sensor TOYOTA BZ4X 2023 Instructieboekje (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: TOYOTA, Model Year: 2023, Model line: BZ4X, Model: TOYOTA BZ4X 2023Pages: 586, PDF Size: 90.62 MB
Page 355 of 586

Kiezen van sneeuwkettingen
Gebruik de juiste maat sneeuwkettingen.
De maat van de sneeuwkettingen is
afgestemd op de bandenmaat.
Zijketting:
Adiameter 3 mm
Bbreedte 10 mm
Clengte 30 mm
Dwarsketting:
Ddiameter 4 mm
Ebreedte 14 mm
Flengte 25 mm
Wetgeving met betrekking tot het
gebruik van sneeuwkettingen
De wetgeving met betrekking tot het
gebruik van sneeuwkettingen verschilt
per land en per soort weg. Stel u op de
hoogte van lokale voorschriften alvorens
sneeuwkettingen te monteren.
Monteren van sneeuwkettingen
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen
in acht bij het monteren en verwijderen
van sneeuwkettingen:
• Monteer en verwijder de
sneeuwkettingen op een veilige
locatie.
• Monteer de sneeuwkettingen
uitsluitend op de voorwielen. Gebruik
geen sneeuwkettingen om de
achterwielen.• Plaats de sneeuwkettingen zo strak
mogelijk om de voorwielen. Zet de
sneeuwkettingen na 0,5 - 1,0 km
opnieuw vast.
• Monteer de sneeuwkettingen volgens
de meegeleverde gebruiksaanwijzing.
OPMERKING
Monteren van sneeuwkettingen
Als er sneeuwkettingen gemonteerd
zijn, werken de
bandenspanningssensoren en -zenders
mogelijk niet goed.
5.5.2 Voorzorgsmaatregelen bij
terreinauto's
Deze auto behoort tot de categorie auto's
die een grotere bodemvrijheid en een
kleinere spoorbreedte hebben in
verhouding tot de hoogte van het
zwaartepunt.
Kenmerken terreinauto's
• Vanwege het specifieke ontwerp
hebben terreinauto's een hoger
zwaartepunt dan gewone
personenauto's. Door dit specifieke
ontwerpkenmerk kan deze categorie
auto's eerder over de kop slaan.
Terreinauto's hebben meer kans om
over de kop te slaan dan andere
auto's.
• Een voordeel van de grotere
bodemvrijheid is een beter zicht op de
weg, waardoor u beter kunt
anticiperen.
• Een vierwielaangedreven auto is niet
ontworpen om bochten met dezelfde
snelheid te nemen als gewone
personenauto's, net als lage
sportwagens niet zijn ontworpen om
in het terrein te presteren. Daarom
kan de auto bij scherpe bochten bij te
hoge snelheid over de kop slaan.
5.5 Rijtips
353
5
Rijden
Page 368 of 586

Omstandigheden die de werking
kunnen beïnvloeden
In de volgende situaties start het
systeem mogelijk niet:
• Het laadniveau van de tractiebatterij
is laag
• Het EV-systeem is afgekoeld
(bijvoorbeeld omdat de auto langere
tijd stilstaat bij lage temperaturen)
Voorruitverwarming
Bij het ontwasemen van de voorruit met
de op afstand bedienbare
airconditioning, wordt de voorruit
mogelijk onvoldoende ontwasemd
doordat het vermogen meer wordt
beperkt dan bij de normale
aircowerking. Ook kan de buitenzijde
van de voorruit beslaan ten gevolge van
de buitentemperatuur, de vochtigheid of
de ingestelde aircotemperatuur.
Beveiligingsfunctie
Als het systeem in werking is, worden
ontgrendelde portieren automatisch
vergrendeld. De alarmknipperlichten
knipperen om aan te geven dat de
portieren zijn vergrendeld.
Omstandigheden die de werking
kunnen beïnvloeden
→Blz. 164
Terwijl de op afstand bedienbare
airconditioning is ingeschakeld
• Afhankelijk van de bedrijfsconditie
van de op afstand bedienbare
airconditioning draait de elektrische
aanjager mogelijk en kan er geluid
hoorbaar zijn. Dit duidt echter niet op
een storing.
