Seat Arona 2017 Handleiding (in Dutch)
Manufacturer: SEAT, Model Year: 2017, Model line: Arona, Model: Seat Arona 2017Pages: 320, PDF Size: 6.73 MB
Page 191 of 320

Rijden
Let op
In uw Erkende servicecentrum of in een ge-
spec i
aliseerde werkplaats kan men u zeggen
of uw wagen met dit systeem is uitgerust. Handgeschakelde versnellings-
bak
Rijden met s
chakelbakLees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 48
Bepaalde uitvoeringen van het model zijn
met een 6-versnellings handgeschakelde ver-
snellingsbak uitgevoerd, waarvan het scha-
kelschema op de versnellingshendel is afge-
beeld.
De achteruitrijversnelling dient enkel met stil-
staande wagen ingeschakeld te worden.
Wacht bij een draaiende motor ca. 6 secon-
den met volledig ingetrapt koppelingspedaal
alvorens de achteruit in te schakelen om de
versnellingsbak niet te beschadigen.
Wanneer de achteruitversnelling en het con-
tact zijn ingeschakeld, branden de achteruit-
rijlichten. ATTENTIE
● De w ag
en wordt bij draaiende motor direct
in beweging gezet zodra u een versnelling in-
schakelt en het koppelingspedaal loslaat.
● Nooit tijdens het rijden de achteruitversnel-
ling ins
chakelen - gevaar voor ongevallen! Let op
● Tijdens het
rijden uw hand niet op de ver-
snellingshendel laten rusten. De druk van uw
hand wordt overgebracht op de schakelvor-
ken en kan zo op den duur leiden tot voortij-
dige slijtage van de schakelvorken.
● Koppelingspedaal helemaal intrappen wan-
neer u sch
akelt om onnodige slijtage en be-
schadigingen te voorkomen.
● Houd de wagen niet met "slippende" kop-
peling in sti
lstand op hellingen. Dit leidt tot
voortijdige slijtage van de koppeling en mo-
gelijke schade.
● Laat uw voet niet op het koppelingspedaal
rust
en; hoewel de kracht die dan daarop
wordt uitgeoefend slechts klein is, kan die
toch leiden tot vroegtijdige slijtage van de
koppelingsplaat. Gebruik de voetenruimte
wanneer niet wordt geschakeld. Automatische versnellings-
b
ak/D
SG aut
omatische ver-
snellingsbak*
Inleiding De wagen is met een schakelbak met elektro-
nis
c
he regeling uitgerust. De krachtoverbren-
ging tussen motor en versnellingsbak ge-
beurt via twee onafhankelijke koppelingen.
Deze vervangen de koppelomvormer van ge-
bruikelijke automatische transmissies en ma-
ken het accelereren van de wagen zonder
merkbare trekkrachtonderbreking mogelijk.
Met behulp van de tiptronic kunnen de ver-
snellingen naar wens ook handmatig worden
geschakeld ›››
pag. 192, Schakelen met Tip-
tronic-modus*.
Keuzehendelstanden Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 48
De ingeschakelde keuzehendelstand wordt
op het display weergegeven doordat het be-
treffende teken oplicht. Verder wordt op het
display de gekozen versnelling aangegeven
als de keuzehendel in een van de handmati-
ge standen M, D, E of S staat. »
189
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 192 of 320

Bedienen
P - Parkeervergrendeling
In dez e k
euz
ehendelstand zijn de aandrijven-
de wielen geblokkeerd. De parkeervergrende-
ling mag alleen bij stilstaande wagen worden
ingeschakeld ››› .
Om de k euz
ehendel
in en uit stand P te zet-
ten, moet de vergrendelknop (knop in de
keuzehendelgreep) ingedrukt en tegelijker-
tijd het rempedaal ingetrapt worden.
R – Achteruitversnelling
De achteruitversnelling mag alleen bij stil-
staande wagen en bij stationair draaiende
motor worden ingeschakeld ››› .
V oor het
in
schakelen van stand R de vergren-
delknop indrukken en tegelijkertijd het rem-
pedaal intrappen. Bij ingeschakeld contact
branden de achteruitrijlampen als de keuze-
hendel in de stand R staat.
N - Vrije stand (stationair)
Als de keuzehendel in deze stand staat, staat
de versnelling in de vrij.
