ESP TOYOTA RAV4 PLUG-IN HYBRID 2022 Instructieboekje (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: TOYOTA, Model Year: 2022, Model line: RAV4 PLUG-IN HYBRID, Model: TOYOTA RAV4 PLUG-IN HYBRID 2022Pages: 610, PDF Size: 139.2 MB
Page 97 of 610

Typen AC-laadkabels
De volgende laadmodi zijn ingedeeld op basis van de aanwezigheid van een
laadsysteemregelapparaat, dat storingen signaleert zoals lekstromen, en de locatie
(aangesloten op een lader of op de AC-laadkabel). Het type AC-laadkabel dat kan worden
gebruikt, is afhankelijk van de laadmodus.
Laadmodus Beschrijving
Modus 1Een laadmethode waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een laadsys-
teemregeling om lekstromen te signaleren tussen een externe voedings-
bron en de auto. Niet van toepassing bij deze auto.
Modus 2Een laadmethode waarbij de auto op een externe voedingsbron wordt aan-
gesloten met een AC-laadkabel met een CCID (Charging Circuit Interrupting
Device, onderbrekingsapparaat laadsysteem).
Wordt gebruikt voor het laden via de meeste standaard contactdozen.
Modus 3Een laadmethode waarbij geladen wordt via een lader (zoals een openbaar
laadstation) uitgerust met een laadsysteemregeling voor het signaleren
van lekspanningen. De regeling voor het signaleren van lekspanningen
wordt uitgevoerd door de lader. Daarom is er in de AC-laadkabel geen CCID
(Charging Circuit Interrupting Device, onderbrekingsapparaat laadsysteem)
aanwezig.
Niet alle laders zijn uitgerust met AC-laadkabels. Gebruik de AC-laadkabel
voor modus 3 die bij de auto hoort als er geen AC-laadkabel beschikbaar is.
(indien aanwezig)
Identificatielabel
Op de auto, de AC-laadkabel en de lader zijn identificatielabels bevestigd om de gebruiker
te informeren welk apparaat hij moet gebruiken.
De betekenis van elk identificatielabel is als volgt:
Identifica-
tielabelType
voedingStan-
daardConfigura-
tieType accessoireSpannings-
bereik
ACEN
62196-2TYPE 2■Klep laadaansluiting
■Laadstekker
≤480VRMS
ACEN
62196-2TYPE 2■Laadstekker
■Lader
≤480VRMS
DCEN
62196-3FF■Klep laadaansluiting
■Laadstekker
50 V - 500 V
DCEN
62196-3AA■Klep laadaansluiting
■Laadstekker
50 V - 500 V
2.2 Laden
95
2
Plug-in hybridesysteem
Page 180 of 610

4.1 Informatie over sleutels
4.1.1 Sleutels
Soorten sleutels
Bij de auto worden de volgende sleutels
geleverd.
AElektronische sleutels
• Bedienen van het Smart
entry-systeem met startknop
(→blz. 200)
• Gebruik van de
afstandsbedieningsfunctie
(→blz. 180)
• Bediening van de op afstand
bedienbare airconditioning
(→blz. 379)
BMechanische sleutels
CPlaatje met sleutelnummer
Aan boord van een vliegtuig
Zorg ervoor dat u aan boord van een
vliegtuig niet op de toetsen van de
elektronische sleutel drukt. Zorg ervoor
dat de toetsen niet per ongeluk ingedrukt
kunnen worden als u de elektronische
sleutel in bijvoorbeeld een tas hebt
opgeborgen. Bij het indrukken van de
toetsen kan de elektronische sleutel
radiogolven uitzenden die de bediening
van het vliegtuig kunnen beïnvloeden.
Leegraken batterij elektronische sleutel
• De standaard levensduur van de
batterij is1-2jaar.• Als de batterij bijna leeg is, klinkt een
waarschuwingssignaal in de auto en
wordt er een melding weergegeven op
het multi-informatiedisplay als het
hybridesysteem wordt uitgeschakeld.
