatische rem-
ming inleiden. Ondanks de Front Assist moet de bestuurder
te al
len tijde opmerkzaam blijven.
Veiligheidswaarschuwing
Als het systeem waarneemt dat een te korte
afstand tot de voorligger de veiligheid in ge-
vaar brengt, dan kan het systeem de bestuur-
der waarschuwen met een aanwijzing op het
display van het instrumentenpaneel wanneer
gereden wordt met een snelheid die ligt tus-
sen ca. 60 km/u (37 mph) en 250 km/u
(156 mph) ››› afb. 187.
Het ogenblik van de waarschuwing verschilt
afhankelijk van de verkeerstoestand en het
gedrag van de bestuurder.
Voorwaarschuwing (voorafgaande waarschu-
wing)
Als het systeem een mogelijke botsing her-
kent met de voorligger, kan het de bestuur-
der waarschuwen met een akoestisch signaal
en een aanwijzing op het display van het in-
strumentenpaneel wanneer gereden wordt
met een snelheid tussen 30 km/u (18 mph)
en 250 km/u (156 mph) ››› afb. 187.
Het ogenblik van de waarschuwing verschilt
afhankelijk van de verkeerstoestand en het
gedrag van de bestuurder. Tegelijkertijd
wordt de wagen voorbereid voor het mogelijk
noodremmen ››› .Kritische waarschuwing
A
l
s
de bestuurder niet reageert op de voor-
waarschuwing, kan het systeem actief op de
remmen ingrijpen wanneer gereden wordt
met een snelheid tussen ca. 30 km/u
(18 mph) en 250 km/u (156 mph), waarbij
een korte schok veroorzaakt wordt om op de-
ze wijze te waarschuwen voor een dreigende
botsing.
Automatisch remmen
Als de bestuurder ook niet reageert op de kri-
tische waarschuwing, kan het systeem de wa-
gen automatisch remmen en de remkracht
geleidelijk aan verhogen wanneer gereden
wordt met een snelheid tussen ca. 4 km/u
(2,5 mph) en 250 km/u (156 mph). Door de
snelheid te verlagen in geval van een moge-
lijke botsing, kan het systeem bijdragen aan
het beperken van de gevolgen van een onge-
val.
Remassistent
Als de Front Assist waarneemt dat de be-
stuurder niet voldoende remt bij botsingsge-
vaar, dan kan het systeem de remkracht ver-
groten en zo de botsing vermijden bij een
snelheid tussen ca. 4 km/u (2,5 mph) en 250
km/u (156 mph). De remassistent werkt en-
kel terwijl het rempedaal krachtig ingetrapt
blijft. »
211
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 214 of 320

Bedienen
ATTENTIE
De intelligente techniek van de Front Assist
kan de f y
sieke grenzen niet overwinnen. Het
is de verantwoordelijkheid van de bestuurder
op tijd te remmen. Als de Front Assist een
waarschuwing zendt dan moet u afhankelijk
van de verkeersomstandigheden onmiddellijk
het rempedaal intrappen of de hindernis ont-
wijken.
● De snelheid en de veiligheidsafstand altijd
aanpas
sen aan de voorligger afhankelijk van
het zicht, het weer, het wegdek en het ver-
keer.
● De Front Assist kan zelf geen ongevallen en
ernstig
e letsel voorkomen.
● In moeilijke rijsituaties kan de Front Assist
onnodig waars
chuwen en ingrijpen op de
remmen zonder dat dit wenselijk is, zoals bij-
voorbeeld in het geval van vluchtheuvels.
● Als de werking van de Front Assist ver-
stoor
d is, bijvoorbeeld door vuil of de ontre-
geling van de radarsensor, kan het systeem
onnodige waarschuwingen zenden en onge-
past ingrijpen op de remmen.
● Front Assist reageert tijdens het rijden niet
bij personen of
dieren, noch bij kruisende wa-
gens of bij een tegemoetkomende wagen op
dezelfde rijstrook.
● U moet als bestuurder altijd paraat zijn om
de contro
le van de wagen over te nemen. Let op
● Wanneer de Fr ont
Assist remt, is het rempe-
daal "zwaarder".
● Automatische ingrepen op de remmen van
de Front As
sist kunnen worden onderbroken
door het koppelingspedaal of het gaspedaal
in te trappen, of door te draaien aan het
stuurwiel.