D/S - Normale stand voor vooruitrijden
De keuzehendel in de stand D/S zorgt ervoor
dat de versnelling kan worden bediend in de
stand normaal (D) of sportief (S). Om de
sportieve stand S te kiezen, moet u de keuze-
hendel naar achter verplaatsen. Door deze
nogmaals te verplaatsen, keert u terug naar
de stand normaal D. Op het display in het in- strumentenpaneel wordt de gekozen stand
aange
geven.
In de stand normaal (D) kiest de versnellings-
bak automatisch de meest optimale over-
brengingsverhouding. Deze is afhankelijk
van motorbelasting, rijsnelheid en dynami-
sche schakelprogramma (DSP).
De stand sport (S) moet worden gekozen
voor een sportieve rijstijl. Het volledige ver-
mogen van de motor wordt benut. Bij het ver-
snellen zijn de schakelfasen goed voelbaar.
Trap het rempedaal in om met de keuzehen-
del vanuit stand N naar stand D/S te schake-
len bij snelheden onder 3 km/u (2 mph) of
bij stilstaande wagen ››› .
Onder bep aal
de oms
tandigheden (bijv. op
bergwegen) kan het beter zijn om tijdelijk de
tiptronic-functie in te schakelen ››› pag. 192,
om handmatig de overbrengingsverhouding
aan de rij-omstandigheden aan te passen. ATTENTIE
● Zor g er
voor dat u bij stilstaande wagen niet
het gaspedaal per ongeluk intrapt. De wagen
gaat anders direct rijden - ook wanneer de
parkeerrem is vastgezet - gevaar voor onge-
lukken!
● Nooit tijdens het rijden de keuzehendel in
stand R of
P zetten. Anders bestaat er gevaar
voor ongelukken.
● Bij draaiende motor en met de keuzehendel
in een wil
lekeurige stand behalve P is het no- dig om het rempedaal ingetrapt te houden
om de wag
en s
til te houden, omdat ook bij
stationair toerental de krachtoverbrenging
niet helemaal wordt onderbroken (de wagen
"kruipt"). Als bij een stilstaande wagen een
versnelling is ingeschakeld, mag in geen ge-
val gas worden gegeven. De wagen gaat an-
ders direct rijden - ook wanneer de parkeer-
rem is vastgezet - gevaar voor ongelukken!
● Geen gas geven als u bij stilstaande wagen
en draaiende motor de k
euzehendelstand
verandert. Anders bestaat er gevaar voor on-
gelukken.
● Laat als bestuurder uw wagen nooit achter
met draaiende mot
or en ingeschakelde rijst-
and. Als u bij draaiende motor de wagen moet
verlaten, de handrem stevig aantrekken en de
parkeervergrendeling (P) inschakelen.
● Voordat u of andere personen de motorkap
openen en aan de draaiende motor w
erken,
moet de parkeerrem wordt aagetrokken en de
keuzehendelstand in stand P worden gezet -
gevaar voor ongelukken! Beslist de waar-
schuwingsaanwijzingen opvolgen ››› pag.
278, Werkzaamheden in de motorruimte. Let op
● Als
u tijdens het rijden per ongeluk stand N
hebt ingeschakeld, moet u het gas loslaten
en wachten totdat de motor weer op statio-
nair toerental draait voordat u rijstand D of S
inschakelt.
● Als de voeding wordt onderbroken in stand
P, kan de k
euzehendel niet meer worden190
Page 193 of 320

Rijden
verplaatst. In dit geval moet u de noodont-
grendelin
g
sprocedure uitvoeren ›››
pag.
48. Keuzehendelvergrendeling
Afb. 178
Keuzehendelvergrendeling. De keuzehendelvergrendeling voorkomt dat
per on
g
eluk
een rijstand wordt ingeschakeld
en de wagen daarbij onbedoeld in beweging
komt.
De keuzehendelvergrendeling wordt als volgt
uitgeschakeld:
– Contact inschakelen.
– Rempedaal intrappen en teg
elijkertijd ver-
grendelknop ingedrukt houden in de rich-
ting aangegeven met de pijl ››› afb. 178. Automatische keuzehendelvergrendeling
Als
het contact is ingeschakeld, is de keuze-
hendel vergrendeld in de standen P en N. Om
de hendel te ontgrendelen, moet u het rem-
pedaal intrappen en tegelijk op de vergren-
delknop drukken als de keuzehendel in
stand P staat. Ter informatie voor de bestuur-
der verschijnt op het display de volgende
melding als de keuzehendel in de stand P of
N staat:
Bij het inschakelen van een
rijstand bij stilstand: rem in-
trappen.