• Schakel de energiebespaarmodus van
de elektronische sleutel in om te
voorkomen dat de batterij van de
elektronische sleutel leegraakt
wanneer deze gedurende langere tijd
niet wordt gebruikt. (→Blz. 202)
• Omdat de elektronische sleutel altijd
radiogolven ontvangt, raakt de
batterij ook ontladen wanneer de
elektronische sleutel niet wordt
gebruikt. De volgende symptomen
geven aan dat de batterij van de
elektronische sleutel mogelijk
ontladen is. Vervang de batterij indien
nodig.
– Het Smart entry-systeem met
startknop of de afstandsbediening
werkt niet.
– Het detectiegebied wordt kleiner.
– Het ledcontrolelampje in de sleutel
gaat niet branden.
U kunt zelf de batterij vervangen
(→blz. 446). Aangezien echter de
elektronische sleutel beschadigd zou
kunnen raken, raden wij u aan om de
vervanging te laten uitvoeren door
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
• Houd, om de levensduur van de
batterij niet nodeloos te bekorten, de
elektronische sleutel op een afstand
van minimaal 1 m van de volgende
elektrische apparaten met een
magnetisch veld:
– Televisietoestellen
– Computers
– Mobiele telefoons, draadloze
telefoons en batterijladers
– Tafellampen
– Inductiekookplaten
• Als de elektronische sleutel zich
langer dan noodzakelijk is in de buurt
4.1 Informatie over sleutels
178
Page 204 of 610

Energiebesparende functie
De energiebesparende functie wordt
geactiveerd om te voorkomen dat de
batterij van de elektronische sleutel en de
12V-accu leeg raken wanneer de auto
gedurende langere tijd niet wordt
gebruikt.
• In de volgende situaties kan het enige
tijd duren voordat de portieren met
het Smart entry-systeem met
startknop ontgrendeld kunnen
worden.
– De elektronische sleutel bevindt
zich gedurende 2 minuten of langer
op een afstand van ongeveer 3,5 m
van de auto.
– Het Smart entry-systeem met
startknop is gedurende 5 dagen of
langer niet gebruikt.
• Als het Smart entry-systeem met
startknop gedurende 14 dagen of
langer niet gebruikt is, kunnen de
portieren alleen via het
bestuurdersportier worden
ontgrendeld. Pak in dat geval de greep
van het bestuurdersportier vast of
gebruik de afstandsbediening of de
mechanische sleutel om de portieren
te ontgrendelen.
De batterijspaarmodus van een
elektronische sleutel inschakelen
• Wanneer de energiebesparende
functie is ingeschakeld, loopt de
batterij veel minder snel leeg omdat
de ontvangst van radiogolven door de
elektronische sleutel wordt gestopt.
Druk
twee keer in terwijl uingedrukt houdt. Controleer of
het controlelampje van de
elektronische sleutel 4 keer knippert.
Het Smart entry-systeem met
startknop kan niet worden gebruikt
als de energiebesparende functie voor
de batterij is ingeschakeld. Druk op
een van de toetsen van de
elektronische sleutel om de functie te
annuleren.• Bij elektronische sleutels die
gedurende langere tijd niet worden
gebruikt, kan vooraf in de
batterijspaarmodus worden
ingeschakeld.
Als de elektronische sleutel niet wordt
gesignaleerd
Als de locatie van de elektronische
sleutel gedurende een bepaalde periode
niet is gewijzigd, bijvoorbeeld als de
sleutel ergens is achtergelaten, stopt de
werking van de elektronische sleutel om
leegraken van de batterij te voorkomen.
In dat geval kan de werking automatisch
worden hersteld door de sleutel te
verplaatsen, bijvoorbeeld door hem op
te tillen.
Omstandigheden die de werking
kunnen beïnvloeden
Het Smart entry-systeem met startknop
maakt gebruik van zwakke radiogolven.
