TOYOTA RAV4 2023 Instructieboekje (in Dutch)
Manufacturer: TOYOTA, Model Year: 2023, Model line: RAV4, Model: TOYOTA RAV4 2023Pages: 646, PDF Size: 150.61 MB
Page 381 of 646

5. Trek de peilstok uit de motor en
controleer het oliepeil terwijl u een
doek onder het uiteinde houdt.
ALaag
BNormaal
CTe hoog
De vorm van de peilstok is afhankelijk
van de uitvoering van de auto en het
motortype.
6. Veeg de peilstok af en steek deze
helemaal terug in de houder.
Oliesoort controleren en benodigdheden
klaarleggen
Controleer welke kwaliteit motorolie
wordt voorgeschreven en leg de
benodigdheden voor het bijvullen klaar.
• Keuze motorolie
→Blz. 466
• Oliehoeveelheid (minimaal→
maximaal)
1,5 l (1,6 qt., 1,3 Imp.qt.)
• Onderwerp
Schone trechter
Motorolie bijvullen
Als het oliepeil onder het onderste
merkteken of er net boven ligt, moet u
olie bijvullen van het type zoals hierna is
vermeld, of van hetzelfde type als
waarmee de motor eerder werd gevuld.1. Verwijder de olievuldop door deze
linksom te draaien.
2. Giet beetje voor beetje motorolie in
de vulopening en controleer
ondertussen het oliepeil steeds door
middel van de peilstok.
3. Plaats de olievuldop door deze
rechtsom te draaien.
Olieverbruik
Er wordt tijdens het rijden een bepaalde
hoeveelheid motorolie verbruikt. In de
volgende situaties neemt het olieverbruik
mogelijk toe en moet er mogelijk tussen
de onderhoudsintervallen motorolie
worden bijgevuld.
• Als de motor nog nieuw is,
bijvoorbeeld direct na aanschaf van de
auto of nadat de motor is vervangen
• Als een lagere kwaliteit motorolie of
motorolie met een verkeerde
viscositeit wordt gebruikt
• Bij het rijden met hoge
motortoerentallen, met een zwaar
beladen auto, met een aanhangwagen
of bij veelvuldig optrekken en
afremmen
• Als de motor langdurig stationair
draait, of bij veelvuldig rijden in druk
verkeer
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
379
6
Onderhoud en verzorging
Page 382 of 646

WAARSCHUWING!
Afgewerkte motorolie
• Afgewerkte motorolie bevat
schadelijke stoffen die
huidaandoeningen zoals ontsteking
of huidkanker kunnen veroorzaken.
Wees daarom voorzichtig en vermijd
langdurig en herhaaldelijk contact
met de huid. Verwijder afgewerkte
motorolie door goed met water en
zeep te wassen.
• Voer afgewerkte motorolie en
gebruikte oliefilters op een veilige
en acceptabele manier af. Gooi
afgewerkte motorolie en gebruikte
oliefilters nooit weg in de vuilnisbak,
in het riool of zomaar ergens. Neem
contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur, een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige, tankstation of een
automaterialenzaak voor meer
informatie over recycling of
afvoeren.
• Houd motorolie buiten het bereik van
kinderen.
OPMERKING
Voorkomen van ernstige schade aan de
motor
Controleer regelmatig het oliepeil.
Bij het olie verversen of bijvullen
• Let erop dat er geen motorolie op
onderdelen van de auto terechtkomt.
• Vul nooit te veel olie bij, anders kan de
motor beschadigd raken.
• Controleer na het olie verversen altijd
het oliepeil met de peilstok.
• Controleer of de olievuldop goed is
vastgedraaid.
Als er olie wordt gemorst op de
motorafdekplaat (A25A-FKS motor)
Verwijder eventueel aanwezige
motorolie zo snel mogelijk van de
motorafdekplaat met een neutraal
reinigingsmiddel om te voorkomen dat
OPMERKING(Vervolg)
de motorafdekplaat beschadigd raakt.
Gebruik geen organisch oplosmiddel,
zoals remmenreiniger.
Koelvloeistof controleren
Het koelvloeistofniveau is correct als het
zich bij koude motor tussen de streepjes
FULL en LOW bevindt.