De vergrendeling van de hendel werkt enkel
met stilstaande wagen bij een snelheid tot
5 km/u (3 mph). Bij een snelheid hoger dan
5 km/u (3 mph) wordt de vergrendeling van
de hendel in stand N automatisch uitgescha-
keld.
Bij snel schakelen via stand N (bijvoorbeeld
van R naar D) wordt de keuzehendel niet ver-
grendeld. Hierdoor wordt bijvoorbeeld het
"losschommelen" bij vastgereden wagen mo-
gelijk. Als de hendel bij niet-ingetrapt rempe-
daal langer dan ongeveer twee seconden in
stand N staat, wordt de keuzehendel vergren-
deld.
Vergrendelknop
De vergrendelknop in de keuzehendel voor-
komt het per ongeluk inschakelen van be-
paalde keuzehendelstanden. Als u de ver- grendelknop indrukt, wordt de keuzehendel-
vergr
endeling opgeheven.
Uittrekblokkering contactsleutel
De sleutel kan na het uitschakelen uit het
contact worden getrokken wanneer de keuze-
hendel in stand P staat. Zolang de contact-
sleutel niet in het contactslot zit, is de keuze-
hendel in stand P geblokkeerd. Let op
● Als
de blokkering van de keuzehendel niet
aangrijpt, is er een storing opgetreden. De
transmissie blijft ontkoppeld om te voorko-
men dat de wagen plotseling in beweging
komt. Ga als volgt te werk om de blokkering
van de keuzehendel weer te laten ingrijpen:
–Met 6-versnellingenbak: trap het rempe-
daal in en laat het weer los.
– Met 7-versnellingenbak: trap het rempe-
daal in. Plaats de keuzehendel in de
stand P of N en kies vervolgens een rijst-
and.
● Als de wagen noch vooruit, noch achteruit
rijdt, ondanks
dat een rijstand is gekozen, ga
dan als volgt te werk:
– Als de wagen niet in de gewenste richting
rijdt, heeft het systeem de rijstand waar-
schijnlijk niet correct ingeschakeld. Trap
het rempedaal in en schakel de rijstand
opnieuw in. » 191
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 194 of 320

Bedienen
–
Als
de wagen nog steeds niet in de ge-
wenste richting rijdt, is er sprake van een
systeemstoring. Roep hulp van specialis-
ten in en laat het systeem nakijken. Schakelen met Tiptronic-modus*
Afb. 179
Middenconsole: schakelen met tip-
tr onic
. Afb. 180
Stuur: hendels voor automatisch
s c
h
akelen. In wagens met een automatische transmissie
k
u
nt
u met het tiptronic-systeem handmatig
schakelen.
Handmatig schakelen met de keuzehendel
Het is mogelijk om naar de tiptronic-stand te
gaan terwijl de wagen stilstaat, maar ook tij-
dens het rijden.
– Om naar de tiptronic-stand te wisselen,
drukt u de keuz
ehendel uit de stand D/S en
vervolgens naar rechts. Na de omschake-
ling verschijnt op het display in het instru-
mentenpaneel de melding dat de keuze-
hendel in stand M staat (bijv. M4 betekent
dat de 4e versnelling is gekozen).
– Trek de keuzehendel naar voren + om een
hog er
e
versnelling in te schakelen ››› afb.
179.
– Trek de keuzehendel naar achteren – om
t erug t
e s
chakelen.
Handmatig schakelen met peddels*
De peddels kunnen worden gebruikt als de
keuzehendel in de stand D/S of M staat.
– Druk op peddel + om op te schakelen
› ›
›
afb. 180.
– Druk op de peddel – om terug te schake-
l en.
– Al
s geen hendel wordt bediend binnen af-
zienbar
e tijd terwijl de keuzehendel in de
stand D/S staat, keert de regeling van de transmissie terug naar de automatische
stand. Om perm
anent om te schakelen
naar handmatig schakelen via de peddels,
moet u de keuzehendel vanuit de stand
D/S naar rechts verplaatsen.
Bij het accelereren schakelt de versnellings-
bak automatisch naar de volgende rijstand
kort vóór het bereiken van het maximaal toe-
gestane motortoerental.
Wanneer u vanuit een hogere versnelling een
lagere versnelling hebt gekozen, dan scha-
kelt de automaat alleen terug als een te hoog
motortoerental niet meer mogelijk is.
Als de kickdown wordt ingetrapt, schakelt de
versnellingsbak afhankelijk van de snelheid
en het motortoerental terug naar een lagere
versnelling.