● Als de Front Assist niet werkt zoals be-
schr
even in dit hoofdstuk (bv. indien het sys-
teem verschillende keren onnodig ingrijpt),
schakel het dan uit. Laat het systeem door
een gespecialiseerde werkplaats controleren.
SEAT raadt u aan om daarvoor een SEAT-dea-
ler te raadplegen. Waarschuwingslampjes en aanwijzing
op het
s
c
herm Afb. 187
In het display van het instrumenten-
p aneel: w
aar
schuwingsaanwijzingen. Veiligheidswaarschuwing
A
ls
de veiligheidsafstand tot de voorligger
niet wordt gerespecteerd, wordt op het dis-
play van het instrumentenpaneel een waar-
schuwing hieromtrent weergegeven . ATTENTIE
Veiligheidsaanwijzingen ›››
in Waarschu-
win g
ssymbolen op pag. 120 in acht nemen. Let op
Bij ingeschakelde Front Assist, kunnen de
aanw ijz
ingen van het display van het instru-
mentenpaneel van andere functies verborgen
zijn, bijvoorbeeld een binnenkomende op-
roep. Radarsensor
Afb. 188
In de voorbumper: radarsensor.212
Page 215 of 320

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
In de voorbumper is een radarsensor inge-
bou wd om de
v
erkeerssituatie te herkennen
››› afb. 188 1 .
Het
z
icht van de radarsensor kan belemmerd
worden door vuil, zoals modder of sneeuw, of
door invloeden van buitenaf zoals regen of
nevel. In dit geval werkt het bewakingssys-
teem Front Assist niet. De informatietekst op
het display in het instrumentenpaneel luidt:
Front Assist: Sensor zonder
zicht! Indien nodig de radarsensor reini-
gen ››› .
W anneer de r
a
darsensor opnieuw correct
werkt, is de Front Assist automatisch op-
nieuw beschikbaar. De foutmelding verdwijnt
van het display van het instrumentenpaneel.
De werking van de Front Assist kan beïnvloed
worden in geval van sterke weerkaatsing van
het signaal van de radar. Dit kan bijvoorbeeld
het geval zijn in een gesloten parkeerruimte
of wegens metalen voorwerpen (bv. rails op
de rijbaan of platen gebruikt bij werkzaamhe-
den).
De zone voor en rond de radarsensor mag
niet bedekt worden met stickers, bijkomende
koplampen e.d., want dat kan de werking van
de Front Assist beïnvloeden.
Structurele wijzigingen aan de wagen, bijv.
de vering wordt verlaagd of de voorspoiler
wordt gewijzigd, kunnen de werking van de
Front Assist beïnvloeden. Daarom dienen
structurele wijzigingen enkel door gespeciali- seerde werkplaatsen te worden uitgevoerd.
Om die reden beveelt
SEAT aan om naar een
SEAT-dealer te gaan.
Als reparatiewerkzaamheden aan de voorzij-
de van de wagen niet op geschikte wijze uit-
gevoerd worden, kan de radarsensor ontre-
geld worden en wordt de werking van de
Front Assist aangetast. Daarom dienen repa-
ratiewerkzaamheden alleen door gespeciali-
seerde werkplaatsen te worden uitgevoerd.
Om die reden beveelt SEAT aan om naar een
SEAT-dealer te gaan. VOORZICHTIG
Indien u de indruk heeft dat de radarsensor
bes c
hadigd is, schakel dan de Front Assist
uit. Zo vermijdt u mogelijke schade. Laat hem
in dat geval afstellen.
● De sensor kan bij een schok ontregeld wor-
den, bijv
oorbeeld bij het parkeren. Dit kan de
doeltreffendheid van het systeem beïnvloe-
den of de uitschakeling tot gevolg hebben.
● Het repareren van de radarsensor vergt bij-
zondere k
ennis en gereedschap. Om die re-
den beveelt SEAT aan om naar een SEAT-dea-
ler te gaan.
● Verwijder sneeuw met een borstel en ijs bij
voorkeur met
een ontdooispray zonder oplos-
middelen. Bediening van het omgevingsbewa-
k
in
g
ssysteem Front Assist Afb. 189
Op het display van het instrumen-
t enp
aneel: indic
atie van Front Assist uitge-
schakeld. Front Assist is altijd actief bij het inschakelen
v
an het
c
ontact.
