sensor TOYOTA BZ4X 2022 Instructieboekje (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: TOYOTA, Model Year: 2022, Model line: BZ4X, Model: TOYOTA BZ4X 2022Pages: 610, PDF Size: 96.21 MB
Page 242 of 610

Ruitenwissers met regensensor
In de stand AUTO werken de
ruitenwissers automatisch wanneer de
sensor signaleert dat het regent. De
wissnelheid wordt automatisch
afgestemd op de hoeveelheid neerslag en
de rijsnelheid.1.
Uit
2.
Stand AUTO
3.
Lage snelheid
4.
Hoge snelheid
5.
Enkele slag
Als de stand AUTO is geselecteerd,
kan de gevoeligheid van de sensor als
volgt worden afgesteld door aan de
schakelaarring te draaien:
6. Verhoogt de gevoeligheid
7. Verlaagt de gevoeligheid 8.
Gelijktijdig inschakelen
ruitensproeiers en ruitenwissers
Door aan de hendel te trekken treden
de ruitenwissers en -sproeiers in
werking.
De ruitenwissers zullen automatisch
een aantal slagen maken als de
ruitensproeiers worden ingeschakeld.
(Na enkele slagen volgt een pauze en
maken de wissers nog een slag om de
laatste druppels te verwijderen. Als de
auto rijdt, wordt de wisslag om de
laatste druppels te verwijderen niet
gemaakt.)
Auto's met koplampsproeiers: Als het
contact AAN staat, de koplampen zijn
ingeschakeld en u de hendel naar u
toe trekt, werken de
koplampsproeiers één keer. Daarna
werken de koplampsproeiers elke
vijfde keer dat u de hendel naar u toe
trekt.
De ruitenwissers en ruitensproeiers
kunnen worden bediend als
Het contact AAN staat.
Effecten van de rijsnelheid op de
ruitenwisserwerking (auto's met
ruitenwissers met regensensor)
De rijsnelheid heeft invloed op de
intervalwerking.
Regensensor (auto's met ruitenwissers
met regensensor)
• De regensensor registreert de hoeveelheid neerslag.
De auto is voorzien van een optische
sensor. Deze werkt mogelijk niet goed
5.3 Bedienen van verlichting en ruitenwissers
240
Page 243 of 610

als zonlicht van de opkomende of
ondergaande zon af en toe op de
voorruit valt of als er insecten o.i.d. op
de voorruit zitten.
• Als de ruitenwisserschakelaar in de stand AUTO wordt gezet terwijl het
contact AAN is, maken de
ruitenwissers één wisbeweging om
aan te geven dat de stand AUTO is
ingeschakeld.
• Als de temperatuur van de regensensor 90°C of hoger is, of -15°C
of lager, werkt de automatische
functie mogelijk niet. Zet de
ruitenwisserschakelaar in dat geval in
een andere modus dan AUTO.
Als er geen vloeistof uit de
ruitensproeiers komt
Controleer of er ruitensproeiervloeistof
in het reservoir aanwezig is en
controleer als dat het geval is of de
sproeierkoppen niet verstopt zijn.
WAARSCHUWING!
Waarschuwing met betrekking tot
het gebruik van de ruitenwissers in
de stand AUTO (auto's met
ruitenwissers met regensensor)
De ruitenwissers voor kunnen
onverwacht in werking treden als de
sensor wordt aangeraakt of als de
voorruit aan trillingen wordt
blootgesteld terwijl de ruitenwissers in
de stand AUTO staan. Let erop dat
bijvoorbeeld uw vingers niet bekneld
raken als de ruitenwissers in werking
treden.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
Waarschuwing met betrekking tot
het gebruik van
ruitensproeiervloeistof
Gebruik bij koud weer de
ruitensproeiervloeistof pas wanneer de
voorruit warm is. De vloeistof kan
anders op de voorruit bevriezen en zo
het zicht belemmeren. Dit kan leiden
tot een ongeval met dodelijk of ernstig
letsel tot gevolg.
OPMERKING
Als het sproeierreservoir leeg is
Druk niet constant op de schakelaar,
aangezien de sproeierpomp oververhit
kan raken.
Wanneer een sproeier verstopt raakt
Neem in dit geval contact op met een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige. Probeer deze niet schoon te
maken met een naald of iets dergelijks.