Aanwijzingen voor het rijden De vooruitversnellingen worden automatisch
op- en t
erug
g
eschakeld.
De motor kan uitsluitend starten als de keu-
zehendel in de stand P of N staat. Bij lage
temperaturen (onder -10°C) kan de motor uit-
sluitend worden gestart als de keuzehendel
in de stand P staat.
Wegrijden
– Rempedaal intrappen en ingetrapt houden.
192
Page 195 of 320

Rijden
– Ver
gr
endelknop (knop in de keuzehendel-
greep) ingedrukt houden, keuzehendel in
de gewenste stand zetten, bijv. stand D
››› pag. 189, en de vergrendelknop losla-
ten.
– Even wachten tot de versnellingsbak heeft
ges
chakeld (lichte schok merkbaar).
– Rempedaal loslaten en gas geven ›››
.
K or
t
stoppen
– Wagen met het rempedaal korte tijd vast-
houden, bijv
. voor stoplichten. Hierbij geen
gas geven.
Stoppen/parkeren
Als het portier aan bestuurderszijde wordt
geopend en de keuzehendel staat niet in de
stand P, kan de wagen wegrollen. De aanwij-
zing voor de bestuurder is: Versnel-
ling: keuzehendel in rijstand! . Bo-
vendien hoort u een zoemer.
– Rempedaal intrappen en ingetrapt houden
›››
.
– Handrem aantrekken.
– De keuzehendel in stand P zetten.
B er
g
opwaarts stilstaan
– Trap altijd het rempedaal krachtig in om te
voork
omen dat de wagen "naar achteren
rolt; trek indien nodig de handrem aan"
››› . V
erhoog niet het motortoerental (door op het
g
aspedaal te trappen) in een
rijst
and om te voorkomen dat de wagen
"naar beneden rijdt", ››› .
B er
g
op wegrijden
– Handrem aantrekken.
– Bij ingeschakelde rijstand gedoseerd gas
geven en de h
andrem loszetten.
Bergaf rijden: in bepaalde omstandigheden
(bijv. tijdens het rijden in bergen of met een
aanhangwagen), kan het gunstig zijn tijdelijk
over te schakelen naar de handmatige ver-
snelling, om de overbrengingsverhouding
handmatig aan de rijomstandigheden aan te
passen ››› .
Bij het p
ark
eren op vlak terrein is het vol-
doende om de keuzehendel in stand P te
schakelen. Bij een helling eerst de parkeer-
rem vastzetten en daarna de keuzehendel in
stand P schakelen. Daardoor bereikt u dat
het vergrendelingsmechanisme niet te sterk
wordt belast en dat de keuzehendel gemak-
kelijker uit stand P kan worden gezet. ATTENTIE
Veiligheidsaanwijzingen ›››
in Keuzehen-
dels t
anden op pag. 190 in acht nemen.
● Laat de remmen niet aanlopen en trap het
rempedaa
l niet te vaak of te lang in. Als u
continu remt, raken de remmen oververhit.
Dit resulteert in een aanzienlijke afname van de remwerking, een verhoging van de remaf-
st
and en s
chade aan het gehele remsysteem.
● Wanneer u op hellingen moet stoppen, de
wagen a
ltijd met de voetrem resp. handrem
vasthouden om te voorkomen dat hij terug-
rolt. VOORZICHTIG
● Bij het st
oppen op hellingen niet proberen
om bij ingeschakelde rijstand en door gas ge-
ven het wegrollen van de wagen te verhinde-
ren. Hierdoor kan de automatische transmis-
sie worden oververhit en beschadigd. Trek de
handrem aan of trap het rempedaal in om te-
rugrollen van de wagen te voorkomen.
● Als u de wagen met afgezette motor en de
keuzehendel
in stand N laat rollen, wordt de
automatische transmissie beschadigd, omdat
deze dan niet wordt gesmeerd.