Wanneer de Front Assist uitgeschakeld is,
zijn ook de functie van voorwaarschuwing
(voorafgaande waarschuwing) en de waar-
schuwing van de afstand uitgeschakeld.
SEAT raadt aan de Front Assist altijd geacti-
veerd te laten. Uitzonderingen ››› pag. 214,
Front Assist tijdelijk uitschakelen in de vol-
gende situaties. »
213
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 216 of 320

Bedienen
Front Assist in- en uitschakelen
M et
in
geschakeld contact kan de Front Assist
als volgt worden in- en uitgeschakeld:
● Selecteer de juiste optie in het menu via de
toets
van de hulpsystemen voor de bestuur-
der ›››
pag. 36.
● OF: activeer of deactiveer het systeem in
het E
asy Connect-systeem met de toets en de functieknoppen
S
ETUP en
B e
s
tuurdershulpsysteem
› ››
p
ag. 33.
W
anneer Front Assist uitgeschakeld is, zal
het instrumentenpaneel hierover informeren
met de volgende indicator ››› afb. 189.
Voorwaarschuwingsfunctie in- of uitschake-
len
De voorwaarschuwingsfunctie (voorafgaande
waarschuwing) kan worden in- of uitgescha-
keld in het Easy Connect-systeem met de
toets en de functieknoppen
S
ETUP en
B e
s
tuurdershulpsysteem
› ›
›
pag. 33.
Het systeem behoudt de uitgevoerde instel-
ling de volgende keer dat het contact inge-
schakeld wordt.
SEAT raadt aan de voorwaarschuwing altijd
ingeschakeld te houden.
Naargelang het infotainmentsysteem gemon-
teerd in de wagen kan de voorwaarschu-
wingsfunctie als volgt worden aangepast:
● Vroeg ●
Middel
● Laat
● Uit
SEAT bev
eelt aan te rijden met de functie in
stand "Middel".
In- of uitschakelen van de waarschuwing van
de afstand
Als de veiligheidsafstand tot de voorligger
niet wordt gerespecteerd, wordt op het dis-
play van het instrumentenpaneel een waar-
schuwing hieromtrent weergegeven . In
dat geval de veiligheidsafstand verhogen.
De waarschuwing van de afstand kan worden
in- of uitgeschakeld in het Easy Connect-sys-
teem met de toets en de functieknoppen
S ETUP en
B
e
s
tuurdershulpsysteem
› ›
›
pag.
33.
Het systeem behoudt de uitgevoerde instel-
ling de volgende keer dat het contact inge-
schakeld wordt.
SEAT raadt aan de waarschuwing van de af-
stand altijd ingeschakeld te houden.
Front Assist tijdelijk uitschakelen in
de vo
lgende situaties In onderstaande omstandigheden moet het
bew
ak
in
gssysteem Front Assist uitgescha- keld worden vanwege beperkingen van dit
syst
eem ››› :
● Wanneer de wagen weggesleept wordt.
● Wanneer de wagen op een rollenbank
s t
aat
.
● Wanneer de radarsensor defect is.
● Wanneer de radarsensor een schok krijgt,
bijv
oorbeeld bij een botsing aan de achter-
kant.
● Wanneer hij verschillende keren onnodig
ingrijpt.
● A
ls de radarsensor tijdelijk afgedekt wordt
met een acc
essoire, zoals bijvoorbeeld een
bijkomende koplamp e.d.
● Wanneer de wagen in een vrachtwagen,
een veerpont
of een trein zal worden gela-
den. ATTENTIE
Als de Front Assist-functie in de beschreven
sit uatie
s niet uitgeschakeld wordt, kan dit tot
ongevallen en ernstig letsel leiden.
● Schakel de Front Assist-functie in kritieke
situatie
s uit. Beperkingen van het systeem
Front Assist heeft bepaalde fysieke beperkin-
g
en eig
en aan het
systeem. Zo kunnen bij-
voorbeeld sommige reacties van het systeem
214
Page 217 of 320

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
onder bepaalde omstandigheden ongeschikt
z ijn of
met
vertraging optreden vanuit het
standpunt van de bestuurder. Daarom moet
de bestuurder altijd aandachtig zijn om in te
grijpen waar nodig.
