TOYOTA MIRAI 2023 Instructieboekje (in Dutch)
Manufacturer: TOYOTA, Model Year: 2023, Model line: MIRAI, Model: TOYOTA MIRAI 2023Pages: 530, PDF Size: 103.29 MB
Page 171 of 530

Systeemfuncties
• Past de helderheid en het verlichte
gebied van het grootlicht aan op basis
van de rijsnelheid.
• Past de intensiteit van het grootlicht
tijdens het rijden in bochten aan,
zodat het gebied in de richting waarin
de auto draait helderder wordt
verlicht dan andere gebieden.
• Regelt het variabel afgeschermde
grootlicht zo, dat het gebied rond
tegenliggers en voorliggers
gedeeltelijk niet wordt verlicht terwijl
andere gebieden wel verlicht worden
door het grootlicht.
Het variabel afgeschermde grootlicht
helpt het zicht naar voren te
verbeteren terwijl tegenliggers en
voorliggers minder worden verblind.
AVerlicht gedeelte door grootlicht
BVerlicht gedeelte door dimlicht
• Past het stralingsbereik van de
dimlichten aan in overeenstemming
met de afstand tot een voorligger.
Het Adaptive High Beam-systeem
activeren
1. Druk op de schakelaar van het
Adaptive High Beam-systeem.2. Zet de lichtschakelaar in de stand
of.
Wanneer de lichtschakelaar in de
stand dimlicht staat, wordt het
AHS-systeem ingeschakeld en gaat
het controlelampje AHS branden.
Werkingsvoorwaarden voor het
Adaptive High Beam-systeem
• Als aan alle onderstaande
voorwaarden wordt voldaan, wordt
het grootlicht automatisch
ingeschakeld en werkt het systeem:
– De rijsnelheid is ongeveer 15 km/h
of hoger.
– Het gebied voor de auto is niet
verlicht.
• Als aan alle onderstaande
voorwaarden wordt voldaan, wordt
het variabel afgeschermde grootlicht
ingeschakeld en wordt het
stralingsbereik van het dimlicht
automatisch aangepast, afhankelijk
van de locatie van tegenliggers en
voorliggers:
– De rijsnelheid is ongeveer 15 km/h
of hoger.
5.3 Bedienen van verlichting en ruitenwissers
169
5
Rijden
Page 172 of 530

– Het gebied voor de auto is niet
verlicht.
– Er zijn tegenliggers of voorliggers
met ingeschakelde koplampen of
achterlichten.
• Als aan een van onderstaande
voorwaarden wordt voldaan, wordt
automatisch geschakeld van
grootlicht of variabel afgeschermd
grootlicht naar dimlicht:
– De rijsnelheid is lager dan ongeveer
15 km/h.
– Het gebied voor de auto is verlicht.
– Er zijn veel tegenliggers en/of
voorliggers.
– De positie van tegenliggers of
voorliggers verandert snel en het
grootlicht kan de bestuurders van
de andere voertuigen verblinden.
Detectie-informatie camera voor
• In de volgende situaties wordt
mogelijk niet automatisch geschakeld
van grootlicht naar variabel
afgeschermd grootlicht:
– Als plotseling een tegenligger uit
een bocht opdoemt
– Als plotseling een andere auto voor
de eigen auto invoegt
– Als tegenliggers of voorliggers aan
het zicht zijn onttrokken als gevolg
van een reeks bochten,
wegafscheidingen of bomen langs
de weg
– Wanneer tegenliggers opdoemen
uit de rechter tegemoetkomende
rijstrook op een brede weg
– Wanneer er tegenliggers of
voorliggers met uitgeschakelde
verlichting zijn
• Er wordt mogelijk niet geschakeld van
grootlicht naar variabel afgeschermd
grootlicht als een tegenligger wordt
gesignaleerd die zijn mistlampen aan
heeft terwijl de koplampen uit zijn.
• Door de aanwezigheid van
huisverlichting, straatverlichting,
verkeerslichten of verlichte billboards
en andere reflecterende objecten
wordt mogelijk geschakeld vangrootlicht naar variabel afgeschermd
grootlicht, wordt mogelijk niet
geschakeld van grootlicht naar
variabel afgeschermd grootlicht of
wordt het niet verlichte gebied
mogelijk gewijzigd.