• De werking van de op afstand
bedienbare airconditioning wordt
mogelijk tijdelijk gestopt als andere
voorzieningen die elektriciteit
gebruiken (zoals de stoelverwarming,
verlichting, ruitenwissers voor)worden ingeschakeld of als het
laadniveau van de 12V-accu te laag
wordt.
• De koplampen, de ruitenwissers voor,
het instrumentenpaneel, enz. werken
niet.
• De inbraaksensor wordt automatisch
uitgeschakeld.
Leegraken batterij elektronische
sleutel
→Blz. 140
Als de batterij van de elektronische
sleutel geheel ontladen is
→Blz. 429
Persoonlijke voorkeursinstellingen
De instelling (bijv. bediening via A/C op
de afstandsbediening) kan worden
gewijzigd. (Systemen met
mogelijkheden voor persoonlijke
voorkeursinstellingen:→blz. 492)
WAARSCHUWING!
Voorzorgsmaatregelen voor de op
afstand bedienbare airconditioning
• Gebruik het systeem niet als er
personen in de auto zitten. Zelfs als
het systeem in werking is, kan de
temperatuur in de auto hoog
oplopen of ver dalen als gevolg van
de werking van bepaalde functies,
zoals de automatische uitschakeling.
In de auto achtergelaten kinderen en
dieren kunnen worden bevangen
door de hitte of uitgedroogd of
onderkoeld raken met dodelijk of
ernstig letsel tot gevolg.
• Afhankelijk van de omgeving kunnen
de signalen van de toets op de
afstandsbediening verder reiken dan
verwacht. Let daarom goed op de
omgeving van de auto en druk alleen
op de toets als dit nodig is.
6.1 Gebruik van de airconditioning en de achterruitverwarming
366
Page 393 of 586

• Als de elektronische sleutel zich in de
auto bevindt en een portiergreep nat
wordt tijdens het wassen van de auto,
klinkt er mogelijk een zoemer buiten
de auto en kan de melding “Key
Detected In Vehicle” (sleutel
gesignaleerd in auto) weergegeven
worden op het multi-
informatiedisplay. Vergrendel alle
portieren om het alarm uit te
schakelen.
Velgen en wieldoppen
• Verwijder vuil onmiddellijk met een
neutraal reinigingsmiddel.
• Spoel het reinigingsmiddel direct na
het gebruik weg met water.
• Neem de volgende voorzorgs-
maatregelen in acht om de lak tegen
beschadiging te beschermen.
– Gebruik geen zuurhoudende of
alkalische middelen of
schuurmiddelen.
– Gebruik geen harde borstels.
–
Reinig de velgen niet met reinigings-
middelen als de velgen, bijvoorbeeld na
het rijden of stilstaan bij warm weer,
nog warm zijn.
Gespoten remklauwen (indien
aanwezig)
• Gebruik alleen neutrale
reinigingsmiddelen. Gebruik geen
harde borstels of schuurmiddelen,
omdat deze de lak beschadigen.
• Reinig de remklauwen niet met
reinigingsmiddelen als ze warm zijn.
• Spoel het reinigingsmiddel direct na
het gebruik af.
Remblokken en -klauwen
Als de auto geparkeerd wordt met
vochtige remblokken of remschijven,
kan er roest ontstaan waardoor de
remblokken of remschijven vast kunnen
komen te zitten. Alvorens de auto na een
wasbeurt te parkeren is het raadzaam
langzaam te rijden en het rempedaal een
aantal keren in te trappen om de
onderdelen te drogen.Bumpers
Gebruik geen schuurmiddelen.
Verchroomde delen
Als het vuil niet kan worden verwijderd,
reinig de onderdelen dan als volgt:
• Gebruik een zachte doek en sop met
ongeveer 5% neutraal
reinigingsmiddel om het vuil te
verwijderen.
• Veeg daarna het resterende vocht van
het leder af met een droge, schone
doek.
• Gebruik met alcohol natgemaakte
doekjes o.i.d. om olieresten te
verwijderen.
WAARSCHUWING!
Bij het wassen van de auto
Zorg dat er geen water in het
elektromotorcompartiment komt.
Anders kunnen de elektrische
componenten, enz. vlam vatten.
