YAMAHA AEROX50 2006 Instructieboekje (in Dutch)
Manufacturer: YAMAHA, Model Year: 2006, Model line: AEROX50, Model: YAMAHA AEROX50 2006Pages: 68, PDF Size: 1.49 MB
Page 21 of 68
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-8
3
DAU13460
2-takt injectiesmering Controleer of voldoende olie aanwezig is in
het oliereservoir voor 2-takt injectiesmering.
Vul indien nodig de voorgeschreven 2-takt
injectiesmering bij.OPMERKING:Controleer of de dop op het oliereservoir
voor 2-takt injectiesmering correct is aange-bracht.
DAUS1050
Kickstarter Trap om de motor te starten het kickstartpe-
daal licht omlaag totdat de tandwielen aan-
grijpen en trap het pedaal dan soepel maar
krachtig omlaag.
DAU14160
Rijderzadel Openen van het rijderzadel
1. Zet de scooter op de middenbok.
2. Steek de sleutel in het contactslot en
draai hem dan linksom.OPMERKING:Druk de sleutel niet in terwijl u deze draait.
3. Klap het rijderzadel omhoog.
Sluiten van het rijderzadel
1. Klap het zadel omlaag en druk dan
aan om te vergrendelen.
2. Neem de sleutel uit het contactslot als
de scooter onbeheerd wordt achterge-
laten. Aanbevolen olie:
Yamalube 2 of gelijkwaardige 2-takt
injectiesmeerolie (JASO grade “FC”
of ISO grades “EG-C” of “EG-D”)
Oliehoeveelheid:
1.4 L (1.48 US qt) (1.23 Imp.qt)
ZAUM0289
1. Zadel
1
ZAUM0264
Page 22 of 68
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-9
3
OPMERKING:Controleer of het zadel stevig is vergrendeldalvorens te gaan rijden.
DAU14510
Opbergcompartiment AOnder het zadel is een opbergcomparti-
ment aanwezig. (Zie pagina 3-8.)
WAARSCHUWING
DWA10960
Overschrijd het maximumlaadge-
wicht van 3.0 kg (6.6 lb) voor het op-
bergcompartiment niet.
Overschrijd het maximumlaadge-
wicht van 180 kg (397 lb) voor demachine niet.
LET OP:
DCA10080
Let op het volgende bij het gebruik van
het opbergcompartiment.
Het opbergcompartiment wordt
snel warmer als het is blootgesteld
aan direct zonlicht, bewaar hierin
dus geen goederen die slecht tegen
warmte kunnen.
Wikkel natte voorwerpen in een
plastic zak, om zo vochtig worden
van het opbergcompartiment te
voorkomen.
Het opbergcompartiment kan nat
worden als de scooter wordt ge-
wassen, omwikkel te bewaren voor-
werpen dus in een plastic zak.
Bewaar geen waardevolle of breek-
bare voorwerpen in het opbergcom-partiment.
Om een helm op te bergen in het opberg-
compartiment, moet de helm omgekeerd
geplaatst worden en met de voorkant naar
voren toe.
OPMERKING:
Sommige helmen kunnen vanwege
hun grootte of vorm niet worden weg-
geborgen in het opbergcompartiment.
Laat uw scooter niet onbeheerd achtermet het zadel open.
1. Opbergcompartiment A
1
ZAUM0265
Page 23 of 68
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-10
3
DAUM1170
Opbergcompartiment BHet opbergcompartiment bevindt zich voor
het zadel.
Om het opbergcompartiment te openen
1. Steek de sleutel in het slot en draai
rechtsom.
2. Trek de kap van het opbergcomparti-
ment omhoog.
Om het opbergcompartiment te sluiten
1. Duw de kap van het opbergcomparti-
ment omlaag.
2. Draai de sleutel linksom en neem deze
dan uit.
DAU14830
Afstellen van de
schokdemperunit (Per model
verschillend) Deze schokdemper is uitgerust met een
stelring voor veervoorspanning.LET OP:
DCA10100
Probeer nooit een stelmechanisme voor-
bij de maximum- of minimuminstelwaar-den te verdraaien.