• De volgende factoren kunnen van
invloed zijn op de reactietijd voor het
in- of uitschakelen van het grootlicht
of op de snelheid waarmee de niet
verlichte gebieden veranderen:
– De helderheid van koplampen,
mistlampen en achterlichten van
tegenliggers en voorliggers
– De beweging en richting van
tegenliggers en voorliggers
– Als de verlichting van een
tegenligger of voorligger slechts
aan één kant werkt
– Als een tegenligger of voorligger
een voertuig op twee wielen betreft
– De toestand van de weg
(stijgingspercentage, bochten,
toestand van het wegdek, enz.)
– Het aantal inzittenden en de
hoeveelheid bagage
• De regeling van de lichtverspreiding
van de koplampen kan onverwacht
veranderen.
• Fietsen of vergelijkbare objecten
worden mogelijk niet gesignaleerd.
• In de volgende situaties kan het
systeem de helderheid van het
omgevingslicht mogelijk niet juist
signaleren. Hierdoor blijven de
dimlichten mogelijk branden of gaat
het grootlicht knipperen of worden
voetgangers, tegenliggers of
voorliggers verblind. Als dat het geval
is, moet handmatig geschakeld
worden tussen grootlicht en dimlicht.
– Bij rijden in slecht weer (zware
regenval, mist, sneeuw,
zandstormen, enz.)
– Als het zicht door de voorruit wordt
belemmerd door damp, wasem, ijs,
vuil, enz.
– Als de voorruit gebarsten of
beschadigd is
–
Als de camera voor vervormd of vuil is
5.3 Bedienen van verlichting en ruitenwissers
170
Page 173 of 530

– Als de temperatuur van de camera
voor extreem hoog is
– Als de helderheid van het
omgevingslicht overeenkomt met
die van koplampen, achterlichten of
mistlampen
– Als de koplampen of achterlichten
van tegenliggers of voorliggers zijn
uitgeschakeld, vuil zijn, een andere
kleur hebben of niet correct zijn
afgesteld
– Als de auto wordt geraakt door
water, sneeuw, stof, enz. van een
voorligger
– In gebieden waar lichte en donkere
stukken elkaar afwisselen.
– Als geregeld en herhaaldelijk over
stijgende en dalende wegen wordt
gereden, of over wegen met een
slecht of oneffen wegdek (zoals
klinkerwegen, grindwegen, enz.)
– Als geregeld en herhaaldelijk over
bochtige wegen wordt gereden.
– Als er zich een sterk spiegelend
voorwerp, zoals een verkeersbord of
spiegel, voor de auto bevindt
– Als de achterzijde van een
voorligger sterk spiegelend is, zoals
een container op een truck
– Als de koplampen van de auto
beschadigd of vuil zijn, of niet
correct zijn afgesteld
– Als de auto naar één kant overhelt
door bijvoorbeeld een lekke band, of
aan de achterzijde wat lager ligt
doordat een aanhangwagen is
aangekoppeld, enz.
– Als herhaaldelijk op een abnormale
manier wordt geschakeld tussen
grootlicht en dimlicht
– Als de bestuurder meent dat het
grootlicht mogelijk knippert of
voetgangers of andere bestuurders
verblindt
– Als de auto wordt gebruikt in een
gebied waar men aan de andere
kant van de weg rijdt, bijvoorbeeld
een auto bestemd voor
rechtsrijdend verkeer in een gebied
voor linksrijdend verkeer of vice
versaPersoonlijke voorkeursinstellingen
Bepaalde functies kunnen worden
aangepast aan de persoonlijke voorkeur.
(→Blz. 428)
Handmatig in- en uitschakelen van het
grootlicht
Grootlicht inschakelen
Duw de hendel van u af.
Het controlelampje van het AHS dooft en
het controlelampje van het grootlicht
gaat branden.
Trek de hendel in de oorspronkelijke
stand om het Adaptive High
Beam-systeem te activeren.
Dimlicht inschakelen
Druk op de schakelaar van het Adaptive
High Beam-systeem.
Het controlelampje van het AHS dooft.