In de volgende situaties kunnen
storingen optreden in de communicatie
tussen de elektronische sleutel en de
auto, waardoor het Smart entry-systeem
met startknop, de afstandsbediening en
de startblokkering mogelijk niet goed
werken:
• Wanneer de batterij van de
elektronische sleutel leeg is
• In de buurt van een televisiezendmast,
elektriciteitscentrale, tankstation,
radiozender, videowall, luchthaven of
andere locatie waar sterke
radiogolven of elektromagnetische
velden aanwezig zijn
4.2 Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
202
Page 206 of 610

hybridesysteem mogelijk worden
gestart als de elektronische sleutel
zich in de buurt van de ruit bevindt.
• De portieren worden mogelijk
ontgrendeld als er een grote
hoeveelheid water op de portiergreep
terechtkomt, bijvoorbeeld tijdens een
zware regenbui of in een wasstraat,
wanneer de elektronische sleutel zich
binnen het detectiegebied bevindt.
(Als de portieren niet worden
geopend en gesloten, worden deze na
ongeveer 30 seconden automatisch
weer vergrendeld.)
• Als de afstandsbediening wordt
gebruikt om de portieren te
vergrendelen terwijl de elektronische
sleutel zich in de nabijheid van de auto
bevindt, bestaat de mogelijkheid dat
de portieren niet ontgrendeld worden
door de instapfunctie. (Gebruik de
afstandsbediening om de portieren te
ontgrendelen.)
• Wanneer u de vergrendelsensor
aanraakt terwijl u handschoenen
draagt, kan de reactie van het systeem
trager zijn of worden de portieren
mogelijk niet ontgrendeld. Trek uw
handschoenen uit en raak de
vergrendelsensor opnieuw aan.
• Wanneer de vergrendelactie is
uitgevoerd met de vergrendelsensor,
worden maximaal tweemaal achter
elkaar identificatiesignalen getoond.
Vervolgens worden geen
identificatiesignalen gegeven.
• Als de portiergreep nat wordt terwijl
de elektronische sleutel zich binnen
het werkzame gebied bevindt, kan het
portier herhaaldelijk worden
vergrendeld en ontgrendeld. Volg in
dat geval de correctieprocedure
hieronder bij het wassen van de auto:
– Plaats de elektronische sleutel op
een afstand van ten minste 2 meter
van de auto. (Zorg ervoor dat de
sleutel niet gestolen wordt.)
– Schakel de energiebespaarmodus
van de elektronische sleutel in omhet Smart entry-systeem met
startknop uit te schakelen.
(→Blz. 202)
• Als de elektronische sleutel zich in de
auto bevindt en een portiergreep
wordt nat tijdens het wassen van de
auto, wordt er mogelijk een melding
weergegeven op het multi-
informatiedisplay en klinkt er een
zoemer buiten de auto. Vergrendel alle
portieren om het alarm uit te
schakelen.
• De vergrendelsensor werkt mogelijk
niet goed wanneer deze in contact
komt met ijs, sneeuw, modder, enz.
Maak de vergrendelsensor schoon en
probeer deze nogmaals te bedienen,
of gebruik de vergrendelsensor in het
onderste gedeelte van de
portiergreep.
• Bij een plotselinge nadering van het
detectiegebied of de portiergreep kan
het voorkomen dat de portieren niet
ontgrendeld worden. Laat in dat geval
de portiergreep los en controleer of
de portieren worden ontgrendeld
voordat u opnieuw aan de
portiergreep trekt.
• Als er zich een andere elektronische
sleutel binnen het detectiegebied
bevindt, is de reactietijd voor het
ontgrendelen van de portieren nadat
een portiergreep is vastgepakt,
mogelijk langer.
Als er gedurende langere tijd niet met
de auto wordt gereden
• Bewaar, om diefstal van de auto te
voorkomen, de elektronische sleutel
niet binnen een afstand van 2 m van
de auto.