Bij het wassen van de voorruit (auto's
met ruitenwissers met regensensor)
Zet de ruitenwisserschakelaar in de
stand OFF. Als de
ruitenwisserschakelaar in de stand
AUTO staat, kunnen de ruitenwissers in
de volgende gevallen onverwacht in
werking treden. Hierdoor kunnen uw
handen bekneld raken en kunt u ernstig
letsel oplopen, en hierdoor kunnen de
ruitenwisserbladen beschadigd raken.
AUit
BAUTO
7.1 Onderhoud en verzorging
391
7
Onderhoud en verzorging
Page 394 of 586

WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Wanneer het bovenste deel van devoorruit waar de regensensor is
geplaatst met de hand wordt
aangeraakt
• Wanneer een natte doek of iets dergelijks in de buurt van de
regensensor wordt gehouden
• Als iets tegen de voorruit stoot
• Als u het regensensorhuis aanraakt of als iets in aanraking komt met de
regensensor
Voorzorgsmaatregelen met betrekking
tot de achterbumper
Als de lak van de achterbumper is
geschilferd of bekrast, werken de
onderstaande systemen mogelijk niet
goed. Neem, als dit gebeurt, contact op
met een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
• Toyota Safety Sense
• BSM (indien aanwezig)
• RCTA (indien aanwezig)
• PKSB (indien aanwezig)
OPMERKING
Aantasting van de lak en corrosie van
de carrosserie en onderdelen
(lichtmetalen velgen, enz.) voorkomen
• Was de auto zo spoedig mogelijk: – Na het rijden in een kustgebied
– Na het rijden over gepekelde wegen
– Als er zich teer of boomsappen opde lak bevinden
– Als er zich dode insecten, insecten- of vogelpoep op de lak bevinden
– Na het rijden in gebieden waar sprake is van veel rook, stof,
ijzerdeeltjes of chemische stoffen
– Als de auto erg vuil is geworden van stof of modder
– Als er brandstof op de lak is gemorst
• Als de lak is geschilferd of bekrast, laat deze dan direct herstellen.
• Verwijder vuil van de velgen en berg ze op een droge plaats op om te
OPMERKING(Vervolg)
voorkomen dat de velgen tijdens de
opslag gaan corroderen.
Schoonmaken van de verlichting aan
de buitenzijde
• Was deze met de nodige voorzichtigheid. Gebruik geen
organische oplosmiddelen en borstel
ze ook niet af met een harde borstel.
Dit kan het oppervlak van de lampen
beschadigen.
• Breng geen was aan op de lenzen. Was kan het lampglas beschadigen.
Wassen in een wasstraat (auto's met
ruitenwissers met regensensor)
Zet de ruitenwisserschakelaar in stand
OFF. Als de ruitenwisserschakelaar in
stand AUTO staat, kunnen de
ruitenwissers in werking treden
waardoor de ruitenwisserbladen
beschadigd kunnen raken.
Reinigen met een hogedrukreiniger
• Stel de camera of de omgeving ervan tijdens het wassen van de auto niet
bloot aan sterke waterstralen uit een
hogedrukreiniger. Door de kracht van
de waterstralen werkt het apparaat
mogelijk niet goed meer.
• Spuit geen water rechtstreeks op de radar die achter de afdekkap van de
radarsensor is aangebracht. Anders
kan het systeem beschadigd raken.
• Houd de sproeierkop uit de buurt van hoezen (rubberen of kunststof
afdekkingen), stekkers of de volgende
onderdelen. Wanneer onderdelen in
aanraking komen met sterke
waterstralen, kunnen ze beschadigd
raken.
– Aan tractie gerelateerde onderdelen
– Onderdelen stuurinrichting
– Onderdelen wielophanging
– Onderdelen remsysteem
• Houd de sproeierkop op ten minste 30 cm van de carrosserie. Anders
kunnen kunststof delen, zoals lijsten
en bumpers, vervormd of beschadigd
raken. Houd de sproeierkop ook niet
de hele tijd op dezelfde plek.
7.1 Onderhoud en verzorging
392
Page 410 of 586

Bij het wisselen van wielen
Zorg ervoor dat het contact UIT staat. Als
de banden worden gewisseld terwijl het
contact AAN staat, wordt de
bandenpositiegegevens niet bijgewerkt.