Hierdoor kan de sproeierkop beschadigd
raken.
Voorkomen van ontlading van de
12V-accu
Laat de ruitenwissers niet langer
ingeschakeld dan noodzakelijk als het
EV-systeem niet is ingeschakeld.
5.4 Gebruik van de
ondersteunende systemen
5.4.1 Software-update
Om deze functies te kunnen gebruiken
moet een door Toyota aangeboden
Connected Services-contract worden
afgesloten. Neem voor meer informatie
contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige.
5.3 Bedienen van verlichting en ruitenwissers
241
5
Rijden
Page 246 of 610

WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Als aandacht nodig is bij hetuitvoeren van rijhandelingen of er
een systeemstoring optreedt, wordt
er een waarschuwingsmelding of
waarschuwingszoemer geactiveerd.
Volg de instructies die worden
weergegeven als er een
waarschuwingsmelding wordt
weergegeven.
• Afhankelijk van geluid van buitenaf, het volume van het audiosysteem,
enz. is de waarschuwingszoemer
mogelijk moeilijk te horen. Tevens is
het, afhankelijk van de
wegomstandigheden, mogelijk
moeilijk om de werking van het
systeem te herkennen.
Wanneer het nodig is om het systeem
uit te schakelen
Schakel in de volgende situaties het
systeem uit.
Als u dat niet doet, kan doordat het
systeem niet goed werkt een ongeval
ontstaan met dodelijk of ernstig letsel
tot gevolg.
• Wanneer de auto schuin staat door een te zware belading of een lekke
band
• Tijdens het rijden met extreem hoge snelheden
• Bij het slepen van een ander voertuig
• Wanneer de auto wordt vervoerd per truck, boot, trein, enz.
• Wanneer de auto wordt opgetakeld en de wielen vrij kunnen draaien
• Bij het controleren van de auto op een rollenbank, bijvoorbeeld een
vermogensbank of een
snelheidsmetertester, of bij het
balanceren van de wielen op de auto.
• Als sportief met de auto wordt gereden of als op onverharde wegen
wordt gereden
• Wassen in een autowasstraat
• Als een sensor niet goed is uitgelijnd of vervormd doordat de sensor of het
gebied eromheen is blootgesteld aan
hevige schokken
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Als er tijdelijk accessoires die eensensor of het licht kunnen hinderen
op de auto zijn geplaatst
• Wanneer er een compact reservewiel of sneeuwkettingen zijn gemonteerd
of een bandenreparatieset is
gebruikt
• Als de banden erg versleten zijn of als de bandenspanning te laag is
• Als er banden in een andere maat dan door de fabrikant
voorgeschreven zijn gemonteerd
• Als er niet stabiel met de auto kan worden gereden ten gevolge van een
aanrijding, storing, enz.
Ondersteunende systemen
AHS (Adaptive High Beam-systeem)
(indien aanwezig)
→Blz. 232
AHB (Automatic High Beam) (indien
aanwezig)
→Blz. 235
PCS (Pre-Crash Safety-systeem)
→Blz. 252
LTA (Lane Tracing Assist)
→Blz. 261
LDA (Lane Departure Alert)
→Blz. 265
RSA (Road Sign Assist)
→Blz. 269
Dynamic Radar Cruise Control
→Blz. 273
Snelheidsbegrenzer (indien aanwezig)
→Blz. 283
Noodstopsysteem
→Blz. 286
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
244
Page 247 of 610

Door Toyota Safety Sense gebruikte
sensoren
Voor de werking van het systeem wordt
gebruikgemaakt van de informatie van
verschillende sensoren.
Sensoren die de
omgevingsomstandigheden signaleren
Voor
ARadarsensor voor
BCamera voor
Achter (radarsensoren opzij achter) Sensoren die het gedrag van de
bestuurder signaleren (indien aanwezig)
ABestuurderscamera
WAARSCHUWING!
Voorkomen van storingen in de
radarsensoren
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht. Als u dat
niet doet, kan doordat een radarsensor
niet goed werkt een ongeval ontstaan
met dodelijk of ernstig letsel tot
gevolg.
• Houd de radarsensoren en de
afdekkingen ervan altijd schoon.
