sensor TOYOTA BZ4X 2023 Instructieboekje (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: TOYOTA, Model Year: 2023, Model line: BZ4X, Model: TOYOTA BZ4X 2023Pages: 586, PDF Size: 90.62 MB
Page 278 of 586

Persoonlijke voorkeursinstellingen
Bepaalde functies kunnen worden
aangepast aan de persoonlijke voorkeur.
(→Blz. 492)
WAARSCHUWING!
Ervoor zorgen dat het systeem goed
werkt
Er zijn Safe Exit Assist-sensoren
geplaatst in respectievelijk de linker-
en rechterzijde van de achterbumper.
Houd u aan het volgende om ervoor te
zorgen dat de Safe Exit Assist goed
werkt.
• Houd de sensoren en de omgeving
ervan op de achterbumper te allen
tijde schoon. Als een sensor of de
omgeving ervan op de achterbumper
vuil is of bedekt is met sneeuw, werkt
het Safe Exit Assist-systeem
mogelijk niet en wordt er een
waarschuwingsmelding
weergegeven. Veeg in dat geval het
vuil of de sneeuw weg en rijd
gedurende ongeveer 10 minuten met
de auto terwijl aan de
bedrijfscondities voor de
SEA-functie wordt voldaan. Laat de
auto nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige wanneer de
waarschuwingsmelding niet
verdwijnt.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Bevestig geen accessoires,
(doorzichtige) stickers, aluminium
tape, enz. op een sensor of het
omliggende gebied op de
achterbumper.
• Stel de sensor en de omgeving ervan
op de achterbumper niet bloot aan
krachtige schokken. Als een sensor
ook maar iets wordt verplaatst,
werkt het systeem mogelijk niet
goed meer en worden auto's
mogelijk niet meer correct
gesignaleerd. Laat in de volgende
gevallen uw auto nakijken door een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
– Een sensor of de omgeving ervan is
blootgesteld aan krachtige
schokken.
– Als er krassen op of deuken in de
omgeving van de sensor aanwezig
zijn of als een deel van de sensoren
is losgekomen.
• Neem de sensor niet uit elkaar.
• Breng geen wijzigingen aan de
sensor of de omgeving ervan op de
achterbumper aan.
• Neem contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige als een
sensor of de achterbumper moet
worden verwijderd/geplaatst of
vervangen.
• Breng geen andere kleur lak dan een
officiële Toyota-kleur aan op de
achterbumper.
In- en uitschakelen van het Safe Exit
Assist-systeem
De Safe Exit Assist kan worden
ingeschakeld/uitgeschakeld via
van
het multi-informatiedisplay. (→Blz. 134)
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
276
Page 279 of 586

Wanneer de Safe Exit Assist wordt
uitgeschakeld, gaat het controlelampje
Driving Assist-informatie (→blz. 128)
branden. De melding “Safe Exit Assist
OFF” (Safe Exit Assist uit) wordt dan
weergegeven op het
multi-informatiedisplay.De Safe Exit Assist wordt iedere keer
wanneer het contact AAN wordt gezet
ingeschakeld.
Objecten die door de Safe Exit Assist kunnen worden gesignaleerd
Wanneer de Safe Exit Assist de volgende voertuigen of fietsen signaleert met de
radarsensor aan de achterzijde, worden de inzittenden hierover gewaarschuwd via een
indicator in de buitenspiegel, een zoemer, een melding op het instrumentenpaneel en via
een gesproken bericht.
AVoertuigen en fietsen waarvan is
vastgesteld dat de kans groot is dat
ze tegen een openslaand portier
zouden botsen
Detectiegebieden van de Safe Exit Assist
Hieronder staan de gebieden aangegeven waarin voertuigen kunnen worden
gesignaleerd.
