sensor TOYOTA BZ4X 2022 Instructieboekje (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: TOYOTA, Model Year: 2022, Model line: BZ4X, Model: TOYOTA BZ4X 2022Pages: 610, PDF Size: 96.21 MB
Page 295 of 610

– Bij een duidelijk verschil in hoogtetussen uw auto en de auto die
binnen het detectiegebied komt
– Direct nadat de Blind Spot Monitor is ingeschakeld
– Als de auto een aanhangwagen trekt
• Onder de volgende omstandigheden is de kans dat de Blind Spot Monitor
onnodig een auto en/of object
signaleert groter:– Als de sensor niet goed is uitgelijnd doordat de sensor of de omgeving
ervan is blootgesteld aan hevige
schokken
– Wanneer de afstand tussen uw auto en een vangrail, muur, enz. die het
detectiegebied binnenkomt kort is
– Bij het op- en afrijden van opeenvolgende steile hellingen,
zoals heuvels, dalingen in de weg,
enz.
– Wanneer de rijstroken smal zijn of wanneer op de rand van een
rijstrook wordt gereden en een auto
die op een andere dan de
aangrenzende rijstroken rijdt het
detectiegebied binnenkomt
– Bij het rijden op wegen met scherpe bochten, opeenvolgende bochten of
oneffenheden
– Als de banden slippen of spinnen
– Wanneer er slechts weinig ruimte zit tussen uw auto en een auto achter u
– Wanneer een accessoire (zoals een fietsendrager) op de achterzijde van
de auto is gemonteerd
– Als de auto een aanhangwagen trekt
5.4.13 SEA (Safe Exit Assist)*
*Indien aanwezig
Het Safe Exit Assist-systeem gebruikt
radarsensoren in de achterbumper om de
inzittenden te informeren over
naderende voertuigen of fietsers om een
botsing te helpen voorkomen bij het
openen van de portieren.
WAARSCHUWING!
Waarschuwingen met betrekking tot
het gebruik van het systeem
• De bestuurder is zelf verantwoordelijk voor een veilig
rijgedrag. Rijd altijd veilig en houd
rekening met de omgeving.
• Safe Exit Assist is een aanvullend systeem dat, wanneer de auto tot
stilstand is gebracht, de inzittenden
informeert over eventuele
naderende voertuigen en fietsen.
Vertrouw niet uitsluitend op dit
systeem voor het beoordelen van de
veiligheid. Wanneer u dat wel doet,
kan dat leiden tot een ongeval met
dodelijk of ernstig letsel tot gevolg.
Aangezien het systeem onder
bepaalde omstandigheden mogelijk
niet goed werkt, dient de inzittende
altijd zelf de veiligheid te controleren
en in de spiegels te kijken.
Systeemonderdelen
AMulti-informatiedisplay
In- en uitschakelen van de Safe Exit
Assist
Als het systeem vaststelt dat er een
grote kans is op een aanrijding bij het
openen van een portier, wordt het
portier waarvan het openen gevaar
kan opleveren weergegeven op het
multi-informatiedisplay. Als het
portier wordt geopend terwijl de
indicator in de buitenspiegel brandt,
klinkt er ter waarschuwing een
zoemer.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
293
5
Rijden
Page 296 of 610

BIndicatoren in buitenspiegel
Wanneer er een voertuig of fietser
wordt gesignaleerd die bij openen
tegen het portier zou kunnen botsen,
gaat de indicator in de buitenspiegel
aan die zijde branden. De indicator in
de buitenspiegel gaat knipperen als
het portier aan de desbetreffende
zijde wordt geopend.
Zichtbaarheid van de indicatoren in de
buitenspiegels
Mogelijk zijn de indicatoren in de
buitenspiegels bij fel zonlicht niet goed te
zien.
Zoemer
De zoemer is mogelijk moeilijk te horen
wanneer het volume van het
audiosysteem hoog staat of er veel
omgevingsgeluid is.
Persoonlijke voorkeursinstellingen
Bepaalde functies kunnen worden
aangepast aan de persoonlijke voorkeur.