Onderstaande omstandigheden kunnen ver-
oorzaken dat Front Assist niet of te laat zou
reageren:
● Bij het nemen van scherpe bochten.
● Als het gaspedaal helemaal ingetrapt
wordt
.
● Als de Front Assist uitgeschakeld of defect
is.
● Wanneer de ASR uit
geschakeld is of de ESC
in de Sport
-modus handmatig ››› pag. 184
geactiveerd is.
● Als de ESC regelt.
● Verschillende lichten van de wagen of van
de elektris
ch vastgekoppelde aanhanger zijn
defect.
● Als de radarsensor vuil of bedekt is.
● Als er zich metalen voorwerpen bevinden
zoal
s bijv. rails op de rijbaan of platen ge-
bruikt bij werkzaamheden.
● Als de wagen achteruit rijdt.
● Als de wagen krachtig versneld wordt. ●
Bij sneeuw of
hevige regenval.
● Bij smalle voertuigen zoals bijvoorbeeld
motorfietsen.
● Bij
voertuigen die uit de lijn rijden.
● Bij voertuigen die elkaar kruisen.
● Bij voertuigen die naderbij komen in tegen-
ges
telde richting.
● De speciale lading en accessoires van an-
dere v
oertuigen die aan de zijkant, achterzij-
de of bovenzijde uitsteken.
City noodremfunctie Afb. 190
Op het display van het instrumen-
t enp
aneel: aanduidin
g van de voorwaarschu-
wing. De functie noodremmen City maakt deel uit
v
an Fr
ont
Assist en is altijd actief als het sys-
teem ingeschakeld is.
Schakel de functie in of uit door de Front As-
sist-functie in het Easy Connect-systeem te
deactiveren met de toets en de functiek-
nop pen S
ETUP en
Onder s
t
euning van de bestuurder
› ››
p
ag. 33.
D
e functie noodremmen City herkent, bij een
snelheid tussen ca. 4 km/u (2,5 mph) en 30
km/u (19 mph), de verkeerstoestand voor de
auto.
Wanneer het systeem een mogelijke botsing
met een voorligger detecteert, wordt de wa-
gen voorbereid om plotseling te kunnen rem-
men ››› .
A l
s
de bestuurder niet reageert op botsings-
gevaar, kan het systeem de wagen automa-
tisch remmen door de remkracht geleidelijk
te verhogen om de snelheid te verminderen
in het geval er zich een botsing voordoet. Op
deze manier kan het systeem helpen de ge-
volgen van een ongeval te beperken. »
215
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 218 of 320

Bedienen
Aanwijzingen op het scherm
D e aut
om
atische afremming door de City
noodremfunctie wordt getoond op het dis-
play van het instrumentenpaneel met de aan-
duiding van de voorwaarschuwing ››› afb.
190 1)
. ATTENTIE
De intelligente technologie van de functie
noodremmen C ity
kan de door de natuurkun-
dige wetten gestelde grenzen niet overwin-
nen. Het is de verantwoordelijkheid van de
bestuurder op tijd te remmen.
● De snelheid en de veiligheidsafstand altijd
aanpas
sen aan de voorligger afhankelijk van
het zicht, het weer, het wegdek en het ver-
keer.
● De functie noodremmen City kan zelf geen
ernstig
e ongevallen of letsel voorkomen.
● In moeilijke rijsituaties kan de functie
noodremmen City
ongewenst ingrijpen op de
remmen zoals bijvoorbeeld bij werkzaamhe-
den of wanneer er zich metalen rails bevin-
den.
● Als de werking van de City noodremfunctie
vers
toord is, bijvoorbeeld door vuil of de ont-
regeling van de radarsensor, kan het systeem onnodige waarschuwingen zenden en onge-
pa
s
t ingrijpen op de remmen.
● De City noodremfunctie reageert tijdens het
rijden niet bij per
sonen of dieren, noch bij
kruisende wagens of bij een tegemoetkomen-
de wagen op dezelfde rijstrook. Let op
● Wanneer de C ity
noodremfunctie een rem-
manoeuvre als gevolg heeft, is het rempedaal
"zwaarder".
● Automatische ingrepen op de remmen van
de City noodr
emfunctie kunnen worden on-
derbroken door het koppelingspedaal of het
gaspedaal in te trappen of door te draaien
aan het stuurwiel.