● Onder bepaalde rij- of verkeersomstandig-
heden, zo
als regelmatig aanslepen, langdu-
rig "kruipen" of files met regelmatige stil-
stand, kan de transmissie oververhit raken en
schade oplopen! Als het controlelampje
oplicht, stop de wagen dan zodra daartoe de
mogelijkheid bestaat en wacht totdat de
transmissie is afgekoeld ››› pag. 196. Kick-downsysteem
Het kickdown-systeem maakt een maximale
ac
c
el
eratie mogelijk. »
193
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 196 of 320

Bedienen
Als het gaspedaal door het drukpunt heen
g eheel
w
ordt ingetrapt, wordt afhankelijk van
rijsnelheid en motortoerental naar een lagere
versnelling teruggeschakeld. Het opschake-
len naar de volgende versnelling gebeurt pas
zodra het maximaal toegestane toerental is
bereikt. ATTENTIE
Let op dat bij glad wegdek de aangedreven
wiel en k
unnen doorslippen als de kickdown
wordt bediend - slipgevaar! Launch-control programma
3 Geldt
voor wagens: met Launch Control / DSG met
6
versnellingen en dieselmotoren met een vermogen
hoger dan 125 kW of benzinemotoren zwaarder dan
140 kW.
Het launch control-programma maakt een
maximale acceleratie mogelijk.
Voorwaarde: de motor heeft de bedrijfstem-
peratuur bereikt en het stuurwiel is niet ge-
draaid.
Het launch control-motortoerental is bij ben-
zine- en dieselmotoren verschillend. Om de
launch control te gebruiken, moet de aan- drijfslipregeling (ASR) worden uitgeschakeld
vi
a het
menu van het Easy Connect-systeem
››› pag. 120. Het controlelampje blijft bran-
den of knippert langzaam afhankelijk van het
feit of de wagen al dan niet voorzien is van
een bestuurdersinformatiesysteem*.
Bij wagens met bestuurdersinformatiesys-
teem wordt de uitschakeling in het instru-
mentenpaneel met een permanent brandend
ESC-lampje en de tekstmelding Elektroni-
sche stabiliseringscontrole ge-
deactiveerd (tijdelijk) weergegeven.
– Schakel bij draaiende motor de aandrijfs-
lipreg
eling (ASR) 1)
uit.
– Plaats de keuzehendel in de stand "S" of
tiptronic, of k
ies de rijstijl sport van SEAT
Drive Profile* ››› pag. 233.
– Met uw linkervoet het rempedaal krachtig
intrappen en t
en minste 1 sec. volledig in-
getrapt houden.
– Trap met de rechtervoet het gaspedaal vol-
ledig of n
aar kickdown-stand in. Er wordt
daarbij een motortoerental van ca. 3.200
tpm (benzinemotor) of ca. 2.000 tpm (die-
selmotor) ingesteld.
– Linkervoet van het rempedaal halen. ATTENTIE
● Pa s
uw rijstijl altijd aan de verkeerssituatie
aan.
● De Launch Control alleen gebruiken wan-
neer de weg
- en verkeersomstandigheden dit
toelaten en andere verkeersdeelnemers door
uw rijstijl en het acceleratievermogen van de
wagen niet gehinderd of in gevaar gebracht
worden.
● Let erop dat de ESC ingeschakeld blijft.
Houd er wel r
ekening mee dat bij uitgescha-
keld(e) ASR en ESC de wielen kunnen door-
draaien en de wagen neigt tot onderstuur -
slipgevaar! Gevaar voor ongevallen!
● Na het wegrijden moet u opnieuw de
"sport"-modu
s deactiveren voor de ESC, door
kort op de toets OFF te drukken.
Let op
● Het i s
mogelijk dat door gebruik van het
launch-controlprogramma de temperatuur
van de versnellingsbak flink oploopt. In dat
geval moet het programma enkele minuten
worden uitgeschakeld. Zodra de transmissie
weer is afgekoeld, kan het programma op-
nieuw worden gebruikt. 1)
Wagens zonder bestuurdersinformatiesysteem:
het c ontr
olelampje knippert langzaam / Wagens met
bestuurdersinformatiesysteem: het lampje blijft
branden.
194
Page 197 of 320

Rijden
●
Bij acc el
ereren met het launch-controlpro-
gramma worden alle wagenonderdelen sterk
belast. Dit kan tot hogere slijtage leiden. Bergafdaalhulp*
De bergafdaalhulp ondersteunt de bestuur-
der bij het
rijden op hel
lingen.
In de keuzehendelstanden D/S wordt bij het
intrappen van de voetrem de bergafdaalhulp
geactiveerd. De automatische transmissie
schakelt automatisch terug naar een voor de
afdaling geschikte versnelling. Binnen de na-
tuurkundige aandrijftechnische grenzen pro-
beert de bergafdaalhulp de voor het afdalen
gekozen snelheid aan te houden. Het kan
eventueel noodzakelijk zijn de snelheid ook
met de voetrem te corrigeren. Aangezien de
bergafdaalhulp slechts kan reduceren tot de
3e versnelling, dient op steile hellingen mo-
gelijk overgeschakeld te worden naar tiptro-
nic-stand. In dat geval kunt u in triptronic-
stand handmatig terugschakelen naar de 2e
of 1e versnelling om op de motor af te rem-
men en de remmen te ontlasten.