Reinig de voorzijde van de
radarsensoren of de voor- of
achterzijde van de afdekking ervan
als ze vuil zijn of als er bijvoorbeeld
condens of sneeuw op zit.
Reinig de radarsensor en de
afdekking ervan met een zachte doek
zodat het vuil ervan kan worden
verwijderd zonder dat er
beschadigingen ontstaan.
ARadarsensor
BAfdekking radarsensor
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
245
5
Rijden
Page 248 of 610

WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Bevestig geen accessoires,(doorzichtige) stickers, aluminium
tape, enz. op een radarsensor, de
afdekking van een radarsensor of het
omliggende gebied.
• Stel een radarsensor en zijn omgeving niet bloot aan schokken. Laat de auto
controleren door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige als de
radarsensor, de grille of de
voorbumper is blootgesteld aan een
schok.
• Haal de radarsensoren niet uit elkaar.
• Wijzig of spuit de radarsensoren en de afdekking ervan niet en laat ze
uitsluitend vervangen door originele
Toyota-onderdelen.
• In de volgende situaties moeten de radarsensoren opnieuw worden
gekalibreerd. Neem voor meer
informatie contact op met een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
– Als een radarsensor is verwijderd en geplaatst, of vervangen
– Als de voorbumper of de grille is vervangen
Radarsensorkap met
verwarmingselement
Als het systeem signaleert dat zich
mogelijk sneeuw heeft opgehoopt bij de
radarsensorkap, wordt automatisch het
verwarmingselement ingeschakeld.
Verzeker u er voordat u de
radarsensorkap en de omgeving ervan
schoonmaakt van dat de kap voldoende
is afgekoeld, om brandwonden te
voorkomen.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
Storingen in de camera voor
voorkomen
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht. Als u dat
niet doet, kan doordat de camera voor
niet goed werkt een ongeval ontstaan
met dodelijk of ernstig letsel tot gevolg.
• Houd de voorruit te allen tijde schoon. – Reinig de voorruit als deze vuil is ofals er een dun olielaagje,
waterdruppels, sneeuw, enz. op
zit(ten).
– Ook als er een ruitencoating op de voorruit is aangebracht, moeten
waterdruppels e.d. nog steeds met
de ruitenwissers voor worden
verwijderd van het gedeelte van de
voorruit vóór de camera voor.
– Neem contact op met een erkende Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige als de
binnenzijde van de voorruit waar de
camera voor is geplaatst vuil is.
• Bevestig geen (doorzichtige) stickers of andere zaken op het gedeelte van
de voorruit vóór de camera voor (het
grijze gebied in de afbeelding).
AOngeveer 4 cm
BOngeveer 4 cm
• Als de voorruit vóór de camera voor is
beslagen of wanneer er condens of ijs
op de voorruit zit, gebruik dan de
voorruitverwarming om de condens
van de voorruit te verwijderen of de
voorruit te ontdooien.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
246
Page 250 of 610

WAARSCHUWING!(Vervolg)
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
• Wijzig niets aan de bestuurderscamera en haal hem niet
uit elkaar.
• Bevestig geen accessoires, (doorzichtige) stickers, enz. op de
bestuurderscamera of het
omliggende gebied.
• Voorkom dat de bestuurderscamera en de omgeving ervan nat worden.
• Dek de bestuurderscamera niet af en zorg dat zich niets tussen de camera
en de bestuurder bevindt.
• Voorkom dat de lens van de bestuurderscamera beschadigd raakt.
• Raak de lens van de bestuurderscamera niet aan en
voorkom dat de lens vuil wordt.
Als de cameralens vuil is of als er vingerafdrukken op zitten, maak de
lens dan schoon met een droge
zachte doek om blijvende vlekken en
beschadigingen te voorkomen.
• Gebruik voor het schoonmaken van de lens geen reinigingsmiddelen of
organische oplosmiddelen. Hierdoor
kan het kunststof beschadigd raken.