(→Blz. 512)
WAARSCHUWING!
Ervoor zorgen dat het systeem goed
werkt
Er zijn Safe Exit Assist-sensoren
geplaatst in respectievelijk de linker-
en rechterzijde van de achterbumper.
Houd u aan het volgende om ervoor te
zorgen dat de Safe Exit Assist goed
werkt.
• Houd de sensoren en de omgeving ervan op de achterbumper te allen
tijde schoon.
Als een sensor of de omgeving ervan
op de achterbumper vuil is of bedekt
is met sneeuw, werkt het Safe Exit
Assist-systeem mogelijk niet en
wordt er een waarschuwingsmelding
weergegeven. Veeg in dat geval het
vuil of de sneeuw weg en rijd
gedurende ongeveer 10 minuten met
de auto terwijl aan de
bedrijfscondities voor de
WAARSCHUWING!(Vervolg)
SEA-functie wordt voldaan. Laat de
auto nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige wanneer de
waarschuwingsmelding niet
verdwijnt.
• Bevestig geen accessoires, (doorzichtige) stickers, aluminium
tape, enz. op een sensor of het
omliggende gebied op de
achterbumper.
• Stel de sensor en de omgeving ervan op de achterbumper niet bloot aan
krachtige schokken. Als een sensor
ook maar iets wordt verplaatst,
werkt het systeem mogelijk niet
goed meer en worden auto's
mogelijk niet meer correct
gesignaleerd. Laat in de volgende
gevallen uw auto nakijken door een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
– Een sensor of de omgeving ervan is blootgesteld aan krachtige
schokken.
– Als er krassen op of deuken in de omgeving van de sensor aanwezig
zijn of als een deel van de sensoren
is losgekomen.
• Neem de sensor niet uit elkaar.
• Breng geen wijzigingen aan de sensor of de omgeving ervan op de
achterbumper aan.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
294
Page 297 of 610

WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Neem contact op met een erkendeToyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige als een sensor
of de achterbumper moet worden
verwijderd/geplaatst of vervangen.
• Breng geen andere kleur lak dan een officiële Toyota-kleur aan op de
achterbumper. In- en uitschakelen van het Safe Exit
Assist-systeem
De Safe Exit Assist kan worden
ingeschakeld/uitgeschakeld via
van
het multi-informatiedisplay. (→Blz. 150)
Wanneer de Safe Exit Assist wordt
uitgeschakeld, gaat het controlelampje
Driving Assist-informatie (→blz. 144)
branden. De melding “Safe Exit Assist
OFF” (Safe Exit Assist uit) wordt dan
weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
De Safe Exit Assist wordt iedere keer
wanneer het contact AAN wordt gezet
ingeschakeld.
Objecten die door de Safe Exit Assist kunnen worden gesignaleerd
Wanneer de Safe Exit Assist de volgende voertuigen of fietsen signaleert met de
radarsensor aan de achterzijde, worden de inzittenden hierover gewaarschuwd via een
indicator in de buitenspiegel, een zoemer, een melding op het instrumentenpaneel en via
een gesproken bericht.