AOngeveer 45 m achter het
voorportier*
*Hoe sneller een voertuig of fiets nadert, hoe eerder de indicator in de buitenspiegel gaat
branden of knipperen en hoe verder weg het voertuig of de fiets nog is.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
277
5
Rijden
Page 280 of 586

De Safe Exit Assist werkt wanneer
De Safe Exit Assist werkt wanneer aan
alle onderstaande voorwaarden wordt
voldaan:
• Als het EV-systeem in werking is, er
minder dan 3 minuten zijn verstreken
sinds het EV-systeem uit is gezet of er
minder dan 3 minuten zijn verstreken
sinds er een portier is geopend en er
iemand is ingestapt (gedurende deze
tijd kan het systeem nog werken bij
het openen en sluiten van een portier)
• De Safe Exit Assist is ingeschakeld
• De auto staat stil.
• Er is een andere schakelstand dan R
geselecteerd.
De Safe Exit Assist signaleert een
voertuig wanneer
De Safe Exit Assist signaleert in de
volgende situaties een voertuig in het
detectiegebied:
Wanneer de auto stilstaat en een
voertuig of fiets die parallel aan uw auto
rijdt, het gebied waarbinnen een portier
opengaat nadert
Situaties waarin het systeem geen
auto signaleert
• De Safe Exit Assist signaleert de
volgende objecten, voertuigen en
fietsen niet:
– Voertuigen en fietsen die langzaam
naderen
– Voertuigen en fietsen waarvan is
vastgesteld dat de kans klein is dat
ze tegen een openslaand portier
zouden botsen
– Voertuigen en fietsen waarvan is
vastgesteld dat de kans klein is dat
ze tegen een openslaand portier
zouden botsen
– Voertuigen en fietsen die recht van
achteren naderen
– Voertuigen en fietsen die van voren
naderen
– Vangrails, muren, verkeersborden,
geparkeerde auto's en andere
stilstaande objecten– Dieren, enz.
• In de volgende situaties werkt de Safe
Exit Assist niet:
– Als er 3 minuten of meer zijn
verstreken sinds het EV-systeem uit
is gezet (gedurende deze tijd kan
het systeem nog werken bij het
openen en sluiten van een portier)
– Als de auto niet volledig stilstaat
Omstandigheden waaronder het
systeem mogelijk niet goed werkt
• Voertuigen en fietsen worden in de
volgende situaties mogelijk niet goed
gesignaleerd:
– Als de sensor niet goed is uitgelijnd
doordat de sensor of de omgeving
ervan is blootgesteld aan hevige
schokken
– Wanneer de sensor of de omgeving
ervan op de achterbumper is bedekt
door modder, sneeuw of ijs of
wanneer er een sticker op is geplakt
– Bij het rijden op een nat wegdek als
gevolg van slecht weer, zoals zware
regenval, sneeuw, of mist
– Als een voertuig of fiets nadert van
achter een in de buurt geparkeerd
voertuig
– Als een naderend voertuig of een
naderende fiets plotseling van
richting verandert
– Direct nadat een voertuig of fiets is
gaan rijden
– Als de achterklep open is
– Als een fietsendrager of een ander
accessoire op de achterzijde van de
auto is gemonteerd
– Als er zich een geparkeerd voertuig,
muur, verkeersbord, persoon of
ander stilstaand object achter de
auto bevindt
– Als de auto stilstaat onder een hoek
ten opzichte van de weg
– Als er een voertuig naast het
naderende voertuig of de
naderende fiets rijdt
– Als een naderend voertuig of een
naderende fiets langs een stilstaand
object, zoals een muur of
verkeersbord, rijdt
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
278
Page 281 of 586

– Als een voertuig of fiets met hoge
snelheid nadert
– Als de auto een aanhangwagen
trekt
– Als u stilstaat op een steile helling
– Als u stilstaat in een bocht of aan
het einde van een bocht
• Onder de volgende omstandigheden
is de kans dat de Safe Exit Assist
onnodig een voertuig en/of object
signaleert groter:
– Als de sensor niet goed is uitgelijnd
doordat de sensor of de omgeving
ervan is blootgesteld aan hevige
schokken
– Als een voertuig of fiets van achter
uw auto schuin nadert
– Als de auto stilstaat onder een hoek
ten opzichte van de weg
– Als een voertuig of fiets van achter
een geparkeerd voertuig schuin
nadert
– Als er zich een geparkeerd voertuig,
muur, verkeersbord, persoon of
ander stilstaand object achter de
auto bevindt
– Als een naderend voertuig of een
naderende fiets plotseling van
richting verandert
– Als een naderend voertuig of een
naderende fiets langs een stilstaand
object, zoals een muur of
verkeersbord, rijdt
– Als de achterklep open is
– Als een fietsendrager of een ander
accessoire op de achterzijde van de
auto is gemonteerd
– Als een voertuig of fiets met hoge
snelheid nadert
– Als de auto een aanhangwagen
trekt
– Als u stilstaat op een steile helling
– Als u stilstaat in een bocht of aan
het einde van een bocht5.4.14 Toyota Parking
Assist-sensor*
*Indien aanwezig
De afstand van uw auto tot objecten,
zoals een muur, bij het fileparkeren en
inparkeren in een garage wordt gemeten
door sensoren en wordt doorgegeven via
het multimedia-display en een zoemer.