ADop reservoir
BFULL-streepje
CLOW-streepje
Als het niveau zich op of onder het
LOW-streepje bevindt, moet
koelvloeistof worden bijgevuld tot
aan het FULL-streepje. (→Blz. 458)
Selectie van koelvloeistof
Gebruik alleen Toyota Super Long Life
Coolant of een gelijkwaardig product.
Toyota Super Long Life Coolant is een
mengsel van 50% koelvloeistof en 50%
gedemineraliseerd water.
(Minimumtemperatuur: -35°C) Neem
voor meer informatie over koelvloeistof
contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige.
Als het koelvloeistofniveau korte tijd na
het bijvullen weer is gezakt
Controleer de radiateurs, de slangen, de
doppen van de koelvloeistofreservoirs, de
aftapkraan en de waterpomp. Als u geen
lek kunt vinden, laat dan een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
380
Page 383 of 646

een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige de druk op de
dop nakijken en controleren op lekkages
in het koelsysteem.
WAARSCHUWING!
Als de motor oververhit is
Draai de dop van het
koelvloeistofreservoir niet los. Als het
koelsysteem nog onder druk staat, kan
hete koelvloeistof uit de vulopening
spuiten als de dop wordt verwijderd en
brandwonden of ander ernstig letsel
veroorzaken.
OPMERKING
Bij het bijvullen van koelvloeistof
Gebruik geen onverdunde antivries of
alleen water. Een goede
mengverhouding van water en antivries
zorgt voor een goede smering,
corrosiebescherming en koeling. Lees
altijd de informatie op het etiket van de
antivries of koelvloeistof.
Als u koelvloeistof morst
Verwijder de koelvloeistof met veel
water om te voorkomen dat het de lak of
onderdelen aantast.
Controle van radiateur en condensor
Controleer de radiateur en de condensor
en verwijder eventueel vuil. Als een van
bovenstaande onderdelen erg vuil is of
als u niet zeker bent van de staat ervan,
laat dan uw auto nakijken door een
erkende Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
WAARSCHUWING!
Als de motor oververhit is
Raak om brandwonden te voorkomen
de radiateur en de condensor niet aan,
aangezien deze heet kunnen zijn.
Wanneer de elektrische
koelventilator draait
Steek uw handen niet in de
motorruimte. Als het contact AAN
staat, kan de elektrische koelventilator
automatisch worden ingeschakeld als
de airconditioning wordt ingeschakeld
en/of als de koelvloeistoftemperatuur
hoog is. Controleer of het contact UIT
staat als u in de buurt van de
elektrische koelventilator of de grille
komt.
Controleren van de accu
Controleer de accu als volgt.
Buitenkant van de accu
Controleer de accu op gecorrodeerde en
loszittende klemmen, scheuren en een
loszittende bevestigingsbeugel.
AAccupolen
BKlembeugel
Controleer accuvloeistof (auto's met
modelcode
*met een “X” als laatste letter)
*De modelcode staat vermeld op het
typeplaatje. (→Blz. 464)
Controleer of het vloeistofniveau boven
het ONDERSTE streepje staat.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
381
6
Onderhoud en verzorging
Page 384 of 646

AOnderzijde van het accudeksel
BOnderste streepje
Vul gedestilleerd water bij voordat
het vloeistofniveau on het
ONDERSTE streepje zakt.
Bijvullen van gedestilleerd water (auto's
met modelcode
*met een “X” als laatste
letter)
*De modelcode staat vermeld op het
typeplaatje. (→Blz. 464)
1. Verwijder de vuldop.
2. Vul gedestilleerd water bij.
Als het vloeistofniveau vanaf de
zijkant moeilijk te zien is, controleer
het niveau dan door recht in de cel te
kijken.
ALAAG
BOK
3. Draai de vuldop na het bijvullen weer
goed vast.Voorzorgsmaatregelen voor het
opladen van de accu
Tijdens het opladen van de accu ontstaat
het licht ontvlambare en explosieve
waterstof. Houd u daarom voor het
opladen aan de volgende
voorzorgsmaatregelen:
• Als de accu in de auto is gemonteerd,
moet voorafgaand aan het opladen de
massakabel worden losgenomen.