• Het Smart entry-systeem met
startknop kan vooraf worden
uitgeschakeld. (→Blz. 524)
• De energiebespaarmodus kan het
energieverbruik van de elektronische
sleutels verlagen. (→Blz. 202)
4.2 Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
204
Page 234 of 610

5.1 Voordat u gaat rijden
5.1.1 Rijden met de auto
Volg om veilig te kunnen rijden de
onderstaande procedures:
Rijprocedure
Voor het starten van het hybridesysteem
Controleer of de AC-laadkabel is
losgenomen. (→Blz. 117)
Starten van het hybridesysteem
→Blz. 246
Rijden
1. Zet met ingetrapt rempedaal de
selectiehendel in stand D. (→Blz. 250)
2. Deactiveer de parkeerrem.
(→Blz. 255)
Als de parkeerrem in de automatische
modus staat, wordt de parkeerrem
automatisch gedeactiveerd wanneer
de selectiehendel in een andere stand
dan P wordt gezet. (→Blz. 256)
3. Laat het rempedaal geleidelijk
opkomen en trap langzaam het
gaspedaal in om de auto in beweging
te brengen.
Stilstaan
1. Trap, terwijl de selectiehendel in stand
D staat, het rempedaal in.
2. Activeer indien nodig de parkeerrem.
(→Blz. 255)
Zet de selectiehendel in stand P als er
gedurende langere tijd wordt gestopt.
(→Blz. 250)
Parkeren van de auto
1. Trap, terwijl de selectiehendel in stand
D staat, het rempedaal in.
2. Activeer de parkeerrem (→blz. 255)
en zet de selectiehendel in stand P.
(→Blz. 250)
3. Zet het contact UIT om het
hybridesysteem uit te schakelen.4. Vergrendel de portieren nadat u
gecontroleerd hebt of u de sleutel bij
u hebt.
Plaats bij het parkeren op een helling
indien nodig wielblokken.
Wegrijden op een helling
1. Zet met ingetrapt rempedaal de
selectiehendel in stand D. (→Blz. 250)
2. Trek de parkeerremschakelaar
omhoog om de parkeerrem
handmatig te activeren. (→Blz. 255)
3. Laat het rempedaal opkomen en trap
langzaam het gaspedaal in om de auto
in beweging te brengen.
Functie automatisch deactiveren
parkeerrem (→blz. 256)
Als u wegrijdt op een helling omhoog
De Hill Start Assist Control wordt
geactiveerd. (→Blz. 359)
Voor elektriciteits- en
brandstofbesparend rijden
Als u de systeemeigenschappen van de
auto begrijpt, kunt u de functies van het
hybridesysteem optimaal gebruiken.
Houd er verder rekening mee dat plug-in
hybrideauto's vergelijkbaar zijn met
conventionele auto's en dat het
belangrijk is dat u niet plotseling
accelereert enz. Raadpleeg “Tips voor
rijden met een plug-in hybrideauto”
(→blz. 85).
Rijden in de regen
• Rijd voorzichtig als het regent, omdat
het zicht dan minder is, de ruiten
beslagen kunnen zijn en de weg glad
kan zijn.
• Rijd extra voorzichtig wanneer het
begint te regenen, de weg kan dan
immers bijzonder glad zijn.
• Matig uw snelheid bij het rijden in de
regen, tussen band en wegdek kan er
zich dan immers een waterfilm
vormen die het sturen en remmen kan
bemoeilijken.
5.1 Voordat u gaat rijden
232
Page 263 of 610

Hierdoor kan de sensor niet op de juiste
manier de hoeveelheid omgevingslicht
signaleren, waardoor het automatische
koplampsysteem mogelijk onjuist
functioneert.
Automatisch uitschakelsysteem
verlichting
• Als de lichtschakelaar in de stand
ofstaat: De koplampen en de
mistlampen voor worden automatisch
uitgeschakeld als het contact in stand
ACC of UIT wordt gezet.
• Als de lichtschakelaar in de stand
staat: De koplampen en alle overige
verlichting worden automatisch
uitgeschakeld als het contact in stand
ACC of UIT wordt gezet.
Zet om de verlichting weer in te
schakelen het contact AAN of zet de
lichtschakelaar een keer in stand
en
daarna weer in standof.