Controleer bij gebruik van dit systeem
ook altijd zelf de omgeving.
Systeemonderdelen
Soorten sensoren
AHoeksensoren voor
BBinnenste sensoren voor
CHoeksensoren achter
DBinnenste sensoren achter
EZijsensoren voor (auto's met
Advanced Park)
FZijsensoren achter (auto's met
Advanced Park)
Weergave
Wanneer de sensoren een object, zoals
een muur, signaleren, wordt er een
afbeelding weergegeven op het
multimedia-display overeenkomstig de
positie van en de afstand tot het object.
(Als de afstand tot het object klein wordt,
gaan de afstandssegmenten mogelijk
knipperen.)
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
279
5
Rijden
Page 282 of 586

Multimedia-display (auto's zonder
Advanced Park)
Multimedia-display (auto's met Advanced
Park)
ASignalering hoeksensoren voor
BSignalering binnenste sensor voor
CSignalering hoeksensoren achter
DSignalering binnenste sensor achter
EZijsensoren voor
FZijsensoren achter
Toyota Parking Assist-sensor
in-/uitschakelen
Gebruik de bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel om de Toyota
Parking Assist-sensor in of uit te
schakelen. (→Blz. 134)
1. Druk op
ofomte
selecteren.
2. Druk op
ofomte
selecteren en druk vervolgens op.Wanneer de Toyota Parking Assist-sensor
wordt uitgeschakeld, gaat het
controlelampje Toyota Parking
Assist-sensor OFF (→blz. 128) branden.
Als het systeem is uitgeschakeld en u het
weer wilt inschakelen, selecteer dan
op het multi-informatiedisplay, selecteeren vervolgens “On” (aan). Als het
systeem door middel van deze methode is
uitgeschakeld, wordt het niet
automatisch weer ingeschakeld nadat het
contact UIT en weer AAN is gezet.
WAARSCHUWING!
Waarschuwingen met betrekking tot
het gebruik van het systeem
Vertrouw niet blindelings op het
systeem, aangezien er een grens is aan
de mate van nauwkeurigheid bij de
herkenning en de ondersteunende
mogelijkheden die dit systeem kan
bieden. Het is altijd de
verantwoordelijkheid van de
bestuurder om de omgeving van de
auto in de gaten te houden en veilig te
rijden.
Ervoor zorgen dat het systeem goed
werkt
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht.
Anders kan een ongeval het gevolg zijn.
• Beschadig de sensoren niet en houd
ze altijd schoon.
• Plaats geen stickers of elektronische
onderdelen zoals een kentekenplaat
met achtergrondverlichting (met
name fluorescerende), een mistlamp,
een spatbordantenne of een
draadloze antenne in de buurt van
een radarsensor.