Wanneer per ongeluk op deze manier
gehandeld is, zet het contact dan UIT en
vervolgens AAN, of initialiseer het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
nadat is gecontroleerd of de
bandenspanning juist is.
Bandenspanningswaarschuwings-
systeem
Uw auto is uitgerust met een
bandenspanningswaarschuwings-
systeem dat gebruikmaakt van
bandenspanningssensoren en -zenders
om een lage bandenspanning te
signaleren voordat deze tot problemen
leidt.
Het bandenspanningswaarschuwings-
systeem van deze auto kent
2 verschillende soorten waarschuwingen.
• Wanneer “Adjust Pressure” (breng
banden op spanning) wordt
weergegeven (normale
waarschuwing)
Er wordt een waarschuwing gegeven
middels het waarschuwingslampje
lage bandenspanning en een
waarschuwingszoemer wanneer de
bandenspanning mogelijk te laag is als
gevolg van het natuurlijk weglekken
van lucht alsmede bij wijzigingen in de
bandenspanning overeenkomstig de
buitentemperatuur.
• Wanneer “Immediately Check tyre
when Safe” (controleer de band zodra
dat veilig kan) wordt weergegeven
(noodwaarschuwing)
Er wordt een waarschuwing gegeven
middels het waarschuwingslampje
lage bandenspanning en een
waarschuwingszoemer wanneer de
bandenspanning plotseling te laag is.
Het systeem kan echter mogelijk geen
plotselinge klapband e.d. signaleren.• De door het bandenspannings-
waarschuwingssysteem
gesignaleerde bandenspanning kan
op het multi-informatiedisplay
worden weergegeven.
Wijzigen van de eenheid
1. Breng de auto op een veilige plaats tot
stilstand en schakel het EV-systeem
uit.
2. Start het EV-systeem.
De eenheid kan niet worden gewijzigd
wanneer de auto rijdt.
3. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel om
te
selecteren.
4. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer
“Vehicle Settings”
(voertuiginstellingen) en houd
vervolgens OK ingedrukt.
5. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer “TPWS
setting” (TPWS-instellingen) en druk
vervolgens op OK.
6. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer
“Setting Unit” (instellen eenheid) en
druk vervolgens op OK.
7. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer de
gewenste eenheid en druk vervolgens
op OK.
7.3 Zelf uit te voeren onderhoud
408
Page 411 of 586

Periodieke controle van de
bandenspanning
Het bandenspannings-
waarschuwingssysteem vervangt de
periodieke controle van de
bandenspanning niet. Controleer daarom
ook zelf regelmatig de bandenspanning.
Bandenspanning
• Nadat het contact AAN is gezet, kan
het enkele minuten duren voordat de
bandenspanning wordt weergegeven.
Het kan ook enkele minuten duren
voordat de bandenspanning wordt
weergegeven nadat de banden op
spanning zijn gebracht.
• De bandenspanning verandert met de
temperatuur. De weergegeven
waarden kunnen verschillen van de
waarden die met andere
bandenspanningmeters worden
gemeten.
Situaties waarin het
bandenspannings-
waarschuwingssysteem mogelijk niet
goed werkt
• Onder de volgende omstandigheden
werkt het bandenspannings-
waarschuwingssysteem mogelijk niet
goed.
– Als er niet-originele Toyota-velgen
zijn gemonteerd.
– Er is een band vervangen door een
exemplaar dat niet overeenkomt
met de OE-specificaties (Original
Equipment).
– Er is een band vervangen door een
exemplaar dat niet de
voorgeschreven maat heeft.
– Er zijn sneeuwkettingen
gemonteerd.
– Als de ruiten zijn voorzien van een
coating die de ontvangst van de
radiografische signalen nadelig
beïnvloedt.
– Als de auto bedekt is met sneeuw of
ijs, vooral bij de wielen of de
wielkasten.
– Als de bandenspanning aanzienlijkhoger is dan de voorgeschreven
waarde.
– Als er banden zonder
bandenspanningssensor en -zender
zijn gebruikt.
– Als de identificatiecode op de
bandenspanningssensoren en
-zenders niet is geregistreerd in de
bandenspanningswaarschuwings-
systeem-ECU.