AVoertuigen en fietsen waarvan is
vastgesteld dat de kans groot is dat
ze tegen een openslaand portier
zouden botsen
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
295
5
Rijden
Page 299 of 610

verstreken sinds het EV-systeem uit
is gezet (gedurende deze tijd kan
het systeem nog werken bij het
openen en sluiten van een portier)
– Als de auto niet volledig stilstaat
Omstandigheden waaronder het
systeem mogelijk niet goed werkt
• Voertuigen en fietsen worden in de volgende situaties mogelijk niet goed
gesignaleerd:– Als de sensor niet goed is uitgelijnd doordat de sensor of de omgeving
ervan is blootgesteld aan hevige
schokken
– Wanneer de sensor of de omgeving ervan op de achterbumper is bedekt
door modder, sneeuw of ijs of
wanneer er een sticker op is geplakt
– Bij het rijden op een nat wegdek als gevolg van slecht weer, zoals zware
regenval, sneeuw, of mist
– Als een voertuig of fiets nadert van achter een in de buurt geparkeerd
voertuig
– Als een naderend voertuig of een naderende fiets plotseling van
richting verandert
– Direct nadat een voertuig of fiets is gaan rijden
– Als de achterklep open is
– Als een fietsendrager of een ander accessoire op de achterzijde van de
auto is gemonteerd
– Als er zich een geparkeerd voertuig, muur, verkeersbord, persoon of
ander stilstaand object achter de
auto bevindt
– Als de auto stilstaat onder een hoek ten opzichte van de weg
– Als er een voertuig naast het naderende voertuig of de
naderende fiets rijdt
– Als een naderend voertuig of een naderende fiets langs een stilstaand
object, zoals een muur of
verkeersbord, rijdt
– Als een voertuig of fiets met hoge snelheid nadert
– Als de auto een aanhangwagen trekt – Als u stilstaat op een steile helling
– Als u stilstaat in een bocht of aan
het einde van een bocht
• Onder de volgende omstandigheden is de kans dat de Safe Exit Assist
onnodig een voertuig en/of object
signaleert groter:– Als de sensor niet goed is uitgelijnd doordat de sensor of de omgeving
ervan is blootgesteld aan hevige
schokken
– Als een voertuig of fiets van achter uw auto schuin nadert
– Als de auto stilstaat onder een hoek ten opzichte van de weg
– Als een voertuig of fiets van achter een geparkeerd voertuig schuin
nadert
– Als er zich een geparkeerd voertuig, muur, verkeersbord, persoon of
ander stilstaand object achter de
auto bevindt
– Als een naderend voertuig of een naderende fiets plotseling van
richting verandert
– Als een naderend voertuig of een naderende fiets langs een stilstaand
object, zoals een muur of
verkeersbord, rijdt
– Als de achterklep open is
– Als een fietsendrager of een ander accessoire op de achterzijde van de
auto is gemonteerd
– Als een voertuig of fiets met hoge snelheid nadert
– Als de auto een aanhangwagen trekt
– Als u stilstaat op een steile helling
– Als u stilstaat in een bocht of aan het einde van een bocht
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
297
5
Rijden
Page 300 of 610

5.4.14 Toyota Parking
Assist-sensor*
*Indien aanwezig
De afstand van uw auto tot objecten,
zoals een muur, bij het fileparkeren en
inparkeren in een garage wordt gemeten
door sensoren en wordt doorgegeven via
het multimedia-display en een zoemer.
Controleer bij gebruik van dit systeem
ook altijd zelf de omgeving.
Systeemonderdelen
Soorten sensoren
AHoeksensoren voor
BBinnenste sensoren voor
CHoeksensoren achter
DBinnenste sensoren achter
EZijsensoren voor (auto's met
Advanced Park)
FZijsensoren achter (auto's met
Advanced Park)
Weergave
Wanneer de sensoren een object, zoals
een muur, signaleren, wordt er een
afbeelding weergegeven op het
multimedia-display overeenkomstig de
positie van en de afstand tot het object.
(Als de afstand tot het object klein wordt,
gaan de afstandssegmenten mogelijk
knipperen.) Multimedia-display (auto's zonder
Advanced Park)
Multimedia-display (auto's met Advanced
Park)
ASignalering hoeksensoren voor
BSignalering binnenste sensor voor
CSignalering hoeksensoren achter
DSignalering binnenste sensor achter
EZijsensoren voor
FZijsensoren achter
Toyota Parking Assist-sensor
in-/uitschakelen
Gebruik de bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel om de Toyota
Parking Assist-sensor in of uit te
schakelen. (→Blz. 150) 1. Druk op
ofomte
selecteren.
2. Druk op
ofomte
selecteren en druk vervolgens op.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
298
Page 301 of 610

Wanneer de Toyota Parking Assist-sensor
wordt uitgeschakeld, gaat het
controlelampje Toyota Parking
Assist-sensor OFF (→blz. 144) branden.