Zodra de helling minder steil wordt of het
gaspedaal wordt ingetrapt, schakelt de berg-
afdaalhulp weer uit.
Bij wagens met snelheidsregelsysteem*
››› pag. 205 wordt bij het instellen van de
snelheid ook de bergafdaalhulp geactiveerd. ATTENTIE
De bergafdaalhulp kan de grenzen van de na-
tuurk u
ndige wetten niet overschrijden. Daar-
door kan deze niet onder alle omstandighe-
den de snelheid constant houden. Blijf altijd
paraat om zelf te remmen! Inertiestand
De inertiestand maakt het mogelijk om ge-
bruik t
e m
aken van de kinetische energie van
de wagen bij het rijden op plaatsen waar het
gaspedaal niet hoeft te worden ingetrapt. Zo
wordt brandstof bespaard. Gebruik de iner-
tiestand om de wagen "uit te laten rollen",
bijvoorbeeld bij het naderen van de bebouw-
de kom.
Inertiestand activeren
Voorwaarde: keuzehendel in stand D, hellin-
gen minder dan 12%.
– Kies in SEAT Drive Profile* de stand Eco
› ›
›
pag. 233.
– Haal de voet van het gaspedaal.
De aanw
ijzing voor de bestuurder vermeldt
Inertie . Bij snelheden hoger dan 20 km/u
(12 mph) ontkoppelt de transmissie automa-
tisch en rolt de wagen uit, zonder af te rem-
men op de motor. Zolang de wagen rolt,
draait de motor stationair. Inertiestand deactiveren
– Bedien het rempedaal of koppelingspe-
daal.
Om w
eer te gaan afremmen en de uitschake-
ling van de motor ongedaan te maken, hoeft
u slechts op het rempedaal te trappen.
De combinatie van de inertiestand (= langere
afstand met minder energie) en de ontkoppe-
ling door inertie (= kortere afstand waarbij
geen brandstof nodig is) verbetert het brand-
stofverbruik en reduceert de uitlaatgasemis-
sie. ATTENTIE
● Als
de inertiestand is geactiveerd, houd er
dan rekening mee dat bij het naderen van een
obstakel en het loslaten van het gaspedaal
de wagen niet op normale wijze vertraagt -
gevaar op ongelukken!
● Bij gebruik van de inertiestand in een afda-
ling, kan de s
nelheid van de wagen toenemen
- gevaar op ongelukken!
● Als anderen met uw wagen rijden, waar-
schu
w deze dan voor de inertiestand. Let op
● De iner tie
stand is uitsluitend beschikbaar
in de rijstand eco (SEAT Drive Profile*).
● De aanwijzing voor de bestuurder Inertie
wordt
uitsluitend weergegeven in combinatie
met het actuele verbruik. In inertiestand » 195
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 198 of 320

Bedienen
wordt de versnelling niet meer weergegeven
(bij
v
. "E" verschijnt in plaats van "E7").
● Bij hellingen steiler dan 15% wordt de iner-
tiest
and automatisch tijdelijk gedeactiveerd. Noodprogramma
Bij een storing in het systeem is er een nood-
progr
amm
a.
Als op het display in het instrumentenpaneel
alle standen van de keuzehendel tegen een
lichte achtergrond worden weergegeven, dan
is er een storing opgetreden in het systeem
en werkt de automatische transmissie in het
noodprogramma. Met het noodprogramma
kan nog steeds met de auto gereden worden,
maar dan wel met een lagere snelheid en
niet meer in alle rijstanden. In bepaalde ge-
vallen is het mogelijk dat niet meer achteruit
kan worden gereden. VOORZICHTIG
Als de transmissie in het noodprogramma
werkt, g a d
an direct naar een gespecialiseer-
de werkplaats om de storing te laten verhel-
pen. Koppeling
Koppeling oververhit! Stop! De koppeling is oververhit en kan bescha-
digd r
ak
en.