● De City noodremfunctie kan de snelheid
van de wag
en doen afnemen tot de wagen
volledig stilstaat. Het remsysteem doet de
wagen echter niet permanent stilstaan. Trap
het rempedaal in!
● Doen zich verschillende ongeschikte ingre-
pen voor
, schakel dan de Front Assist uit en
hiermee de City noodremfunctie. Rijd naar
een gespecialiseerde werkplaats, SEAT be-
veelt aan een SEAT-specialist op te zoeken. ●
Als
zich talrijke ingrepen zonder reden
voordoen, is het mogelijk dat de City nood-
remfunctie automatisch uitgeschakeld wordt. Voetgangersherkenning*
2) Afb. 191
Op het display van het instrumen-
t enp
aneel:
Aanduiding van de voorwaar-
schuwing. Voetgangerherkenning uitge-
schakeld. De functie voor voetgangersherkenning kan
helpen om on
g
ev
allen met voetgangers te
voorkomen of de gevolgen van een ongeval
te beperken.
De functie waarschuwt bij botsingsgevaar,
bereidt de wagen voor op het noodremmen, 1)
Het symbool heeft een kleur op het instrumenten-
paneel met
kleurendisplay.
2) Naargelang de uitrusting van de wagen is de voet-
gang
ersherkenning niet beschikbaar in alle landen.
216
Page 219 of 320

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
helpt bij het remmen en voert een automati-
s c
he r
emming uit.
Indien de functie een mogelijke botsing met
een voetganger vaststelt, waarschuwt deze
de bestuurder met een geluidssignaal en een
indicatie op het scherm van het instrumen-
tenpaneel ››› afb. 191.
De functie voor voetgangersherkenning, in-
clusief de voorwaarschuwing, wordt automa-
tisch geactiveerd wanneer het contact wordt
ingeschakeld ››› pag. 173.
SEAT beveelt aan om de voetgangersherken-
ningsfunctie altijd ingeschakeld te laten. De
uitzonderingen beschreven voor het omge-
vingsbewakingssysteem zijn tevens geldig
voor de voetgangersherkenning ››› pag. 214.
Het systeem van voetgangersherkenning uit-
of inschakelen
Met ingeschakeld contact kan de functie voor
voetgangersherkenning als volgt in- of uitge-
schakeld worden:
● Schakel de functie in of uit door de Front
Assi
st-functie in het Easy Connect-systeem te
deactiveren met de toets en de functiek-
nop pen S
ETUP en
Onder s
t
euning van de bestuurder
› ›
›
pag. 33.
Wanneer de functie voor voetgangersherken-
ning wordt uitgeschakeld, verschijnt op het
scherm van het instrumentenpaneel een
overeenkomstige indicatie ››› afb. 191 . ATTENTIE
De intelligente technologie in het systeem
van v
oetgangersherkenning kan de limieten
opgelegd door de natuurkundige wetten niet
overwinnen en werkt enkel binnen de eigen
grenzen van het systeem. Het is de verant-
woordelijkheid van de bestuurder op tijd te
remmen. Indien het systeem van voetgan-
gersherkenning een waarschuwing geeft, rem
dan meteen met het rempedaal of ontwijk de
voetganger, naargelang de verkeerssituatie.
● Het voetgangersherkenningssysteem kan
zelf g
een ongevallen of ernstige letsels voor-
komen.
● In moeilijke rijsituaties kan het voetgan-
gersherk
enningssysteem onnodig waarschu-
wen en ingrijpen op de remmen zonder dat
dit wenselijk is, zoals bijvoorbeeld hoofdwe-
gen die splitsen.
● Indien de werking van het systeem ver-
stoor
d is, bijvoorbeeld omdat de radarsensor
of camera bedekt is of slecht is afgesteld, kan
het systeem ongepaste waarschuwingen ge-
ven en ongewenst ingrijpen op de remmen.
● U moet als bestuurder altijd paraat zijn om
de contro
le van de wagen over te nemen. Let op
● Wanneer het sy
steem van voetgangersher-
kenning een remmanoeuvre veroorzaakt,
biedt het rempedaal meer weerstand.
● De automatische tussenkomsten in de rem-
men door het v
oetgangersherkenningssys- teem kunnen onderbroken worden door het
ga
s
pedaal in te trappen of het stuur te draai-
en.