Stel de veervoorspanning als volgt af.
Draai om de veervoorspanning te verhogen
en zo de vering stugger te maken de stel-
ring in de richting (a). Draai om de veervoor-
spanning te verlagen en zo de vering
zachter te maken de stelring in de richting
(b).
OPMERKING:Zet de gewenste inkeping in de stelring te-
genover de positie-indicator op de schok-demper.
WAARSCHUWING
DWA10220
Deze schokdemper is gevuld met stik-
stofgas onder hoge druk. Lees en be-
grijp de volgende informatie alvorens de
schokdemper te gebruiken. De fabrikant
kan niet aansprakelijk worden gesteld
voor schade aan eigendommen of voor
persoonlijk letsel als dit voortvloeit uit
verkeerd gebruik.
Probeer de gascilinder niet te ope-
nen en blijf er verder vanaf.
Stel de schokdemper niet bloot aan
open vuur of aan andere hittebron-
nen, anders kan deze door de op-
lopende druk exploderen.
1. Slot opbergcompartiment
2. Openen.
1 2ZAUM0266
1. Stelring veervoorspanning
2. Positie-indicator
(b) (a)1
2ZAUM0294
Afstelling veervoorspanning:
Minimum (zacht):
(b)
Standaard:
midden
Maximum (hard):
(a)
Page 24 of 68
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-11
3
Vervorm of beschadig de gascilin-
der op geen enkele wijze, de dem-
pende werking zal dan
achteruitgaan.
Laat onderhoud aan de schokdem-
per altijd uitvoeren door eenYamaha dealer.
Page 25 of 68
CONTROLES VOOR HET STARTEN4-1
4
DAU15591
De eigenaar is verantwoordelijk voor de conditie van zijn voertuig. Vitale onderdelen kunnen bijvoorbeeld bij blootstelling aan weer en wind
vrij snel en onverwachts achteruitgaan, ook als de machine niet wordt gebruikt. Eventuele schade, vloeistoflekkage of het wegvallen van
de bandspanning kan ernstige gevolgen hebben. Het is daarom van belang om voorafgaand aan elke rit een visuele inspectie uit te voeren
en bovendien de volgende punten te controleren.OPMERKING:Voordat de machine wordt gebruikt moet telkens een korte algemene controle worden uitgevoerd. Zo’n inspectie neemt maar weinig tijdin beslag en de hiermee gegarandeerde veiligheid is die tijd alleszins waard.
WAARSCHUWING
DWA11150
Als een onderdeel uit de Controlelijst voor gebruik niet naar behoren werkt, laat het dan controleren en repareren alvorens demachine te gebruiken.
Page 26 of 68
CONTROLES VOOR HET STARTEN
4-2
4
DAU15603
Controlelijst voor gebruik
ITEM CONTROLES PAGINA
BrandstofControleer het brandstofniveau in de brandstoftank.
Vul indien nodig brandstof bij.
Controleer de brandstofleiding op lekkage.3-6
2-takt injectiesmeringControleer het olieniveau in het oliereservoir.
Vul indien nodig het aanbevolen type olie bij tot aan het voorgeschreven niveau.
Controleer de machine op olielekkage.3-7, 3-8
VersnellingsbakolieControleer de machine op olielekkage. 6-7
KoelvloeistofControleer het koelvloeistofniveau in het reservoir.
Vul indien nodig de aanbevolen koelvloeistof bij tot aan het voorgeschreven ni-
veau.
Controleer het koelsysteem op lekkage.6-8
VoorremControleer de werking.
Als de koppeling zacht of sponzig aanvoelt, vraag dan een Yamaha dealer het hy-
draulisch systeem te ontluchten.
Controleer de remblokken op slijtage.
Vervang indien nodig.
Controleer het vloeistofniveau in het reservoir.
Vul indien nodig het aanbevolen type remvloeistof bij tot aan het voorgeschreven
niveau.