• Controleer of de acculader tijdens het
aansluiten en losnemen van de
accuklemmen is uitgeschakeld.
Na het opladen/aansluiten van de accu
(auto's met Smart entry-systeem en
startknop)
• Auto's met stuurslotfunctie: Mogelijk
start de motor niet. Volg de
onderstaande procedure om het
systeem te initialiseren.
1. Zet de selectiehendel in stand P
(automatische transmissie of
Multidrive CVT) of trap het rempedaal
in terwijl de selectiehendel in de stand
N staat (handgeschakelde
transmissie).
2. Open en sluit een van de portieren.
3. Start de motor opnieuw.
• Nadat de accu losgenomen is geweest,
is het wellicht niet meteen mogelijk
om de portieren met het Smart
entry-systeem met startknop te
ontgrendelen. Gebruik in dat geval de
afstandsbediening of de mechanische
sleutel om de portieren te
vergrendelen of ontgrendelen.
• Start de motor met het contact in
stand ACC. De auto kan mogelijk niet
worden gestart als het contact UIT
staat. De motor werkt vanaf de
tweede poging echter normaal.
• De stand van het contact wordt door
de auto opgeslagen. Als de accu wordt
losgenomen en weer aangesloten,
keert het contact terug naar de stand
die was geselecteerd voordat de accu
werd losgenomen. Zet het contact UIT
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
382
Page 385 of 646

voordat u de accu loskoppelt. Wees
extra voorzichtig als niet bekend is
wat de stand van het contact was
voordat de accu werd losgenomen.
Neem, als de motor na meerdere
pogingen nog niet start, contact op met
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
WAARSCHUWING!
Chemicaliën in de accu
Accuzuur is giftig en bijtend en kan het
ontstaan van een licht ontvlambare en
explosieve waterstof veroorzaken.
Neem bij werkzaamheden bij of aan de
accu de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht om
dodelijk of ernstig letsel te voorkomen:
• Veroorzaak geen vonken met
gereedschap.
• Rook nooit en steek nooit een lucifer
of een aansteker aan bij de accu.
• Voorkom dat ogen, huid of kleren in
contact komen met de elektrolyt.
• Adem of slik nooit elektrolyt in.
• Gebruik een veiligheidsbril als u bij de
accu bezig bent.
• Houd kinderen uit de buurt van de
accu.
Een veilige plaats voor het opladen
van de accu
Laad de accu altijd op in een open
ruimte. Laad de accu niet op in een
garage of in een afgesloten ruimte waar
onvoldoende ventilatie is.
Noodmaatregelen met betrekking tot
elektrolyt
• Spoel de ogen minstens 15 minuten
met schoon water als er elektrolyt in
komt en schakel direct medische
hulp in. Blijf zo mogelijk water met
een spons of doek op de ogen
deppen, terwijl u naar een arts of het
ziekenhuis gaat.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Als u elektrolyt op de huid krijgt,
dient u de desbetreffende plaats zeer
grondig te wassen. Als het pijn doet
of brandt, roept u meteen medische
hulp in.
• Als u elektrolyt op uw kleding krijgt,
kan deze erdoorheen op de huid
komen. Trek onmiddellijk de kleding
uit en volg, indien nodig, de
procedure zoals hierboven
beschreven.
• Als u per ongeluk elektrolyt inslikt,
moet u veel water of melk drinken.
Schakel zo snel mogelijk medische
hulp in.
Wanneer er onvoldoende
accuvloeistof is
Gebruik de accu niet wanneer er
onvoldoende vloeistof in de accu zit.
Anders zou de accu kunnen ontploffen.
OPMERKING
Bij het opladen van de accu
Probeer de accu nooit op te laden bij
draaiende motor. Controleer ook of alle
accessoires zijn uitgeschakeld.
Controleren en bijvullen van
ruitensproeiervloeistof
Zonder oliepeilstok
Type A: als een sproeier niet werkt, is het
sproeierreservoir mogelijk leeg. Vul
ruitensproeiervloeistof bij.