• In de volgende situaties kunnen de
prestaties worden beïnvloed.
– In de buurt van een
televisiezendmast,
elektriciteitscentrale, tankstation,
radiozender, videowall, luchthaven
of andere locatie waar sterke
radiogolven of elektromagnetische
velden aanwezig zijn
– Als u een draagbare radio, mobiele
telefoon, draadloze telefoon of een
ander draadloos
communicatiemiddel bij u draagt
Als de bandenpositiegegevens niet
juist worden weergegeven als gevolg
van slechte ontvangst van de
radiogolven, kan de weergave worden
hersteld door verder te rijden en zo de
ontvangst van de radiogolven te
veranderen.
• Wanneer de auto geparkeerd is, kan
het langer duren voordat de
waarschuwing verschijnt of verdwijnt.
• Wanneer de bandenspanning snel
daalt, zoals bij een klapband, dan
verschijnt de waarschuwing mogelijk
niet.
Plaatsen van bandenspannings-
sensoren en -zenders
Bij het vervangen van banden of velgen
moeten de bandenspanningssensoren en
-zenders ook worden geplaatst.
Als er nieuwe bandenspanningssensoren
en -zenders geplaatst worden, moeten de
identificatiecodes van deze componenten
worden geregistreerd in de
bandenspanningswaarschuwings-
7.3 Zelf uit te voeren onderhoud
409
7
Onderhoud en verzorging
Page 412 of 586

systeem-ECU en moet het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
worden geïnitialiseerd. (→Blz. 414)
Bij het vervangen van banden en velgen
Als de identificatiecode van de
bandenspanningssensor en -zender niet
is geregistreerd, werkt het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
niet correct. Na ongeveer 10 minuten
rijden gaat het waarschuwingslampje
lage bandenspanning gedurende
1 minuut knipperen en het blijft daarna
branden om aan te geven dat er een
storing in het systeem aanwezig is.
OPMERKING
Repareren of vervangen van banden,
velgen, bandenspanningssensoren,
-zenders en ventieldopjes
• Neem voor het verwijderen en
plaatsen van wielen, banden of
bandenspanningssensoren en
-zenders contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige omdat de
bandenspanningssensoren en
-zenders beschadigd kunnen raken als
er niet voorzichtig mee wordt
omgegaan.
• Vergeet niet de dopjes weer op de
ventielen aan te brengen. Als de
ventieldopjes niet geplaatst worden,
dan kan er water in de
bandenspanningssensoren
terechtkomen en kunnen ze vast gaan
zitten.
• Vervang ventieldopjes alleen door het
voorgeschreven type ventieldopje.
Anders kunnen de dopjes vast komen
te zitten.
Voorkomen van schade aan de
bandenspanningssensoren en
-zenders
Als een band is gerepareerd met
bandenreparatievloeistof, werken de
bandenspanningssensor en -zender
OPMERKING(Vervolg)
mogelijk niet goed. Neem wanneer
bandenreparatievloeistof is gebruikt zo
snel mogelijk contact op met een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige. Vervang na het gebruik van
bandenreparatievloeistof de
bandenspanningssensor en -zender
wanneer de band wordt gerepareerd of
vervangen.
Registratie van de positie van elk wiel
na het wisselen van banden
Bij het wisselen van wielen
Na het wisselen van banden moet van elk
wiel de positie worden geregistreerd.
De wielpositieregistratie kan door uzelf
worden uitgevoerd. Registratie van de
wielpositie wordt uitgevoerd door vooruit
te rijden en voorzichtig bochten naar
links en naar rechts te maken. Afhankelijk
van de rijomstandigheden en de
rijomgeving kan het echter enige tijd
duren voordat de registratie voltooid is.
Registratie van de positie van de band
1. Parkeer de auto op een veilige plaats
en zet het EV-systeem gedurende ten
minste 15 minuten uit.
2. Start het EV-systeem (→blz. 198)
Registratie is niet mogelijk wanneer
de auto rijdt.
3. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel en selecteer
.
4. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer
“Vehicle Settings”
(voertuiginstellingen) en houd
vervolgens OK ingedrukt.