Zet de wagen stil en laat de
transmissie afkoelen bij draaiende motor
(stationair) en de keuzehendel in stand P. Zo-
dra het controlelampje dooft en de aanwij-
zing voor de bestuurder verdwijnt, gaat u di-
rect naar een gespecialiseerde werkplaats
om het defect te laten verhelpen. Als het con-
trolelampje niet dooft en de aanwijzing voor
de bestuurder niet verdwijnt, rijd dan niet
verder. Roep de hulp van vakmensen in.
Storingen in de versnellingsbak Versnellingsbak: storing! Zet
de wagen stil en plaats de keu-
zehendel in de stand P
Er is een s
toring opgetreden in de transmis-
sie. Zet de wagen op een veilige plaats en
rijd niet verder. Roep de hulp van vakmensen
in.
Versnellingsbak: storing in
het systeem! U kunt door blijven
rijden
Wacht niet te lang met naar een gespeciali-
seerde werkplaats te gaan om de klacht te la-
ten verhelpen. Versnellingsbak: storing in
het systeem! U kunt doorrijden
met beperkingen. Achteruit niet
beschikbaar Rijd direct naar een gespecialiseerde werk-
pl
aats
om de storing te laten repareren.
Versnellingsbak: storing in
het systeem! U kunt doorrijden
in de stand D totdat de motor
wordt afgezet
Verlaat het verkeer en zet de wagen op een
veilige plaats. Roep de hulp van vakmensen
in. Versnellingsbak: oververhit.
Pas uw rijstijl aan.
Rijd rustig door. Zodra het controlelampje
dooft, kunt u weer normaal rijden. Versnellingsbak: trap de rem
in en kies een rijstand.
Als de storing het gevolg is van een hoge
temperatuur in de versnellingsbak, wordt via
een aanwijzing voor de bestuurder gemeld
wanneer de transmissie weer is afgekoeld.
Aanbevolen versnelling De optima
le versnelling inschakelen Al naargelang de uitrusting van de wagen
k
an tijden
s
het rijden op het display van het
instrumentenpaneel de aanbevolen versnel-
ling worden getoond om brandstof te bespa-
ren.
196
Page 199 of 320

Rijden
Bij wagens met automatisc
he versnellings-
bak moet hiervoor de keuzehendel in de
stand Tiptronic ››› pag. 192 staan.
Als de juiste versnelling ingeschakeld is,
wordt geen aanbeveling weergegeven. De op
dat moment ingeschakelde versnelling wordt
getoond.
IndicatieBetekenis
De optimale versnelling is ingescha-
keld.
Aanbevolen wordt over te gaan op
een versnelling hoger.
Aanbevolen wordt over te gaan op
een lagere versnelling. Informatie over de "reiniging" van het roet-
fi
lt
er
van een dieselmotor
Het uitlaatsysteem stelt vast wanneer het
roetfilter bijna vol is en activeert de zelfreini-
gende werking van het filter door de optimale
versnelling aan te duiden. Mogelijk dient
hiervoor op een bijzondere manier te worden
gereden, met een verhoogd motortoerental. ATTENTIE
De aanbevolen versnelling is slechts een
hulpf u
nctie en mag in geen geval de oplet-
tendheid van de bestuurder vervangen.
● De bestuurder is verantwoordelijk voor het
kiezen
van de juiste versnelling, bijvoorbeeld bij het inhalen of bergop of bergaf rijden, of
het tr
ekk
en van een aanhangwagen. Milieu-aanwijzing
In de optimale versnelling kunt u brandstof
be sp
aren. Let op
De aanduiding van de aanbevolen versnelling
ver dw
ijnt wanneer het koppelingspedaal
wordt ingetrapt bij wagens met handgescha-
kelde versnellingsbak of door de keuzehen-
del in de stand Tiptronic te laten staan bij wa-
gens met automatische versnellingsbak. Inrijden en zuinig rijden
Mot or inrijden De nieuwe motor moet tijdens de eerste
1.500 (900 mijl) k
i
lomet
er worden ingere-
den.
Tot 1000 kilometer (600 mijl)
– Niet harder dan met 2/3 van de topsnel-
heid rijden.
– Geen volgas geven.
– Hoge toerentallen vermijden.
– Niet met aanhangwagen rijden. Van 1000 kilometer (600 mijl) tot 1500 kilo-
meter (900 mijl)
– De s
nelheid kan geleide
lijk tot de topsnel-
heid of tot het maximale toerental worden
opgevoerd.