• Stel de omgeving van de sensor niet
bloot aan krachtige schokken. Als
deze wel aan krachtige schokken is
blootgesteld, laat de auto dan
nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige. Neem
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
280
Page 283 of 586

WAARSCHUWING!(Vervolg)
contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige als de voor-
de achterbumper moet worden
verwijderd/geplaatst of vervangen.
• Wijzig, demonteer of spuit de
sensoren niet.
• Bevestig geen afdekking op de
kentekenplaat.
• Houd de bandenspanning op de
juiste waarde.
Wanneer moet de functie
uitgeschakeld worden
Schakel in de volgende situaties de
functie uit, omdat deze anders mogelijk
zelfs werkt als er geen kans op een
aanrijding is.
• Het niet in acht nemen van
bovenstaande waarschuwingen.
• Als een niet-originele Toyota-
wielophanging (bijvoorbeeld
verlaagde wielophanging) is
gemonteerd.
Opmerkingen bij het wassen van de
auto
Stel de omgeving van de sensoren niet
bloot aan sterke waterstralen of stoom.
Anders kan de sensor defect raken.
• Spuit bij het wassen van de auto met
een hogedrukreiniger niet
rechtstreeks op de sensoren, omdat
dit er toe kan leiden dat een sensor
niet meer goed werkt.
• Richt bij het wassen van de auto met
stoom de stoom niet rechtstreeks op
de sensoren, omdat dit er toe kan
leiden dat een sensor niet meer goed
werkt.
Het systeem kan worden geactiveerd
wanneer
• Het contact AAN staat.
• De Toyota Parking Assist-sensor is
ingeschakeld.• De rijsnelheid lager is dan ongeveer
10 km/h.
• Een andere schakelstand dan P is
geselecteerd.
Detectie-informatie sensoren
• Het detectiegebied van de sensoren is
beperkt tot het gebied rond de voor-
en achterbumper van de auto.
• Tijdens het gebruik kunnen zich de
volgende situaties voordoen:
– Afhankelijk van de vorm van het
object en andere factoren kan de
detectieafstand korter worden of
kan detectie niet mogelijk zijn.
– Als het stilstaande object zich te
dicht bij de sensor bevindt, is
detectie wellicht niet mogelijk.
– Tussen het signaleren van een
statisch object en de weergave zit
een kleine vertraging (geluid
waarschuwingszoemer). Ook als er
met lage snelheid wordt gereden,
bestaat de mogelijkheid dat het
object binnen 30 cm van de
sensoren komt voordat het display
wordt weergegeven en de
waarschuwingszoemer hoorbaar is.
– Het kan moeilijk zijn om de zoemer
te horen als het audiosysteem hard
staat of als de luchtcirculatie van de
airconditioning veel geluid
produceert.
– Het kan moeilijk zijn om de
geluidssignalen te horen ten
gevolge van geluiden van andere
systemen.
Objecten die mogelijk niet goed
worden gesignaleerd door het systeem
Door de vorm van het object kan de
sensor het mogelijk niet signaleren. Let
goed op bij de volgende objecten:
• Kabels, hekken, touwen, enz.
• Katoen, sneeuw en andere materialen
die geluidsgolven absorberen
• Zeer hoekige objecten
• Lage objecten
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
281
5
Rijden
Page 284 of 586

• Hoge obstakels waarbij het bovenste
deel uitsteekt in de richting van uw
auto
Mogelijk worden mensen die bepaalde
soorten kleding dragen niet
gesignaleerd.
Situaties waarin het systeem mogelijk
niet goed werkt
De staat van de auto en de omgeving
kunnen van invloed zijn op de capaciteit
van de sensor om objecten correct te
signaleren. Specifieke situaties waarin
dit voor kan komen ziet u hieronder.
• De sensor is bedekt met vuil, sneeuw,
waterdruppels of ijs. (Het reinigen van
de sensoren zal het probleem
oplossen.)