Situaties waarin de sensoren mogelijk
niet goed werken
• Wanneer de hoogte of de hellingshoek van de auto is gewijzigd
door modificaties
• Wanneer de voorruit vuil, beslagen, gebarsten of beschadigd is
• Wanneer de omgevingstemperatuur hoog of laag is
• Wanneer het gedeelte van de voorruit voor de sensor is bedekt met
bijvoorbeeld modder, sneeuw, dode
insecten of vuil • Onder slechte weersomstandigheden,
bijvoorbeeld bij zware regenval, mist,
sneeuw of een zandstorm
• Wanneer bijvoorbeeld water, sneeuw of stof wordt opgeworpen door een
voorligger, of bij het rijden door een
mistbank of rook
• Wanneer met uitgeschakelde koplampen in het donker wordt
gereden, bijvoorbeeld 's nachts of in
een tunnel
• Wanneer het lampglas van de koplampen vuil is waardoor de
koplampen de weg minder goed
verlichten
• Wanneer de koplampen niet goed zijn afgesteld
• Wanneer een koplamp defect is
• Wanneer de verlichting van een ander voertuig, de zon of gereflecteerd licht
direct in de camera voor schijnt
• Wanneer de helderheid van het omgevingslicht plotseling verandert
• Wanneer wordt gereden in de buurt van een televisiezendmast,
radiozender of elektriciteitscentrale,
een met een radar uitgeruste auto of
een andere locatie waar mogelijk
sterke radiogolven of
elektromagnetische velden aanwezig
zijn
• Wanneer een ruitenwisserblad de camera voor blokkeert
• Wanneer wordt gereden in de buurt van objecten die radiogolven sterk
reflecteren zoals:– Tunnels
– Stalen bruggen
– Grindwegen
– Besneeuwde wegen met diepe sporen
– Muren
– Vrachtwagencombinaties
– Putdeksels
– Vangrails
– Stalen platen
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
248
Page 254 of 610

Situaties waarin de bestuurderscamera
mogelijk niet goed werkt
→Blz. 250
Wijzigen van de instellingen van de
bestuurderscamera
De instellingen van de
bestuurderscamera kunnen worden
gewijzigd via de persoonlijke
voorkeursinstellingen. (→Blz. 510)
5.4.4 PCS (Pre-Crash
Safety-systeem)
Het Pre-Crash Safety-systeem gebruikt
sensoren om objecten (→blz. 252) te
signaleren binnen de koers van de auto.
Wanneer het systeem oordeelt dat de
kans op een frontale aanrijding met een
signaleerbaar object groot is, wordt een
waarschuwing geactiveerd om de
bestuurder aan te sporen om uit te wijken
en wordt de potentiële remdruk verhoogd
om de bestuurder te helpen een
aanrijding te voorkomen. Wanneer het
systeem oordeelt dat de kans op een
aanrijding zeer groot is, worden de
remmen automatisch bekrachtigd om te
helpen een aanrijding te voorkomen of
om de impact van een aanrijding te
helpen verminderen.
Het Pre-Crash Safety-systeem kan
worden in-/uitgeschakeld en het
waarschuwingstijdstip kan worden
gewijzigd. (→Blz. 261)
WAARSCHUWING!
Voor een veilig gebruik
• De bestuurder is zelfverantwoordelijk voor een veilig
rijgedrag. Let goed op de omgeving
om te zorgen dat u veilig rijdt.
Gebruik het Pre-Crash
Safety-systeem nooit in plaats van
normaal remmen. Dit systeem zorgt
er niet in alle situaties voor dat een
aanrijding wordt voorkomen of dat
de gevolgen ervan worden
gereduceerd. Te veel vertrouwen op
WAARSCHUWING!(Vervolg)
dit systeem kan leiden tot een
ongeval met dodelijk of ernstig letsel
tot gevolg.
• Hoewel het Pre-Crash Safety-systeem is ontworpen om
aanrijdingen te helpen voorkomen of
de schade bij een aanrijding te
helpen beperken, is de effectiviteit
afhankelijk van allerlei
omstandigheden. Daardoor levert
het systeem mogelijk niet altijd
dezelfde prestaties. Lees de
volgende aanwijzingen aandachtig
door. Vertrouw niet blindelings op dit
systeem en rijd altijd voorzichtig.– Voor een veilig gebruik: →blz. 243
Wanneer moet het Pre-Crash
Safety-systeem worden
uitgeschakeld
Wanneer het nodig is om het systeem
uit te schakelen: →blz. 243
Signaleerbare objecten
Het systeem kan de volgende objecten
signaleren. (De signaleerbare objecten
verschillen afhankelijk van de functie.)