Tijdens de eerste bedrijfsuren bestaat er in de motor een hogere inwendige wrijving dan
later, wanneer alle bewegende delen op elk-
aar zijn ingelopen. Milieu-aanwijzing
Indien u zich houdt aan de richtlijnen met be-
trekk in
g tot het inrijden, wordt de levensduur
van de motor verlengd, terwijl het oliever-
bruik geringer is. Inrijden van banden en remblokken
Nieuwe banden moet u tijdens de eerste 500
km (300 mijl)
v
oor
zichtig inrijden en nieuwe
remblokken tijdens de eerste 200 km (125
mijl).
Tijdens de eerste 200 km (125 mijl) kan de
verminderde remwerking van de nieuwe rem-
blokken worden gecompenseerd door het
rempedaal krachtiger in te drukken. Bij een
noodstop kan de remweg met nieuwe rem-
blokken iets langer zijn dan met ingereden
remblokken. »
197
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 200 of 320

Bedienen
ATTENTIE
● Nieuw e b
anden moeten worden ingereden,
want zij hebben in het begin nog niet de opti-
male grip. Gevaar voor ongelukken. Daarom
tijdens de eerste 500 km (300 mijl) bijzonder
voorzichtig rijden.
● Nieuwe remblokken moeten zich eerst "zet-
ten" en hebben tijden
s de eerste 200 km
(125 mijl) nog niet de optimale wrijvings-
kracht. Het iets mindere remvermogen kan
echter opgevangen worden door het rempe-
daal met meer kracht in te trappen. Milieu-aspecten
Bij de constructie, materiaalkeuze en fabrica-
g
e
v
an uw nieuwe SEAT speelt milieubescher-
ming een beslissende rol.
Constructieve maatregelen ten behoeve van
recycling
● Demontage-vriendelijk ontwerp van verbin-
dingen.
● V
ereenvoudigde demontage door modulai-
re con
structiewijze.
● Verbeterde herkenbaarheid van de grond-
stoff
en.
● Aanduiding van kunststof delen en elasto-
meren v
olgens ISO 1043, ISO 11469 en ISO
1629. Materiaalkeuze
●
Gebruik van recyclebare grondstoffen.
● Gebruik van compatibele kunststoffen bin-
nen een samens
tel, als de componenten die
hier deel van uitmaken niet op een eenvoudi-
ge manier gescheiden kunnen worden.
● Gebruik van hernieuwbare en/of recycleba-
re mat
erialen.
● Vermindering van het aantal vluchtige com-
ponenten, inclu
sief de geur, van kunststof-
fen.
● Gebruik van CFK-vrije koelmedia.
Nalev
ing, op de voorgeschreven uitzonderin-
gen na (Bijlage II van de Richtlijn
2000/53/EG betreffende autowrakken) van
het verbod op gebruik van zware meta-
len: cadmium, lood, kwik, zeswaardig
chroom.
Fabricage
● Vermindering van de hoeveelheid oplos-
middel in g
atendekkende beschermwas.
● Gebruik van kunststof deklaag ter bescher-
ming tijdens
het wagenvervoer.
● Gebruik van oplosmiddelvrije kit.
● Gebruik van CFK-vrije koelmedia en koel-
syst
emen.
● Afvalverwerking en terugwinning van ener-
gie uit af v
al (RDF).
● Verbeterde kwaliteit van het afvalwater. ●
Gebruik
van warmtewisselaars (warmtere-
generatoren, enthalpisch wiel enz.).
● Gebruik van lak op waterbasis.
Zuinig en milieubewust rijden Het brandstofverbruik, de milieuverontreini-
ging en de s
lijt
age van de motor, remmen en
banden hangen in grote mate van uw rijg-
edrag af. Als u een anticiperend en zuinig
rijgedrag aanneemt, kan het brandstofver-
bruik met 10-15% worden gereduceerd. Hier-
na geven wij u enkele tips met de bedoeling
u te helpen de vervuiling te verminderen en
tegelijkertijd geld te besparen.
Anticiperend rijden
Bij het accelereren verbruikt een wagen de
meeste brandstof. Door anticiperend te rijden
hoeft u minder te remmen en dus ook minder
te accelereren. Laat de wagen, indien moge-
lijk, met ingeschakelde versnelling uitrijden
als u ziet dat u bijvoorbeeld een rood stop-
licht nadert. Het remeffect dat op deze wijze
verkregen wordt, beschermt remmen en ban-
den tegen slijtage; de emissies en het brand-
stofverbruik worden tot nul verlaagd (uit-
schakeling door inertie).
Energiebesparend schakelen
Een effectieve manier om brandstof te bespa-
ren is om vroeg op te schakelen. Wie zo lang
198