Als het systeem is uitgeschakeld en u het
weer wilt inschakelen, selecteer dan
op het multi-informatiedisplay, selecteeren vervolgens “On” (aan). Als het
systeem door middel van deze methode is
uitgeschakeld, wordt het niet
automatisch weer ingeschakeld nadat het
contact UIT en weer AAN is gezet.
WAARSCHUWING!
Waarschuwingen met betrekking tot
het gebruik van het systeem
Vertrouw niet blindelings op het
systeem, aangezien er een grens is aan
de mate van nauwkeurigheid bij de
herkenning en de ondersteunende
mogelijkheden die dit systeem kan
bieden. Het is altijd de
verantwoordelijkheid van de
bestuurder om de omgeving van de
auto in de gaten te houden en veilig te
rijden.
Ervoor zorgen dat het systeem goed
werkt
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht.
Anders kan een ongeval het gevolg zijn.
• Beschadig de sensoren niet en houd ze altijd schoon.
• Plaats geen stickers of elektronische onderdelen zoals een kentekenplaat
met achtergrondverlichting (met
name fluorescerende), een mistlamp,
een spatbordantenne of een
draadloze antenne in de buurt van
een radarsensor.
• Stel de omgeving van de sensor niet bloot aan krachtige schokken. Als
deze wel aan krachtige schokken is
blootgesteld, laat de auto dan
nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige. Neem
WAARSCHUWING!(Vervolg)
contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige als de voor-
de achterbumper moet worden
verwijderd/geplaatst of vervangen.
• Wijzig, demonteer of spuit de sensoren niet.
• Bevestig geen afdekking op de kentekenplaat.
• Houd de bandenspanning op de juiste waarde.
Wanneer moet de functie
uitgeschakeld worden
Schakel in de volgende situaties de
functie uit, omdat deze anders mogelijk
zelfs werkt als er geen kans op een
aanrijding is.
• Het niet in acht nemen van bovenstaande waarschuwingen.
• Als een niet-originele Toyota- wielophanging (bijvoorbeeld
verlaagde wielophanging) is
gemonteerd.
Opmerkingen bij het wassen van de
auto
Stel de omgeving van de sensoren niet
bloot aan sterke waterstralen of stoom.
Anders kan de sensor defect raken.
• Spuit bij het wassen van de auto met een hogedrukreiniger niet
rechtstreeks op de sensoren, omdat
dit er toe kan leiden dat een sensor
niet meer goed werkt.
• Richt bij het wassen van de auto met stoom de stoom niet rechtstreeks op
de sensoren, omdat dit er toe kan
leiden dat een sensor niet meer goed
werkt.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
299
5
Rijden
Page 302 of 610

Het systeem kan worden geactiveerd
wanneer
• Het contact AAN staat.
• De Toyota Parking Assist-sensor isingeschakeld.
• De rijsnelheid lager is dan ongeveer 10 km/h.
• Een andere schakelstand dan P is geselecteerd.
Detectie-informatie sensoren
• Het detectiegebied van de sensoren is beperkt tot het gebied rond de voor-
en achterbumper van de auto.
• Tijdens het gebruik kunnen zich de volgende situaties voordoen:– Afhankelijk van de vorm van het object en andere factoren kan de
detectieafstand korter worden of
kan detectie niet mogelijk zijn.
– Als het stilstaande object zich te dicht bij de sensor bevindt, is
detectie wellicht niet mogelijk.
– Tussen het signaleren van een statisch object en de weergave zit
een kleine vertraging (geluid
waarschuwingszoemer). Ook als er
met lage snelheid wordt gereden,
bestaat de mogelijkheid dat het
object binnen 30 cm van de
sensoren komt voordat het display
wordt weergegeven en de
waarschuwingszoemer hoorbaar is.
– Het kan moeilijk zijn om de zoemer te horen als het audiosysteem hard
staat of als de luchtcirculatie van de
airconditioning veel geluid
produceert.