7.3 Zelf uit te voeren onderhoud
410
Page 416 of 586

zelfs als de bandenspanning iets daalt
of als de bandenspanning hoger wordt
dan toen de bandenspanning werd
ingesteld.
• Voer de procedure voor het instellen
van de bandenspanning uit na het op
spanning brengen van de banden.
Zorg er daarnaast voor dat de banden
koud zijn voordat de procedure voor
het instellen van de bandenspanning
wordt uitgevoerd of de banden op
spanning worden gebracht.
Procedure voor het instellen van de
bandenspanning (instellen met de
huidige bandenspanning)
• Als het contact UIT wordt gezet terwijl
de bandenspanning wordt ingesteld,
wordt de volgende keer dat de het
contact AAN wordt gezet, de
instelprocedure hervat en is het niet
nodig om de procedure opnieuw te
starten.
• Als de procedure voor het instellen
van de bandenspanning onnodig
wordt gestart, pas dan de
bandenspanning aan op het
voorgeschreven niveau met koude
banden en voer vervolgens de
instelling uit door een
voorgeschreven bandenspanning te
selecteren of voer de procedure voor
het instellen van de bandenspanning
uit met de huidige bandenspanning.
Als de bandenspanning niet correct
kan worden ingesteld
• Normaal gesproken kan de procedure
voor het instellen van de
bandenspanning in 2 of 3 minuten
worden voltooid.
• Als het waarschuwingslampje lage
bandenspanning niet 3 keer knippert
bij het starten van de procedure voor
het instellen van de bandenspanning,
is de procedure mogelijk niet gestart.
Voer de procedure nogmaals uit vanaf
het begin.• Neem contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige als de procedure voor het
instellen van de bandenspanning niet
kan worden voltooid na het uitvoeren
van de bovenstaande procedure.
WAARSCHUWING!
Bij het instellen met de huidige
bandenspanning
Zorg ervoor dat u de bandenspanning
van elke band op het juiste niveau
afstelt voordat u de bandenspanning
instelt. Anders kan het voorkomen dat
het waarschuwingslampje lage
bandenspanning niet gaat branden
terwijl de bandenspanning te laag
wordt, of wel gaat branden terwijl de
bandenspanning in orde is.
Registreren van identificatiecodes
Wanneer moeten de identificatiecodes
worden geregistreerd
De bandenspanningssensoren en
-zenders zijn voorzien van een unieke
identificatiecode.
Als er nieuwe bandenspanningssensoren
en -zenders gemonteerd worden, moeten
de ID-codes van deze componenten
worden geregistreerd in de
bandenspannings-
waarschuwingssysteem-ECU.
Hoe moeten de identificatiecodes worden
geregistreerd
1. Parkeer de auto op een veilige plaats
en wacht ongeveer 15 minuten.
2. Start het EV-systeem. (→Blz. 198)
De procedure voor de
identificatiecoderegistratie kan niet
worden uitgevoerd wanneer de auto
rijdt.
3. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel en selecteer
.
7.3 Zelf uit te voeren onderhoud
414
Page 418 of 586

10. Rijd rechtuit (met zo min mogelijk
bochten naar links en rechts) met een
snelheid van ten minste ongeveer
40 km/h gedurende ongeveer 10 tot
30 minuten.
Als de registratie is voltooid, dooft het
waarschuwingslampje lage
bandenspanning en wordt er een
melding weergegeven op het
multi-informatiedisplay die aangeeft
dat de registratie is voltooid.
Het kan langer dan normaal duren om
de registratie te voltooien als de
rijsnelheid niet ten minste 40 km/h is.
Als de registratie na ten minste 1 uur
rijden niet is voltooid, herhaal dan de
registratieprocedure vanaf het begin.
Bij het registreren van
identificatiecodes
• Normaal gesproken kan de
wielpositieregistratie binnen
ongeveer 30 minuten worden
voltooid.
• De identificatiecoderegistratie wordt
uitgevoerd als rijsnelheid ongeveer
40 km/h of hoger is.
• De identificatiecodes kunt u zelf
registreren maar afhankelijk van de
rijomstandigheden en de rijomgeving
kan het enige tijd duren voordat de
registratie voltooid is.