Druk op de schakelaar om het Adaptive
High Beam-systeem weer in te schakelen.
5.3 Bedienen van verlichting en ruitenwissers
171
5
Rijden
Page 174 of 530

Tijdelijk inschakelen van het dimlicht
Trek de hendel naar u toe en laat hem
vervolgens terugkeren in de
oorspronkelijke stand.
Het grootlicht blijft ingeschakeld terwijl
de hendel naar u toe is getrokken. Nadat
de hendel echter weer in de
oorspronkelijke stand is teruggekeerd,
blijft het dimlicht gedurende enige tijd
branden. Vervolgens wordt het Adaptive
High Beam-systeem weer geactiveerd.
Tijdelijk inschakelen van het dimlicht
Het verdient aanbeveling om het dimlicht
in te schakelen wanneer het grootlicht
andere bestuurders of voetgangers in de
buurt hindert.
5.3.3 AHB (Automatic High
Beam)*
*Indien aanwezig
Het Automatic High Beam-systeem
gebruikt een camera aan de bovenzijde
van de voorruit om de helderheid van de
verlichting van tegenliggers en
voorliggers, straatverlichting, enz. te
beoordelen en schakelt, indien nodig, het
grootlicht automatisch in en uit.
WAARSCHUWING!
Beperkingen van het Automatic High
Beam-systeem
Vertrouw niet blindelings op het
Automatic High Beam-systeem. Rijd
altijd voorzichtig en houd hierbij de
omgeving in de gaten en schakel indien
nodig handmatig het grootlicht in of
uit.
Voorkomen van onjuiste werking van
het Automatic High Beam-systeem
Voorkom overbelading van uw auto.
Inschakelen van de Automatic High
Beam
1. Druk de Automatic High
Beam-schakelaar in.
2. Zet de lichtschakelaar in de stand
of.
Wanneer de lichtschakelaar in de
stand dimlicht staat, wordt het
AHB-systeem ingeschakeld en gaat
het controlelampje AHB branden.
5.3 Bedienen van verlichting en ruitenwissers
172
Page 175 of 530

Voorwaarden voor het automatisch in-
en uitschakelen van het grootlicht
• Als aan alle onderstaande
voorwaarden wordt voldaan, wordt
het grootlicht automatisch
ingeschakeld (na ongeveer
1 seconde):
– De rijsnelheid is ongeveer 30 km/h
of hoger.
– Het gebied voor de auto is niet
verlicht.
– Er zijn geen tegenliggers of
voorliggers met ingeschakelde
koplampen of achterlichten.
– Er bevinden zich weinig
straatlantaarns op de weg voor u.
• Als aan een van onderstaande
voorwaarden wordt voldaan, wordt
het grootlicht automatisch
uitgeschakeld:
– De rijsnelheid is lager dan ongeveer
25 km/h.
– Het gebied voor de auto is verlicht.
– Tegenliggers of voorliggers hebben
de koplampen of achterlichten
ingeschakeld.
– Er bevinden zich veel
straatlantaarns op de weg voor u.
Detectie-informatie camera voor
• In de volgende situaties wordt het
grootlicht mogelijk niet automatisch
uitgeschakeld:
– Als plotseling een tegenligger uit
een bocht opdoemt
– Als plotseling een andere auto voor
de eigen auto invoegt
– Als tegenliggers of voorliggers niet
kunnen worden gesignaleerd als
gevolg van een reeks bochten,
wegafscheidingen of bomen langs
de weg
– Wanneer tegenliggers opdoemen in
de rechter tegemoetkomende
rijstrook op een brede weg
– Wanneer de verlichting van
tegenliggers of voorliggers niet is
ingeschakeld
• Het grootlicht wordt mogelijk
uitgeschakeld als een tegenliggerwordt gesignaleerd die zijn
mistlampen aan heeft terwijl de
koplampen uit zijn.
• Door de aanwezigheid van
huisverlichting, straatverlichting,
verkeerslichten of verlichte billboards
en andere reflecterende objecten
wordt mogelijk geschakeld van
grootlicht naar dimlicht of blijft het
dimlicht mogelijk ingeschakeld.