Type B: als een sproeier niet werkt of een
waarschuwingsmelding wordt
weergegeven op het multi-
informatiedisplay, is het
sproeierreservoir mogelijk leeg. Vul
ruitensproeiervloeistof bij.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
383
6
Onderhoud en verzorging
Page 386 of 646

Met oliepeilstok
Als het sproeierreservoir op LOW staat,
vul dan ruitensproeiervloeistof bij.
Gebruik van de meter (indien aanwezig)
Het ruitensproeiervloeistofniveau kan
worden gecontroleerd door in de peilstok
te kijken naar het niveau van de
ruitensproeiervloeistof.
Als het niveau lager is dan de tweede
opening van onderen (merkteken LOW)
moet er ruitensproeiervloeistof worden
bijgevuld.
AActueel vloeistofniveau
WAARSCHUWING!
Bij het bijvullen van
ruitensproeiervloeistof
Vul geen ruitensproeiervloeistof bij als
de motor draait of nog niet is
afgekoeld. Ruitensproeiervloeistof
bevat alcohol en kan vlam vatten als
het bijvoorbeeld op hete
motoronderdelen wordt gemorst.
OPMERKING
Vul het reservoir uitsluitend met
ruitensproeiervloeistof
Gebruik geen zeepsop of motorantivries
in plaats van ruitensproeiervloeistof.
Wanneer u dit wel doet, kan de lak van
uw auto worden aangetast en de pomp
beschadigd raken, waardoor er geen
ruitensproeiervloeistof meer kan
worden gesproeid.
Verdunnen van
ruitensproeiervloeistof
Verdun ruitensproeiervloeistof indien
nodig met water. Raadpleeg de op het
etiket van de ruitensproeiervloeistoffles
aangegeven temperaturen voor de juiste
mengverhouding.
6.3.5 Banden
Vervang of verwissel banden afhankelijk
van het onderhoudsschema en het
slijtagepatroon.
Controleren van de banden
Controleer of de slijtage-indicatoren op
de banden te zien zijn. Controleer de
banden tevens op ongelijkmatige slijtage,
zoals overmatige slijtage aan een zijde
van het loopvlak. Controleer de staat en
de bandenspanning van het reservewiel
ook als het niet gebruikt wordt.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
384
Page 387 of 646

ANieuwe band
BVersleten loopvlak
CSlijtage-indicator
De plaats van de slijtage-indicatoren
wordt aangegeven met de tekst TWI
of de indicatie
op de wang van de
band. Vervang de band als de
slijtage-indicatoren te zien zijn.
Wanneer moeten banden worden
vervangen
Banden moeten worden vervangen als:
• De slijtage-indicatoren zijn te zien op
een band.
• De banden beschadigingen vertonen,
zoals insnijdingen, scheuren of
barsten die zo diep zijn dat het
binnenmateriaal zichtbaar wordt en
bulten die duiden op een interne
beschadiging
• Een band vaak leegloopt of niet goed
kan worden gerepareerd vanwege de
grootte of plaats van de beschadiging.Neem contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige als u er niet zeker van bent.
Levensduur van de banden
Banden die ouder zijn dan 6 jaar moeten
altijd door gekwalificeerd
werkplaatspersoneel worden
gecontroleerd, zelfs als er niet of
nauwelijks met de banden is gereden en
de banden niet beschadigd lijken te zijn.
Als de profieldiepte van winterbanden
minder is dan 4 mm
In dat geval gaat de werkzaamheid van
de winterbanden verloren.
WAARSCHUWING!
Bij het controleren of vervangen van
de banden
Houd u aan de volgende
voorzorgsmaatregelen om ongevallen
te voorkomen. Het niet in acht nemen
van deze voorzorgsmaatregelen kan
schade aan de aandrijflijn veroorzaken
en gevaarlijke rijeigenschappen tot
gevolg hebben, waardoor een ongeval
kan ontstaan met mogelijk dodelijk of
ernstig letsel tot gevolg.
• Gebruik geen banden van
verschillende merken, types of
profielen. Gebruik ook geen banden
met duidelijk verschillende
slijtagepatronen door elkaar.
• Gebruik uitsluitend de door Toyota
voorgeschreven bandenmaat.
• Gebruik geen verschillende soorten
banden (radiaalbanden,
gordelbanden met diagonaalkarkas
en diagonaalbanden) door elkaar.