• De sensor is bevroren. (Het ontdooien
van de sensor zal het probleem
oplossen.) Vooral bij lage
buitentemperaturen kan het gebeuren
dat er ten gevolge van een bevroren
sensor een abnormaal beeld te zien is
op het display of dat objecten, zoals
een muur, niet worden gesignaleerd.
• Wanneer een sensor of de omgeving
van een sensor zeer heet of koud is.
• De auto rijdt op een bijzonder
hobbelige weg, op een helling, op
grind of op gras.
• Wanneer in de omgeving van de auto
ultrasoongolven worden
geproduceerd door claxons,
voertuigdetectiesystemen,motorfietsmotoren, luchtremmen van
vrachtwagens, sonarsystemen van
andere auto's of andere bronnen.
• Een sensor is bedekt met een
waterfilm of er is sprake van zware
regenval.
• Als het object zich te dicht bij de
sensor bevindt.
• Als een voetganger kleren draagt die
geen ultrasoongolven reflecteren
(bijvoorbeeld een rok met plooien of
volants).
• Wanneer objecten die niet loodrecht
op de grond staan, objecten die niet in
een rechte hoek ten opzichte van de
rijrichting van de auto staan of
ongelijkmatige of golvende objecten
zich binnen het detectiebereik
bevinden.
• Bij sterke wind
• Bij het rijden onder barre
weersomstandigheden, bijvoorbeeld
bij mist, sneeuw of een zandstorm
• Wanneer zich tussen de auto en een
gesignaleerd obstakel een object
bevindt dat niet kan worden
gesignaleerd
• Als een object zoals een auto,
motorfiets, fiets of voetganger voor
de auto langs komt of plotseling van
opzij opduikt.
• Als de stand van een sensor is
gewijzigd door een aanrijding o.i.d.
• Als er uitrusting die een sensor kan
hinderen, zoals een sleepoog,
bumperbeschermer (een extra
beschermstrip, enz.), fietsendrager of
sneeuwploeg, is geplaatst
• Als de voorzijde van de auto omhoog
of omlaag staat door de belading van
de auto
• Als de auto niet stabiel functioneert,
zoals na een ongeval of tijdens een
storing
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
282
Page 285 of 586

• Wanneer er sneeuwkettingen worden
gebruikt, een compact reservewiel is
gemonteerd of een
bandenreparatieset is gebruikt
Situaties waarin het systeem mogelijk
werkt, zelfs als er geen kans op een
aanrijding is
Onder sommige omstandigheden, zoals
de onderstaande, werkt het systeem
mogelijk zelfs als er geen kans op een
aanrijding is.
• Wanneer op een smalle weg wordt
gereden
• Wanneer richting een spandoek of
vlag, een laaghangende tak of een
slagboom (zoals wordt gebruikt bij
spoorwegovergangen, tolpoortjes en
parkeerplaatsen) wordt gereden
• Bij een groef of gat in het wegdek
• Wanneer de auto over een metalen
afdekking (rooster) rijdt, zoals
gebruikt boven afvoergoten
• Bij het omhoog of omlaag rijden op
een steile helling
• Als een sensor wordt geraakt door een
grote hoeveelheid water, zoals bij het
rijden op een overstroomde weg
• De sensor is bedekt met vuil, sneeuw,
waterdruppels of ijs. (Het reinigen van
de sensoren zal het probleem
oplossen.)
• Een sensor is bedekt met een
waterfilm of er is sprake van zware
regenval• Bij het rijden onder barre
weersomstandigheden, bijvoorbeeld
bij mist, sneeuw of een zandstorm
• Wanneer het stevig waait
• Wanneer in de omgeving van de auto
ultrasoongolven worden
geproduceerd door claxons,
voertuigdetectiesystemen,
motorfietsmotoren, luchtremmen van
vrachtwagens, sonarsystemen van
andere auto's of andere bronnen.
• Als de voorzijde van de auto omhoog
of omlaag staat door de belading van
de auto
• Als de stand van een sensor is
gewijzigd door een aanrijding o.i.d.