– Het kan moeilijk zijn om de geluidssignalen te horen ten
gevolge van geluiden van andere
systemen.
Objecten die mogelijk niet goed
worden gesignaleerd door het systeem
Door de vorm van het object kan de
sensor het mogelijk niet signaleren. Let
goed op bij de volgende objecten: • Kabels, hekken, touwen, enz.
• Katoen, sneeuw en andere materialen
die geluidsgolven absorberen
• Zeer hoekige objecten
• Lage objecten
• Hoge obstakels waarbij het bovenste deel uitsteekt in de richting van uw
auto
Mogelijk worden mensen die bepaalde
soorten kleding dragen niet
gesignaleerd.
Situaties waarin het systeem mogelijk
niet goed werkt
De staat van de auto en de omgeving
kunnen van invloed zijn op de capaciteit
van de sensor om objecten correct te
signaleren. Specifieke situaties waarin
dit voor kan komen ziet u hieronder.
• De sensor is bedekt met vuil, sneeuw, waterdruppels of ijs. (Het reinigen van
de sensoren zal het probleem
oplossen.)
• De sensor is bevroren. (Het ontdooien van de sensor zal het probleem
oplossen.) Vooral bij lage
buitentemperaturen kan het gebeuren
dat er ten gevolge van een bevroren
sensor een abnormaal beeld te zien is
op het display of dat objecten, zoals
een muur, niet worden gesignaleerd.
• Wanneer een sensor of de omgeving van een sensor zeer heet of koud is.
• De auto rijdt op een bijzonderhobbelige weg, op een helling, op
grind of op gras.
• Wanneer in de omgeving van de auto ultrasoongolven worden
geproduceerd door claxons,
voertuigdetectiesystemen,
motorfietsmotoren, luchtremmen van
vrachtwagens, sonarsystemen van
andere auto's of andere bronnen.
• Een sensor is bedekt met een waterfilm of er is sprake van zware
regenval.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
300
Page 303 of 610

• Als het object zich te dicht bij desensor bevindt.
• Als een voetganger kleren draagt die geen ultrasoongolven reflecteren
(bijvoorbeeld een rok met plooien of
volants).
• Wanneer objecten die niet loodrecht op de grond staan, objecten die niet in
een rechte hoek ten opzichte van de
rijrichting van de auto staan of
ongelijkmatige of golvende objecten
zich binnen het detectiebereik
bevinden.
• Bij sterke wind
• Bij het rijden onder barre weersomstandigheden, bijvoorbeeld
bij mist, sneeuw of een zandstorm
• Wanneer zich tussen de auto en een gesignaleerd obstakel een object
bevindt dat niet kan worden
gesignaleerd
• Als een object zoals een auto, motorfiets, fiets of voetganger voor
de auto langs komt of plotseling van
opzij opduikt.
• Als de stand van een sensor is gewijzigd door een aanrijding o.i.d.
• Als er uitrusting die een sensor kan hinderen, zoals een sleepoog,
bumperbeschermer (een extra
beschermstrip, enz.), fietsendrager of
sneeuwploeg, is geplaatst
• Als de voorzijde van de auto omhoog of omlaag staat door de belading van
de auto
• Als de auto niet stabiel functioneert, zoals na een ongeval of tijdens een
storing
• Wanneer er sneeuwkettingen worden gebruikt, een compact reservewiel is
gemonteerd of een
bandenreparatieset is gebruikt Situaties waarin het systeem mogelijk
werkt, zelfs als er geen kans op een
aanrijding is
Onder sommige omstandigheden, zoals
de onderstaande, werkt het systeem
mogelijk zelfs als er geen kans op een
aanrijding is.