• Voertuigen
• Fietsen
*
• Voetgangers
• Motorfietsen*
*
Alleen als signaleerbaar object
gesignaleerd als ermee wordt gereden.
Systeemfuncties
Pre-Crash-waarschuwing
Wanneer het systeem oordeelt dat een
aanrijding waarschijnlijk is, klinkt er een
zoemer en worden er een icoon en een
waarschuwingsmelding weergegeven op
het multi-informatiedisplay om de
bestuurder aan te sporen om uit te
wijken.
Als het signaleerbare object een voertuig
is, wordt er in combinatie met de
waarschuwing in beperkte mate geremd.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
252
Page 262 of 610

Situaties waarin het systeem mogelijk
niet goed werkt
• Onder bepaalde omstandigheden,zoals de volgende, kan een
signaleerbaar object mogelijk niet
worden gedetecteerd door de voorste
sensoren, waardoor het systeem
mogelijk niet goed werkt:– Wanneer een signaleerbaar object uw auto nadert
– Wanneer uw auto of een signaleerbaar object een
slingerende beweging maakt
– Als een signaleerbaar object een abrupte beweging maakt (zoals een
uitwijkmanoeuvre, plotseling
versnellen of afremmen)
– Bij het plotseling opdoemen van een signaleerbaar object
– Wanneer een signaleerbaar object zich vlak bij bijvoorbeeld een muur,
hek, vangrail, putdeksel, stalen
rijplaat of een andere auto bevindt
– Als het signaleerbare object zich onder een bepaalde constructie
bevindt
– Als het signaleerbare object deels verborgen is achter een ander
voorwerp (grote koffer, paraplu,
vangrail, enz.)
– Als meerdere signaleerbare objecten elkaar overlappen
– Als een helder licht, zoals van de zon, wordt gereflecteerd door het
signaleerbare object
– Wanneer een signaleerbaar object wit is en er extreem licht uitziet
– Als het signaleerbare object vanwege de kleur of helderheid niet
goed opvalt
– Wanneer een signaleerbaar object uw auto afsnijdt of plotseling
opduikt voor uw auto
– Bij het naderen van een auto onder een hoek
– Als de voorligger een kinderfiets, een fiets met bepakking, een fiets
met iemand achterop of een fiets
met een bijzondere vorm (fiets met
een kinderzitje, tandem, enz.) is – Als de voetganger of fiets kleiner is
dan ongeveer 1 m of langer dan
ongeveer 2 m
– Als het silhouet van een voetganger of fietser onduidelijk is
(bijvoorbeeld door het dragen van
een regenjas of lange rok)
– Als een voetganger of fietser vooroverbuigt of gehurkt zit
– Als een voetganger of fietser een hoge snelheid heeft
– Als een voetganger een wandelwagentje, rolstoel, fiets of
ander voertuig voortduwt
– Als een signaleerbaar object niet goed opvalt, zoals tijdens de
schemering, of 's nachts of in een
tunnel
– Als de auto een poosje heeft stilgestaan nadat het EV-systeem is
gestart
– Tijdens of enkele seconden na het afslaan naar links of rechts
– Tijdens of enkele seconden na het rijden in een bocht
– Wanneer u links/rechts afslaat en een tegemoetkomend voertuig op
een rijstrook die 3 of meer rijstroken
van de auto verwijderd is
– Wanneer u links/rechts afslaat en de koers van de auto sterk afwijkt
van de richting van het
tegemoetkomende verkeer
– Wanneer u links/rechts afslaat en een voetganger nadert die in
dezelfde richting als de auto liep en
rechtdoor blijft lopen
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
260
Page 263 of 610

• PIn aanvulling op het voorgaandewerkt de Emergency Steering Assist in
sommige situaties, zoals de
onderstaande, mogelijk niet:– Als een signaleerbaar object zich te dicht bij de auto bevindt
– Als er onvoldoende ruimte is voor een uitwijkmanoeuvre of als er een
obstakel is in de uitwijkrichting
– Bij tegemoetkomend verkeer
Wijzigen van de instelling van het
Pre-Crash Safety-systeem
• Het Pre-Crash Safety-systeem kan worden in- of uitgeschakeld via de
persoonlijke voorkeursinstellingen.