• Bij gebruik van een wielenset waarvan
alle identificatiecodes al zijn
geregistreerd, kan de wielenset snel
worden gewisseld.
Als identificatiecodes niet goed zijn
geregistreerd
• In de onderstaande situaties duurt de
identificatiecoderegistratie mogelijk
langer dan gebruikelijk of is registratie
niet mogelijk.
– Wanneer de auto niet gedurende
ten minste ongeveer 15 minuten is
geparkeerd voordat er met de auto
wordt gereden
– Er wordt niet gereden met een
snelheid van ongeveer 40 km/h of
hoger– Er wordt gereden op een
onverharde weg
– Er wordt gereden in de buurt van
andere auto's en het systeem
herkent de
bandenspanningssensoren en
-zenders van uw auto niet tussen
die van andere auto's
– Er bevindt zich een wiel met
bandenspanningssensor en -zender
in of in de buurt van de auto
• Als de auto tijdens de registratie
achteruit wordt gereden, worden alle
tot dan toe verzamelde gegevens
gewist. Ga nogmaals rijden.
• Als de registratie na ten minste een
uur rijden niet is voltooid, herhaal dan
de identificatiecoderegistratie vanaf
het begin.
• Als het waarschuwingslampje lage
bandenspanning niet 3 keer knippert
bij het starten van de procedure voor
de identificatiecoderegistratie, is de
procedure mogelijk niet gestart. Voer
de procedure nogmaals uit vanaf het
begin.
• Neem contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige als de identificatiecodes
ook na het uitvoeren van de
bovenstaande procedure nog niet
kunnen worden geregistreerd.
Annuleren van de
identificatiecoderegistratie
Selecteer, om de
identificatiecoderegistratie te annuleren
nadat deze is gestart, nogmaals “Register
New Valve/ID” (registreer nieuw
ventiel/ID-code) op het
multi-informatiedisplay.
Als de identificatiecoderegistratie is
geannuleerd, dooft het
waarschuwingslampje lage
bandenspanning.
7.3 Zelf uit te voeren onderhoud
416
Page 420 of 586

bandenspanning dooft en er wordt
een voltooiingsmelding weergegeven
op het multi-informatiedisplay.
Als het wijzigen na ongeveer
4 minuten niet is voltooid, wordt er
een melding weergegeven die
aangeeft dat het wijzigen niet kon
worden voltooid.
Controleer welke wielenset is
gemonteerd en voer de
wijzigingsprocedure nogmaals vanaf
het begin uit.
A“Setting Pressure Wait a
Moment” (Spanning wordt ingesteld,
even geduld a.u.b.)
10. Als de voorgeschreven
bandenspanning van de gemonteerde
wielenset verschilt van die van de
vorige set, moet de procedure voor
het instellen van de bandenspanning
van het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
worden uitgevoerd.
Als de voorgeschreven
bandenspanning hetzelfde is, hoeft de
procedure voor het instellen van de
bandenspanning niet te worden
uitgevoerd.
11. Registreer de positie van elk wiel.
7.3.6 Vervangen van een band
Leg de benodigde gereedschappen en
een krik klaar als u banden zelf gaat
vervangen.
Deze auto is voorzien van wielbouten.
Als u banden gebruikt waarmee de auto af
fabriek was uitgerust, dan moeten
speciale originele Toyota-wielbouten
worden gebruikt.
Neem contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige als het
vervangen van de band moeilijk gaat.
Voor het opkrikken van de auto
• Breng de auto tot stilstand op een
veilige plaats en een stevige, vlakke
ondergrond.
• Activeer de parkeerrem.
• Selecteer stand P.
• Schakel de inbraaksensor en
hellingsensor uit (indien aanwezig)
(→blz. 61)
• Zet het EV-systeem uit.
• Auto's met elektrisch bedienbare
achterklep: Schakel de elektrisch
bedienbare achterklep uit.
(→Blz. 161)
Gereedschap
Uw auto is voorzien van een
bandenreparatieset. Daarom is uw auto
niet uitgerust met de onderstaande
gereedschappen voor het vervangen van
een band. U kunt deze aanschaffen bij
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
• Krik
• Krikslinger
• Geleidepen
• Wielmoerdop
7.3 Zelf uit te voeren onderhoud
418