• De volgende factoren kunnen van
invloed zijn op de reactietijd voor het
in- of uitschakelen van het grootlicht:
– De helderheid van koplampen,
mistlampen en achterlichten van
tegenliggers en voorliggers
– De beweging en richting van
tegenliggers en voorliggers
– Als de verlichting van een
tegenligger of voorligger slechts
aan één kant werkt
– Als een tegenligger of voorligger
een voertuig op twee wielen betreft
– De toestand van de weg
(stijgingspercentage, bochten,
toestand van het wegdek, enz.)
– Het aantal inzittenden en de
hoeveelheid bagage in de auto
• Het grootlicht wordt mogelijk
onverwacht in- of uitgeschakeld.
• Fietsen of vergelijkbare voertuigen
worden mogelijk niet gesignaleerd.
• In de volgende situaties kan het
systeem de helderheid van het
omgevingslicht mogelijk niet juist
signaleren. Hierdoor blijven de
dimlichten mogelijk branden of gaat
het grootlicht knipperen of worden
voetgangers, tegenliggers of
voorliggers verblind. Als dat het geval
is, moet handmatig geschakeld
worden tussen grootlicht en dimlicht.
– Bij rijden in slecht weer (zware
regenval, mist, sneeuw,
zandstormen, enz.)
– Als het zicht door de voorruit wordt
belemmerd door damp, wasem, ijs,
vuil, enz.
– Als de voorruit gebarsten of
5.3 Bedienen van verlichting en ruitenwissers
173
5
Rijden
Page 176 of 530

beschadigd is
–Als de camera voor vervormd of vuil is– Als de temperatuur van de camera
voor extreem hoog is
– Als de helderheid van het
omgevingslicht overeenkomt met
die van koplampen, achterlichten of
mistlampen
– Als de koplampen of achterlichten
van tegenliggers of voorliggers zijn
uitgeschakeld, vuil zijn, een andere
kleur hebben of niet correct zijn
afgesteld
– Als de auto wordt geraakt door
water, sneeuw, stof, enz. van een
voorligger
– In gebieden waar lichte en donkere
stukken elkaar afwisselen.
– Als geregeld en herhaaldelijk over
stijgende en dalende wegen wordt
gereden, of over wegen met een
slecht of oneffen wegdek (zoals
klinkerwegen, grindwegen, enz.)
– Als geregeld en herhaaldelijk over
bochtige wegen wordt gereden.
– Als er zich een sterk spiegelend
voorwerp, zoals een verkeersbord of
spiegel, voor de auto bevindt
– Als de achterzijde van een
voorligger sterk spiegelend is, zoals
een container op een truck
– Als de koplampen van de auto
beschadigd of vuil zijn, of niet
correct zijn afgesteld
– Als de auto naar één kant overhelt
door bijvoorbeeld een lekke band, of
aan de achterzijde wat lager ligt
doordat een aanhangwagen is
aangekoppeld, enz.
– Als herhaaldelijk op een abnormale
manier wordt geschakeld tussen
grootlicht en dimlicht
– Als de bestuurder meent dat het
grootlicht mogelijk knippert of
voetgangers of andere bestuurders
verblindt
– Als de auto wordt gebruikt in eengebied waar men aan de andere
kant van de weg rijdt, bijvoorbeeld
een auto bestemd voor
rechtsrijdend verkeer in een gebied
voor linksrijdend verkeer of vice
versa
Handmatig in- en uitschakelen van het
grootlicht
Grootlicht inschakelen
Duw de hendel van u af.
Het controlelampje van de AHB dooft en
het controlelampje van het grootlicht
gaat branden.
Trek de hendel in de oorspronkelijke
stand om het Automatic High
Beam-systeem te activeren.
Dimlicht inschakelen
Druk de Automatic High Beam-
schakelaar in.
Het controlelampje van de AHB dooft.
Druk de schakelaar in om het Automatic
High Beam-systeem weer in te schakelen.
5.3 Bedienen van verlichting en ruitenwissers
174
Page 177 of 530

Tijdelijk inschakelen van het dimlicht
Trek de hendel naar u toe en laat hem
vervolgens terugkeren in de
oorspronkelijke stand.