Zoemer verlichting
Er klinkt een zoemer wanneer het
bestuurdersportier wordt geopend
terwijl de verlichting is ingeschakeld en
het contact in stand ACC of UIT staat.
Automatische verticale
koplampverstelling
De koplamphoogte wordt automatisch
geregeld op basis van het aantal
passagiers in de auto en de mate van
belading om verblinding van andere
weggebruikers door de koplampen te
voorkomen.Energiebesparende functie 12V-accu
Om te voorkomen dat de 12V-accu van
de auto ontladen raakt wanneer de
lichtschakelaar in de stand
staat
terwijl het contact UIT wordt gezet,
schakelt de energiebesparende functie
van de 12V-accu alle verlichting na
ongeveer 20 minuten automatisch uit.
Onder de volgende omstandigheden
wordt de energiebesparende functie van
de 12V-accu eenmaal uitgeschakeld en
vervolgens weer geactiveerd. Alle
verlichting gaat 20 minuten nadat de
energiebesparende functie van de
12V-accu weer is geactiveerd
automatisch uit:
• Wanneer de lichtschakelaar wordt
bediend
• Wanneer een portier wordt geopend
of gesloten
Als “Headlight System Malfunction
Visit Your Dealer” (Storing in
koplampsysteem. Ga naar uw dealer)
op het multi-informatiedisplay wordt
weergegeven
Er is mogelijk een storing in het systeem
aanwezig. Laat de auto nakijken door
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Persoonlijke voorkeursinstellingen
De instellingen (bijv. gevoeligheid
lichtsensor) kunnen worden gewijzigd.
(Systemen met mogelijkheden voor
persoonlijke voorkeursinstellingen:
→blz. 526)
OPMERKING
Voorkomen van ontlading van de
12V-accu
Laat de verlichting niet langer
ingeschakeld dan noodzakelijk is als het
hybridesysteem niet in werking is.
5.3 Bedienen van verlichting en ruitenwissers
261
5
Rijden
Page 271 of 610

Als er geen ruitensproeiervloeistof op
de ruit terechtkomt
Controleer of er ruitensproeiervloeistof
in het reservoir aanwezig is en controleer,
als dat het geval is, of de sproeierkop niet
verstopt is.
Aan het openen van de achterklep
gekoppelde onderbreking van de
werking van de achterruitenwisser
Als de achterruitenwisser in werking is en
bij stilstaande auto de achterklep wordt
geopend, wordt de werking van de
achterruitenwisser onderbroken om te
voorkomen dat iemand in de buurt van de
auto natgespetterd wordt. Als de
achterklep wordt gesloten, wordt de
werking van de achterruitenwisser
hervat.
*
*
Deze instellingen moeten aan de
persoonlijke voorkeur worden aangepast
door een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Aan de achteruitversnelling gekoppelde
werking van de achterruitenwisser
Als de selectiehendel in stand R wordt
gezet terwijl de ruitenwissers voor in
werking zijn, maakt de achterruitenwisser
één wisslag.
Persoonlijke voorkeursinstellingen
De instelling van de aan de
achteruitversnelling gekoppelde werking
kan worden gewijzigd.
(Systemen met mogelijkheden voor
persoonlijke voorkeursinstellingen:
→blz. 527)
OPMERKING
Als het sproeierreservoir leeg is
Druk niet constant op de schakelaar,
aangezien de sproeierpomp oververhit
kan raken.
Wanneer een sproeier verstopt raakt
Neem in dit geval contact op met een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige. Probeer deze niet schoon te
maken met een naald of iets dergelijks.
Hierdoor kan de sproeierkop beschadigd
raken.
Voorkomen van ontlading van de
12V-accu
Laat, als het hybridesysteem is
uitgeschakeld, de ruitenwisser niet
langer ingeschakeld dan noodzakelijk is.
5.4 Tanken
5.4.1 Openen van de tankdop
Voer de volgende stappen uit om de
tankdop te openen:
Voor het tanken
• Sluit alle portieren en ruiten en zet het
contact UIT.
• Controleer de brandstofsoort.