• Wanneer op een smalle weg wordt
gereden
• Wanneer richting een spandoek of vlag, een laaghangende tak of een
slagboom (zoals wordt gebruikt bij
spoorwegovergangen, tolpoortjes en
parkeerplaatsen) wordt gereden
• Bij een groef of gat in het wegdek
• Wanneer de auto over een metalen afdekking (rooster) rijdt, zoals
gebruikt boven afvoergoten
• Bij het omhoog of omlaag rijden op een steile helling
• Als een sensor wordt geraakt door een grote hoeveelheid water, zoals bij het
rijden op een overstroomde weg
• De sensor is bedekt met vuil, sneeuw, waterdruppels of ijs. (Het reinigen van
de sensoren zal het probleem
oplossen.)
• Een sensor is bedekt met een waterfilm of er is sprake van zware
regenval
• Bij het rijden onder barre weersomstandigheden, bijvoorbeeld
bij mist, sneeuw of een zandstorm
• Wanneer het stevig waait
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
301
5
Rijden
Page 304 of 610

• Wanneer in de omgeving van de autoultrasoongolven worden
geproduceerd door claxons,
voertuigdetectiesystemen,
motorfietsmotoren, luchtremmen van
vrachtwagens, sonarsystemen van
andere auto's of andere bronnen.
• Als de voorzijde van de auto omhoog of omlaag staat door de belading van
de auto
• Als de stand van een sensor is gewijzigd door een aanrijding o.i.d.
• De auto nadert een hoge of gebogen stoeprand
• Wanneer vlak langs pilaren (H-vormige stalen balken, enz.) in
parkeergarages, op bouwplaatsen,
enz. wordt gereden
• Als de auto niet stabiel functioneert, zoals na een ongeval of tijdens een
storing
• De auto rijdt op een bijzonder hobbelige weg, op een helling, op
grind of op gras • Wanneer er sneeuwkettingen worden
gebruikt, een compact reservewiel is
gemonteerd of een
bandenreparatieset is gebruikt
Weergave sensorsignalering, afstand
tot object
Detectiebereik van de sensoren (auto's
zonder Advanced Park)
AOngeveer 100 cm
BOngeveer 150 cm
COngeveer 60 cm
Het schema toont het detectiebereik van
de sensoren. Houd er rekening mee dat
de sensoren geen objecten kunnen
signaleren die zich extreem dicht bij de
auto bevinden.
Het bereik van de sensoren kan
verschillend zijn, afhankelijk van
bijvoorbeeld de vorm van het object.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
302
Page 305 of 610

Detectiebereik van de sensoren (auto's
met Advanced Park)AOngeveer 200 cm
Het schema toont het detectiebereik van
de sensoren. Houd er rekening mee dat
de sensoren geen objecten kunnen
signaleren die zich extreem dicht bij de
auto bevinden.
Het bereik van de sensoren kan
verschillend zijn, afhankelijk van
bijvoorbeeld de vorm van het object.
Afstand en zoemer
Auto's zonder Advanced Park
Globale afstand tot obstakel Zoemer
Sensor voor:
Ongeveer 100 cm - 60 cm
*
Sensor achter:
Ongeveer 150 cm - 60 cm*
Langzaam
Ongeveer 60 cm - 45 cm
*Gemiddeld
Ongeveer 45 cm - 30 cm*Snel
Ongeveer 30 cm - 15 cm Continu
Minder dan ongeveer 15 cm
*Functie automatisch dempen zoemer is ingeschakeld. (→Blz. 304)
Auto's met Advanced Park
Globale afstand tot obstakel Zoemer
Binnenste sensor voor:
Ongeveer 200 cm - 100 cm
Binnenste sensor achter:
Ongeveer 200 cm - 150 cm
Zijsensor:
Ongeveer 200 cm - 165 cm
Hoeksensor:
Ongeveer 200 cm - 60 cm Klinkt niet (alleen weergave)
Binnenste sensor voor:
Ongeveer 100 cm - 60 cm
*
Binnenste sensor achter:
Ongeveer 150 cm - 60 cm*
Zijsensor:
Ongeveer 165 cm - 60 cm*
Langzaam
Zijsensor: Ongeveer 60 cm - 40 cm
*
Behalve zijsensor: Ongeveer 60 cm - 45 cm*Gemiddeld
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
303
5
Rijden