Het grootlicht blijft ingeschakeld terwijl
de hendel naar u toe is getrokken. Nadat
de hendel echter weer in de
oorspronkelijke stand is teruggekeerd,
blijft het dimlicht gedurende enige tijd
branden. Vervolgens wordt het
Automatic High Beam-systeem weer
ingeschakeld.
Tijdelijk inschakelen van het dimlicht
Het verdient aanbeveling om het dimlicht
in te schakelen wanneer het grootlicht
andere bestuurders of voetgangers in de
buurt hindert.
5.3.4 Mistachterlicht
Het mistachterlicht kan bij het rijden in
slecht weer, bijvoorbeeld in de regen of
mist, worden gebruikt om uw auto beter
zichtbaar te maken voor auto's achter u.
Bedieningsinstructies
Schakelt het mistachterlicht in
Als de schakelaarring wordt losgelaten,
keert de ring terug naar de stand
.Draai de schakelaarring nogmaals om het
mistachterlicht uit te schakelen.
Voorwaarden voor werking van de
verlichting
De koplampen zijn ingeschakeld.
Gebruik van het mistachterlicht
Gebruik het mistachterlicht alleen
wanneer dit nodig is. Als het
mistachterlicht wordt gebruikt terwijl het
zicht niet slecht is, kan het licht het zicht
van bestuurders achter u belemmeren.
5.3.5 Ruitenwissers en
-sproeiers
Door de hendel te bedienen kan worden
geschakeld tussen automatische werking
en handbediening, of kan de sproeier
worden gebruikt.
OPMERKING
Als de voorruit droog is
Gebruik de ruitenwissers niet als de
voorruit droog is omdat hierdoor de
voorruit beschadigd kan worden.
Bedienen van de ruitenwisserhendel
Door de hendel
te bedienen
werken de ruitenwissers en -sproeiers als
volgt: Als
wordt geselecteerd,
beginnen de ruitenwissers automatisch
5.3 Bedienen van verlichting en ruitenwissers
175
5
Rijden
Page 178 of 530

te wissen als de sensor signaleert dat het
regent. De wissnelheid wordt
automatisch afgestemd op de
hoeveelheid neerslag en de rijsnelheid.
1.
Uit
2.
Stand AUTO
De ruitenwissers beginnen
automatisch te wissen als de sensor
signaleert dat het regent. De
wissnelheid wordt automatisch
afgestemd op de hoeveelheid
neerslag en de rijsnelheid.
3.
Lage snelheid
4.
Hoge snelheid
5.
Enkele slag
Als
is geselecteerd, kan de
gevoeligheid van de sensor als volgt
worden afgesteld door aan de
schakelaarring te draaien:
6. Verhoogt de gevoeligheid7. Verlaagt de gevoeligheid
8.
Gelijktijdig inschakelen
ruitensproeiers en ruitenwissers
Door aan de hendel te trekken treden
de ruitenwissers en -sproeiers in
werking. (Na enkele slagen volgt een
pauze en maken de wissers nog een
slag om de laatste druppels te
verwijderen. Als de auto rijdt, wordt
de wisslag om de laatste druppels te
verwijderen niet gemaakt.)
9.
*Werking camerasproeier
achter
Door op de hendel te drukken treedt
de camerasproeier achter in werking
en worden de camera achter en de
camera voor de digitale binnenspiegel
gereinigd.
*Auto's met digitale binnenspiegel
De ruitenwissers en ruitensproeiers
kunnen worden bediend als
Het contact AAN staat.
Effecten van de rijsnelheid op de
ruitenwisserwerking
De rijsnelheid is van invloed op de laatste
vertraagde slag van de wissers om ook de
laatste druppels te verwijderen, ook al
staan de ruitenwissers niet in de stand
AUTO.
In de stand voor de lage snelheid schakelt
de ruitenwisser alleen over van lage
snelheid naar interval als de auto
stilstaat. (Maar als de gevoeligheid van de
5.3 Bedienen van verlichting en ruitenwissers
176
Page 179 of 530

sensor wordt aangepast tot het hoogste
niveau, kan de stand niet worden
veranderd.)
Regensensor
• De regensensor registreert de
hoeveelheid neerslag. De auto is
voorzien van een optische sensor.