Brandstofsoorten
→Blz. 518
Vulopening brandstoftank voor
loodvrije benzine
Om vergissingen bij tankstations te
voorkomen, is uw auto uitgerust met een
kleinere vulopening speciaal voor
loodvrije benzine.
5.3 Bedienen van verlichting en ruitenwissers
269
5
Rijden
Page 341 of 610

• Als er zich ronddraaiende objecten,
zoals een ventilator van een
airco-unit, in de buurt van de auto
bevinden.
• Als er water op de achterbumper spat
of gespoten wordt, bijvoorbeeld van
een sproeier.
• In geval van bewegende objecten
(vlaggen, uitlaatgassen, grote
regendruppels of sneeuwvlokken,
plassen op het wegdek, enz.).
• Wanneer de afstand tussen uw auto
en een vangrail, muur, enz. die het
detectiegebied binnenkomt kort is.
• Roosters en goten.
• Wanneer een sensor of de omgeving
van een sensor zeer heet of koud is.
• Als de wielophanging is gewijzigd of
als er een andere maat banden dan
voorgeschreven is gemonteerd.
• Als de voorzijde van de auto omhoog
of omlaag staat door de belading van
de auto.
5.5.9 Toyota Parking
Assist-sensor
De afstand van uw auto tot objecten,
zoals een muur, bij het fileparkeren en
inparkeren in een garage wordt gemeten
door sensoren en wordt doorgegeven via
het multi-informatiedisplay, het scherm
van het navigatiesysteem of het scherm
van het multimediasysteem en een
zoemer. Controleer bij gebruik van dit
systeem ook altijd zelf de omgeving.Systeemonderdelen
Locatie en soorten sensoren
AHoeksensoren voor
BBinnenste sensoren voor
CHoeksensoren achter
DBinnenste sensoren achter
Display (multi-informatiedisplay)
Wanneer de sensoren een object, zoals
een muur, signaleren, wordt er een
afbeelding weergegeven op het
multi-informatiedisplay overeenkomstig
de positie van en de afstand tot het
object.
ASignalering hoeksensor voor (indien
aanwezig)
BSignaleren binnenste sensor voor
(indien aanwezig)*1
CSignaleren hoeksensor achter*2
DSignaleren binnenste sensor achter*2
*1
Weergegeven als de selectiehendel in
een rijpositie staat
*2Weergegeven als de selectiehendel in
stand R staat
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
339
5
Rijden
Page 370 of 610

Terreinrijden
Neem wanneer u gaat terreinrijden de
volgende voorzorgsmaatregelen in acht
voor optimaal rijgenot en om te
voorkomen dat terreinrijden in bepaalde
gebieden niet meer wordt toegestaan:
• Rijd alleen in gebieden waar
off-road-auto's mogen rijden.
• Respecteer particulier eigendom.
Vraag toestemming aan de eigenaar
voordat u een privéterrein betreedt.
• Betreed geen afgesloten gebieden.
Respecteer hekken, afsluitingen en
borden die u de toegang ontzeggen.
• Blijf op de gebaande paden. Pas, als
het nat is, uw rijtechniek aan of ga
langzamer rijden om schade aan het
terrein te voorkomen.
WAARSCHUWING!
Voorzorgsmaatregelen voor
terreinrijden
Let altijd op de volgende
waarschuwingen om het risico op
dodelijk of ernstig letsel en schade aan
uw auto te voorkomen:
• Rijd voorzichtig bij terreinrijden.
Neem geen onnodige risico's door op
gevaarlijke plaatsen te rijden.
• Pak de spaken van het stuurwiel niet
vast als u door terrein rijdt. Een
plotselinge hobbel kan het stuurwiel
verdraaien en uw handen
verwonden. Houd beide handen en
vooral de duimen op de buitenkant
van de stuurwielrand.
• Controleer altijd de werking van de
remmen direct na het rijden door
zand, modder, water of sneeuw.