● Indien het systeem van voetgangersher-
kenning niet
werkt zoals beschreven in dit
hoofdstuk (bijv. het grijpt verscheidene ma-
len op ongepaste wijze in), schakel het dan
uit en laat het systeem nakijken in een ge-
specialiseerde werkplaats. SEAT raadt u aan
om daarvoor een SEAT-dealer te raadplegen. Adaptive Cruise Control ACC
(aut
om
ati
sche afstandsrege-
ling)*
Gerelateerde video Afb. 192
Veiligheid 217
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 220 of 320

Bedienen
Inleiding tot thema Afb. 193
Detectiegebied. De automatische afstandsregeling (ACC) i
s
een uit br
eiding van het snelheidsregelsys-
teem van de wagen (SRS) ››› .
M et
de A
CC-functie kan de bestuurder een
kruissnelheid instellen tussen 30 en 210
km/u (18 en 150 mph) en het niveau van de
gewenste afstand t.o.v. de voorligger selecte-
ren.
De ACC past de kruissnelheid van de wagen
op elk ogenblik aan en houdt een veilig-
heidsafstand afhankelijk van de snelheid
aan.
Wanneer de wagen achter een andere rijdt,
verlaagt de ACC-functie de snelheid totdat
deze gelijk is aan die van de voorliggende
wagen en houdt de ingestelde afstand tus-
sen wagens aan. Wanneer de voorligger ac-
celereert, zorgt de ACC-functie ervoor dat de wagen ook maximaal tot de ingestelde snel-
heid accel
ereert.
Als de wagen uitgerust is met automatische
versnellingsbak, kan de ACC deze afremmen
en volledig tot stilstand brengen wanneer
een voorliggend voertuig stopt.
Aanbevolen wordt het afstandsniveau te ver-
hogen wanneer het wegdek nat is.
Oproep tot ingreep door bestuurder
Tijdens het rijden kent de ACC een aantal be-
perkingen eigen aan het systeem. Dit bete-
kent dat de bestuurder onder bepaalde om-
standigheden zelf de snelheid en de afstand
tot andere wagens moet regelen.
In dit geval zal het display van het instrumen-
tenpaneel aangeven in te grijpen door het
rempedaal in te trappen en klinkt een akoes-
tische waarschuwing ››› pag. 219. ATTENTIE
De intelligente techniek van de ACC kan de
door het sy s
teem bepaalde grenzen noch de
natuurkundige grenzen overwinnen. Indien
het systeem nalatig of onbedoeld gebruikt
wordt, kunnen ongevallen en ernstige letsels
veroorzaakt worden. Ondanks het systeem
moet de bestuurder te allen tijde opmerk-
zaam blijven.
● De snelheid en de veiligheidsafstand altijd
aanpas
sen aan de voorligger afhankelijk van het zicht, het weer, het wegdek en het ver-
keer
.
● A
CC niet gebruiken bij slecht zicht, op
stei
le hellingen, met veel bochten of op glad-
de wegen zoals bijvoorbeeld bij sneeuw, ijs,
regen of losse steentjes, noch op overstroom-
de wegen.
● ACC ook nooit dwars door het veld of op on-
verhar
de wegen gebruiken. ACC is enkel be-
stemd voor gebruik op verharde wegen.
● ACC reageert niet bij het naderen van een
vas
te hindernis, zoals bijvoorbeeld het einde
van een file, een wagen met pech of een voer-
tuig dat stilstaat voor een verkeerslicht.
● De ACC reageert enkel bij personen indien
het sys
teem voor detectie van voetgangers
beschikbaar is. Het systeem reageert ook niet
bij dieren of voertuigen die kruisen of in te-
gengestelde richting over dezelfde rijstrook
komen.
● Indien de ACC de snelheid niet voldoende
vermindert, r
em dan de wagen onmiddellijk
met het rempedaal.
● Bij het rijden met noodreservewiel wordt de
ACC
-functie mogelijk automatisch uitgescha-
keld tijdens de rit. Schakel het systeem uit
wanneer u begint te rijden.
● Indien de wagen zich onbedoeld blijft ver-
plaat
sen na de oproep tot ingreep door de be-
stuurder, rem dan de wagen met het rempe-
daal. 218