Deze werkt mogelijk niet goed als
zonlicht van de opkomende of
ondergaande zon af en toe op de
voorruit valt of als er insecten o.i.d. op
de voorruit zitten.
• Als de ruitenwisser in de AUTO-modus
wordt gezet terwijl het contact AAN
staat, maken de ruitenwissers één
wisslag om aan te geven dat de
AUTO-modus is ingeschakeld.
• Als de temperatuur van de
regensensor 85°C of hoger is, of -15°C
of lager, werkt de automatische
functie mogelijk niet. Zet de
ruitenwisserschakelaar in dat geval in
een andere modus dan AUTO.
Als er geen vloeistof uit de
ruitensproeiers komt
Controleer of er ruitensproeiervloeistof
in het reservoir aanwezig is en
controleer als dat het geval is of de
sproeierkoppen niet verstopt zijn.Functie aan het openen van het
voorportier gekoppeld onderbreken
van de ruitenwissers voor
Als, terwijl de auto stilstaat en de
selectiehendel in stand P staat, een
voorportier wordt geopend wanneer
is geselecteerd en de ruitenwissers
voor werken, wordt de werking van de
ruitenwissers voor onderbroken om te
voorkomen dat iemand in de buurt van
de auto natgespetterd wordt. Als het
voorportier wordt gesloten, wordt de
werking van de ruitenwissers hervat.
Bij het uitzetten van het
brandstofcelsysteem in een noodgeval
tijdens het rijden
Als de ruitenwissers voor werken
wanneer het brandstofcelsysteem wordt
uitgezet, zullen ze op hoge snelheid
werken. Zodra de auto stilstaat, wordt de
werking weer normaal als het contact
AAN wordt gezet, of stopt de werking als
het bestuurdersportier wordt geopend.
WAARSCHUWING!
Waarschuwing met betrekking tot
het gebruik van de ruitenwissers in
de stand AUTO
De ruitenwissers voor kunnen
onverwacht in werking treden als de
sensor wordt aangeraakt of als de
voorruit aan trillingen wordt
blootgesteld terwijl de ruitenwissers in
de stand AUTO staan. Let erop dat er
niets bekneld raakt als de ruitenwissers
in werking treden.
5.3 Bedienen van verlichting en ruitenwissers
177
5
Rijden
Page 180 of 530

WAARSCHUWING!(Vervolg)
Waarschuwing met betrekking tot
het gebruik van
ruitensproeiervloeistof
Gebruik bij koud weer de
ruitensproeiervloeistof pas wanneer de
voorruit warm is. De vloeistof kan
anders op de voorruit bevriezen en zo
het zicht belemmeren. Dit kan leiden
tot een ongeval met dodelijk of ernstig
letsel tot gevolg.
OPMERKING
Als er geen ruitensproeiervloeistof uit
de sproeierkoppen komt
Als u de hendel gedurende langere tijd
naar u toe getrokken houdt, kan de
sproeierpomp beschadigd raken.
Wanneer een sproeier verstopt raakt
Neem in dit geval contact op met een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige. Probeer deze niet schoon te
maken met een naald of iets dergelijks.
Anders kan de sproeierkop beschadigd
raken.
Wijzigen van de ruststand van de
ruitenwissers voor/optillen van de
ruitenwissers voor
Als de ruitenwissers voor niet worden
gebruikt, keren ze terug tot onder de
motorkap. Om de ruitenwissers voor te
kunnen optillen bij parkeren onder koude
omstandigheden of bij het vervangen van
een ruitenwisserrubber, moeten de
ruitenwissers voor met de
ruitenwisserhendel vanuit de ruststand in
de servicestand gezet worden.De ruitenwissers in de servicestand
zetten
Zet binnen ongeveer 45 seconden na het
UIT zetten van het contact de
ruitenwisserhendel in de stand
en
houd hem gedurende ten minste
ongeveer 2 seconden in die stand.
De ruitenwissers bewegen naar de
servicestand.
Optillen van de ruitenwissers voor
Houd het haakgedeelte
Avan de
ruitenwisserarm vast en til de
ruitenwisser voor van de voorruit.
5.3 Bedienen van verlichting en ruitenwissers
178