(→Blz. 509)
Het systeem wordt iedere keer
wanneer het contact AAN wordt gezet
ingeschakeld.
• Als het systeem wordt uitgeschakeld, gaat het waarschuwingslampje PCS
branden en wordt er een melding
weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
A“Pre-Collision System OFF”
(Pre-Crash Safety-systeem uit) • De instellingen van het Pre-Crash
Safety-systeem kunnen worden
gewijzigd via de persoonlijke
voorkeursinstellingen. (→Blz. 509)
• Als de timing van de Pre-Crash- waarschuwing wordt gewijzigd, wordt
dienovereenkomstig ook de timing
van de Emergency Steering Assist
(uitgezonderd de actieve besturing)
gewijzigd. Wanneer “Later” wordt
geselecteerd, werkt de Emergency
Steering Assist (uitgezonderd de
actieve besturing) in de meeste
gevallen niet.
• Auto's met een bestuurderscamera: Wanneer het systeem bepaalt dat de
bestuurder niet vooruit kijkt, zullen de
Pre-Crash-waarschuwing en de
Emergency Steering Assist qua timing
werken als bij de instelling “Earlier”
(eerder), ongeacht de instelling van de
gebruiker.
• Wanneer het Dynamic Radar Cruise Control-systeem is ingeschakeld, zal
de Pre-Crash-waarschuwing qua
timing werken als bij de instelling
“Earlier” (eerder), ongeacht de
instelling van de gebruiker.
5.4.5 LTA (Lane Tracing Assist)
LTA-functies
• Deze functie werkt op wegen metduidelijke belijning als het Dynamic
Radar Cruise Control-systeem is
ingeschakeld. Met behulp van de
camera voor en de radarsensor
worden de rijstrookmarkeringen en
andere auto's in de omgeving
gesignaleerd en wordt het stuurwiel
bediend om de positie van de auto op
de rijstrook vast te houden.
Gebruik deze functie alleen op
snelwegen en autowegen.
Wanneer het Dynamic Radar Cruise
Control-systeem niet in werking is,
werkt deze functie niet.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
261
5
Rijden
Page 266 of 610

waarschuwing kan ook worden gegeven
als de bestuurder het stuurwiel weinig
bedient gedurende een langere periode.
Afhankelijk van de omstandigheden, de
manier van bedienen en de conditie van
de weg, wordt er mogelijk geen
waarschuwing gegeven.
In-/uitschakelen van het systeem
De LTA-functie wordt afwisselend in- en
uitgeschakeld, telkens wanneer de toets
LTA wordt ingedrukt.
Het controlelampje LTA gaat branden als
de LTA-functie wordt ingeschakeld.
WAARSCHUWING!
Situaties waarin de functies mogelijk
niet goed werken
In de volgende situaties werken de
functies mogelijk niet goed, waardoor
de auto zijn rijstrook zou kunnen
verlaten. Vertrouw niet te veel op deze
functies. Als bestuurder blijft u
verantwoordelijk voor de veiligheid
door de omgeving in de gaten te
houden en het stuurwiel te bedienen.
• Als een voorligger van rijstrookwisselt (uw auto kan de voorligger
volgen en ook van rijstrook wisselen)
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Als een voorligger slingert (uw auto kan ook gaan slingeren en mogelijk
de rijstrook verlaten)
• Als een voorligger de rijstrook verlaat (uw auto kan de voorligger volgen en
ook de rijstrook verlaten)
• Als een voorligger dicht langs de rand van de rijstrook rijdt (uw auto
kan de voorligger volgen en mogelijk
de rijstrook verlaten)
• Als er een bewegend voorwerp in de buurt is (afhankelijk van de positie
van het voorwerp ten opzichte van
uw auto, gaat uw auto mogelijk
slingeren)
• Als de auto last heeft van zijwind of turbulentie van passerende auto's
• Situaties waarin de sensoren mogelijk niet goed werken:
→blz. 248
• Situaties waarin de rijstrook mogelijk niet wordt gesignaleerd: →blz. 250
• Wanneer het nodig is om het systeem uit te schakelen: →blz. 243
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
264