• De auto nadert een hoge of gebogen
stoeprand
• Wanneer vlak langs pilaren
(H-vormige stalen balken, enz.) in
parkeergarages, op bouwplaatsen,
enz. wordt gereden
• Als de auto niet stabiel functioneert,
zoals na een ongeval of tijdens een
storing
• De auto rijdt op een bijzonder
hobbelige weg, op een helling, op
grind of op gras
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
283
5
Rijden
Page 286 of 586

• Wanneer er sneeuwkettingen worden
gebruikt, een compact reservewiel is
gemonteerd of een
bandenreparatieset is gebruikt
Weergave sensorsignalering, afstand
tot object
Detectiebereik van de sensoren (auto's
zonder Advanced Park)
AOngeveer 100 cm
BOngeveer 150 cm
COngeveer 60 cm
Het schema toont het detectiebereik
van de sensoren. Houd er rekening
mee dat de sensoren geen objecten
kunnen signaleren die zich extreem
dicht bij de auto bevinden.
Het bereik van de sensoren kan
verschillend zijn, afhankelijk van
bijvoorbeeld de vorm van het object.Detectiebereik van de sensoren (auto's
met Advanced Park)
AOngeveer 200 cm
Het schema toont het detectiebereik
van de sensoren. Houd er rekening
mee dat de sensoren geen objecten
kunnen signaleren die zich extreem
dicht bij de auto bevinden.
Het bereik van de sensoren kan
verschillend zijn, afhankelijk van
bijvoorbeeld de vorm van het object.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
284
Page 287 of 586

Afstand en zoemer
Auto's zonder Advanced Park
Globale afstand tot obstakel Zoemer
Sensor voor:
Ongeveer 100 cm - 60 cm
*
Sensor achter:
Ongeveer 150 cm - 60 cm*
Langzaam
Ongeveer 60 cm - 45 cm
*Gemiddeld
Ongeveer 45 cm - 30 cm*Snel
Ongeveer 30 cm - 15 cm
Continu
Minder dan ongeveer 15 cm
*Functie automatisch dempen zoemer is ingeschakeld. (→Blz. 285)
Auto's met Advanced Park
Globale afstand tot obstakel Zoemer
Binnenste sensor voor:
Ongeveer 200 cm - 100 cm
Binnenste sensor achter:
Ongeveer 200 cm - 150 cm
Zijsensor:
Ongeveer 200 cm - 165 cm
Hoeksensor:
Ongeveer 200 cm - 60 cmKlinkt niet (alleen weergave)
Binnenste sensor voor:
Ongeveer 100 cm - 60 cm
*
Binnenste sensor achter:
Ongeveer 150 cm - 60 cm*
Zijsensor:
Ongeveer 165 cm - 60 cm*
Langzaam
Zijsensor: Ongeveer 60 cm - 40 cm
*
Behalve zijsensor: Ongeveer 60 cm - 45 cm*Gemiddeld
Zijsensor: Ongeveer 40 cm - 30 cm
*
Behalve zijsensor: Ongeveer 45 cm - 30 cm*Snel
Minder dan ongeveer 30 cm
Continu
Minder dan ongeveer 15 cm
*Functie automatisch dempen zoemer is
ingeschakeld. (→Blz. 285)
Werking zoemer en afstand tot een
object
Een zoemer klinkt als de sensoren in
werking zijn.
• De geluidssignalen volgen elkaar
sneller op naarmate de auto dichter bij
het object komt. Als de auto het
obstakel genaderd is tot ongeveer
30 cm, klinkt de zoemer continu.• Als 2 of meer sensoren gelijktijdig een
statisch object signaleren, klinkt de
zoemer voor het dichtstbijzijnde
object.
• Zelfs als de sensoren in werking zijn,
kan het geluid van de zoemer in
sommige gevallen worden gedempt.
(functie automatisch dempen zoemer)
Aanpassen van het zoemervolume
Het zoemervolume kan worden
aangepast op het
multi-informatiedisplay.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
285
5
Rijden