• Gebruik geen zomer-, all-season- en
winterbanden door elkaar.
• Gebruik nooit banden onder uw auto
die zijn gebruikt onder een andere
auto. Door het gebruik van banden
waarvan het verleden onbekend is,
loopt u extra risico.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
385
6
Onderhoud en verzorging
Page 388 of 646

WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Auto's met een compact reservewiel:
Rijd niet met een aanhangwagen als
een compact reservewiel is
gemonteerd.
• Auto's met een bandenreparatieset:
Sleep of trek nooit andere voertuigen
als een gemonteerde band is
gerepareerd met behulp van de
bandenreparatieset. De belasting
van de band kan leiden tot
onverwachte schade aan de band.
OPMERKING
Rijden over onverharde wegen
Wees extra voorzichtig bij het rijden
over onverharde wegen en wegen met
kuilen. Dergelijke omstandigheden
hebben mogelijk een verlaging van de
bandenspanning tot gevolg, waardoor
de verende werking van de banden
vermindert. Bovendien kunnen de
banden zelf en de velgen en carrosserie
beschadigd raken bij het rijden over
onverharde wegen.
Als tijdens het rijden in elke band een
te lage bandenspanning ontstaat
Rijd niet verder als de bandenspanning
te laag is, anders kunnen de banden
en/of velgen ernstig beschadigd raken.
Wisselen van banden
Wissel de banden zoals aangegeven in de
afbeelding.
2WD-uitvoeringen:
Toyota beveelt aan om de banden
ongeveer elke 10.000 km van plaats te
wisselen om een gelijkmatig
slijtagepatroon en een langere
levensduur van de banden te verkrijgen.
Vergeet niet na het wisselen van de
banden het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
te initialiseren. (indien aanwezig)AWD-uitvoeringen:
Toyota beveelt aan om de banden
ongeveer elke 5.000 km van plaats te
wisselen om een gelijkmatig
slijtagepatroon en een langere
levensduur van de banden te verkrijgen.
Vergeet niet na het wisselen van de
banden het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
te initialiseren. (indien aanwezig)
Auto's zonder een volwaardig reservewiel
AVoor
Auto's met een volwaardig reservewiel
AVoor
Bandenspanningswaarschuwings-
systeem (indien aanwezig)
Uw auto is uitgerust met een
bandenspanningswaarschuwingssysteem
dat gebruikmaakt van
bandenspanningssensoren en -zenders
om een lage bandenspanning te
signaleren voordat deze tot problemen
leidt.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
386
Page 389 of 646

Als de bandenspanning onder een
bepaalde waarde komt, wordt de
bestuurder door middel van een melding
en een waarschuwingslampje
gewaarschuwd. (→Blz. 424)
Periodieke controle van de
bandenspanning
Het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
vervangt de periodieke controle van de
bandenspanning niet. Controleer daarom
ook zelf regelmatig de bandenspanning.
Situaties waarin het banden-
spanningswaarschuwingssysteem
mogelijk niet goed werkt
• Onder de volgende omstandigheden
werkt het bandenspanning-
swaarschuwingssysteem mogelijk niet
goed.
– Als er niet-originele Toyota-velgen
zijn gemonteerd.
– Er is een band vervangen door een
exemplaar dat niet overeenkomt
met de OE-specificaties (Original
Equipment).
– Er is een band vervangen door een
exemplaar dat niet de
voorgeschreven maat heeft.
– Er zijn sneeuwkettingen
gemonteerd.
– Er is een run-flat band met
ondersteunende ring gemonteerd.
– Als de ruiten zijn voorzien van een
coating die de ontvangst van de
radiografische signalen nadelig
beïnvloedt.
– Als de auto bedekt is met sneeuw of
ijs, vooral bij de wielen of de
wielkasten.
– Als de bandenspanning aanzienlijk
hoger is dan de voorgeschreven
waarde.
– Als er banden zonder
bandenspanningssensor en -zender
zijn gebruikt.– Als de identificatiecode op de
bandenspanningssensoren en
-zenders niet is geregistreerd in de
bandenspanningswaarschuwings-
systeem-ECU.
– Als het reservewiel zich op een
plaats bevindt waar een slechte
ontvangst van radiosignalen is.