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
• Controleer na het rijden door lang
gras, modder, zand, riviertjes, over
stenen, enz. of er geen gras, takken,
papier, doeken, stenen, zand, enz. aan
de onderkant is blijven hangen of
vastzit. Verwijder dergelijke
onregelmatigheden van de
onderkant van de auto. Als met de
auto wordt gereden terwijl deze
materialen onder de auto vastzitten
of blijven hangen, kan de auto kapot
gaan of kan er brand ontstaan.
• Als u over onverharde wegen of door
ruw terrein rijdt, rijd dan niet met
hoge snelheid, spring niet met de
auto, maak geen scherpe bochten,
raak geen voorwerpen, enz. Dit kan
ervoor zorgen dat u de controle over
de auto verliest of over de kop slaat,
waardoor dodelijk of ernstig letsel
kan ontstaan. Bovendien bestaat dan
de kans dat er kostbare schade
ontstaat aan de wielophanging en
het chassis van de auto.
5.6 Rijtips
368
Page 408 of 610

7.1 Onderhoud en
verzorging
7.1.1 Reinigen en beschermen
van het exterieur van uw auto
Voer het volgende uit om uw auto te
beschermen en in perfecte staat te
houden:
Reinigingsinstructies
• Spoel de auto van boven naar
beneden af met veel water en
verwijder zo vuil en stof van de
carrosserie, uit de wielkasten en van
de onderkant van de auto.
• Was de auto met een spons of een
zachte doek (bijv. een zeemlap).
• Verwijder hardnekkige vlekken met
een autowasmiddel en spoel grondig
af met water.
• Veeg overtollig water weg.
• Wanneer het water niet meer in
druppels op de lak blijft liggen, moet
de auto opnieuw in de was worden
gezet.
Zet de auto alleen in de was als de
carrosserie is afgekoeld.
Vóór het wassen van de auto
Controleer of de tankdopklep en het
klepje van de laadaansluiting van uw auto
goed zijn gesloten.
Wassen in de wasstraat
• Voordat u de wasstraat inrijdt:
– Klap de spiegels in
– Schakel de elektrisch bedienbare
achterklep uit (indien aanwezig)
Begin met wassen vanaf de voorzijde
van de auto. Klap de spiegels weer uit
voordat u gaat rijden.
• Sommige borstels in wasstraten
kunnen krassen veroorzaken op de
carrosserie en andere onderdelen
(velgen, enz.), waardoor de lak van uw
auto wordt beschadigd.• In sommige autowasserettes wordt de
achterspoiler mogelijk niet gereinigd.
Ook bestaat er mogelijk een
verhoogde kans op schade aan de
auto.
Hogedrukreinigers
Spuit niet van dichtbij op de randen van
de portieren of de ruiten en blijf er niet
langdurig op spuiten, omdat er anders
water in het interieur terecht kan
komen.
Opmerkingen voor auto's met Smart
entry-systeem en startknop
Als de portiergreep nat wordt terwijl de
elektronische sleutel zich binnen het
werkzame gebied bevindt, kan het
portier herhaaldelijk worden
vergrendeld en ontgrendeld. Volg in dat
geval de correctieprocedure hieronder
bij het wassen van de auto:
• Leg de sleutel op een afstand van ten
minste 2 m van de auto als u de auto
wast. (Zorg ervoor dat de sleutel niet
gestolen wordt.)
• Schakel de energiebespaarmodus van
de elektronische sleutel in om het
Smart entry-systeem met startknop
uit te schakelen. (→Blz. 202)
Velgen en wieldoppen
• Verwijder vuil onmiddellijk met een
neutraal reinigingsmiddel.
• Spoel het reinigingsmiddel direct na
het gebruik weg met water.
• Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht om de
lak tegen beschadiging te
beschermen.
– Gebruik geen zuurhoudende of
alkalische middelen of
schuurmiddelen.
– Gebruik geen harde borstels.
– Reinig de velgen niet met
reinigingsmiddelen als de velgen,
bijvoorbeeld na het rijden of
stilstaan bij warm weer, nog warm
zijn.
7.1 Onderhoud en verzorging
406