*
– Als er in de bagageruimte een groot
metalen object aanwezig is dat de
ontvangst van signalen kan
verstoren.
*
*
Alleen auto's met een volwaardig
reservewiel
• In de volgende situaties kunnen de
prestaties worden beïnvloed.
– In de buurt van een
televisiezendmast,
elektriciteitscentrale, tankstation,
radiozender, videowall, luchthaven
of andere locatie waar sterke
radiogolven of elektromagnetische
velden aanwezig zijn
– Als u een draagbare radio, mobiele
telefoon, draadloze telefoon of een
ander draadloos
communicatiemiddel bij u draagt
• Wanneer de auto geparkeerd is, kan
het langer duren voordat de
waarschuwing verschijnt of verdwijnt.
• Wanneer de bandenspanning snel
daalt, zoals bij een klapband, dan
verschijnt de waarschuwing mogelijk
niet.
Waarschuwingen banden-
spanningswaarschuwingssysteem
De eventuele waarschuwing van het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
is gebaseerd op de omstandigheden
waaronder het systeem geïnitialiseerd
is. Daarom laat het systeem mogelijk
zelfs een waarschuwing zien wanneer de
bandenspanning niet laag genoeg is of
wanneer de druk hoger is dan de druk
die was ingesteld tijdens het initialiseren
van het systeem.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
387
6
Onderhoud en verzorging
Page 390 of 646

Plaatsen van
bandenspanningssensoren en -zenders
(indien aanwezig)
Bij het vervangen van banden of velgen
moeten de bandenspanningssensoren en
-zenders ook worden geplaatst.
Als er nieuwe bandenspanningssensoren
en -zenders geplaatst worden, moeten de
identificatiecodes van deze componenten
worden geregistreerd in de
bandenspanningswaarschuwings-
systeem-ECU en moet het
bandenspanningswaarschuwings-
systeem worden geïnitialiseerd. Laat de
identificatiecodes van de
bandenspanningssensoren en -zenders
registreren door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige. (→Blz. 390)
Bij het vervangen van banden en velgen
Als de identificatiecode van de
bandenspanningssensor en -zender niet
is geregistreerd, werkt het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
niet correct. Na ongeveer 10 minuten
rijden gaat het waarschuwingslampje
lage bandenspanning gedurende
1 minuut knipperen en het blijft daarna
branden om aan te geven dat er een
storing in het systeem aanwezig is.
OPMERKING
Repareren of vervangen van banden,
velgen, bandenspanningssensoren,
-zenders en ventieldopjes
• Neem voor het verwijderen en
plaatsen van wielen, banden of
bandenspanningssensoren en
-zenders contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige omdat de
bandenspanningssensoren en
-zenders beschadigd kunnen raken als
er niet voorzichtig mee wordt
omgegaan.
OPMERKING(Vervolg)
• Vergeet niet de dopjes weer op de
ventielen aan te brengen. Als de
ventieldopjes niet geplaatst worden,
dan kan er water in de
bandenspanningssensoren
terechtkomen en kunnen ze vast gaan
zitten.
• Vervang ventieldopjes alleen door het
voorgeschreven type ventieldopje.
Anders kunnen de dopjes vast komen
te zitten.
Voorkomen van schade aan de
bandenspanningssensoren en
-zenders
Als een band is gerepareerd met
bandenreparatievloeistof, werken de
bandenspanningssensor en -zender
mogelijk niet goed. Neem wanneer
bandenreparatievloeistof is gebruikt zo
snel mogelijk contact op met een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige. Vervang na het gebruik van
bandenreparatievloeistof de
bandenspanningssensor en -zender
wanneer de band wordt gerepareerd of
vervangen. (→Blz. 388)
Initialiseren van het bandenspanning-
swaarschuwingssysteem (indien
aanwezig)
Het bandenspanning-
swaarschuwingssysteem moet worden
geïnitialiseerd onder de volgende
omstandigheden:
• Bij het wisselen van wielen.
• Als de band is gewisseld.
• Nadat de identificatiecodes zijn
geregistreerd. (→Blz. 390)
Als het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
wordt geïnitialiseerd, wordt de actuele
bandenspanning als referentiespanning
beschouwd.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
388