Controleer het hydraulisch systeem op lekkage.6-13, 6-14, 6-15
AchterremControleer de werking.
Als de koppeling zacht of sponzig aanvoelt, vraag dan een Yamaha dealer het hy-
draulisch systeem te ontluchten.
Controleer de remblokken op slijtage.
Vervang indien nodig.
Controleer het vloeistofniveau in het reservoir.
Vul indien nodig het aanbevolen type remvloeistof bij tot aan het voorgeschreven
niveau.
Controleer het hydraulisch systeem op lekkage.6-13, 6-14, 6-15
Page 27 of 68
CONTROLES VOOR HET STARTEN4-3
4
GasgreepControleer of de werking soepel is.
Controleer de vrije slag van de kabel.
Vraag indien nodig de Yamaha dealer om de vrije slag van de kabel af te stellen,
en de kabel en het kabelhuis te smeren.6-11, 6-16
Wielen en bandenControleer op schade.
Controleer de conditie van de band en de profieldiepte.
Controleer de bandspanning.
Corrigeer indien nodig.6-11, 6-13
RemhendelsControleer of de werking soepel is.
Smeer indien nodig de hendelscharnierpunten.6-16
MiddenbokControleer of de werking soepel is.
Smeer indien nodig het scharnierpunt.6-17
FramebevestigingenControleer of alle moeren, bouten en schroeven stevig zijn vastgezet.
Zet indien nodig vast.—
Instrumenten, verlichting,
signaleringssysteem en
schakelaarsControleer de werking.
Corrigeer indien nodig.—
AccuControleer het voeistofniveau.
Vul indien nodig bij met gedistilleerd water.6-18 ITEM CONTROLES PAGINA
Page 28 of 68
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
5-1
5
DAU15980
WAARSCHUWING
DWA10870
Zorg dat u volkomen vertrouwd
bent met alle bedieningsfuncties en
hun werking voordat u gaat rijden.
Informeer bij een Yamaha dealer als
u de werking van een schakelaar of
functie niet volkomen begrijpt.
Start de motor nooit in een afgeslo-
ten ruimte en laat deze hierin ook
niet lange tijd aaneen draaien. Uit-
laatgassen zijn giftig en het inade-
men ervan kan al binnen korte tijd
leiden tot bewusteloosheid en do-
delijk letsel. Controleer altijd of er
voldoende ventilatie is.
Start de motor om veiligheidsrede-
nen te allen tijde met de middenboknaar beneden.
DAU16560
Starten van de motor LET OP:
DCA10250
Zie pagina 5-3 voor instructies over het
inrijden van de motor alvorens de machi-ne in gebruik wordt genomen.
1. Draai de sleutel naar “” en draai naar
“” zodra het waarschuwingslampje
olieniveau gaat branden.LET OP:
DCA10240
Als het waarschuwingslampje voor olie-
niveau niet gaat branden, vraag dan een
Yamaha dealer het elektrisch circuit tetesten.
2. Sluit de gasklep volledig.3. Start de motor door de startknop in te
drukken of het kickstarterpedaal om-
laag te trappen terwijl tegelijkertijd de
voor- of achterrem is bekrachtigd.
OPMERKIN
G:
Als de motor na indrukken van de startknop
niet wil starten, laat dan de startknop los,
wacht een paar seconden en probeer het
dan opnieuw. Iedere startpoging moet zo
kort mogelijk duren om de accu te sparen.
Laat de startmotor nooit langer dan 5 se-
conden aaaneen draaien. Probeer de kick-
starter als de motor niet via de startmotor wilaanslaan.LET OP:
DCA11040
Trek nooit snel op terwijl de motor nog
koud is, dit verkort de levensduur van demotor!
PUSHOPEN
ZAUM0253
ZAUM0367
Page 29 of 68
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
5-2
5
DAU16760
Wegrijden OPMERKING:Laat de motor warmdraaien voordat u weg-rijdt.
1. Houd met uw linkerhand de achter-
remhendel ingedrukt, houd met uw
rechterhand de rechterhandgreep vast
en duw de scooter van de middenbok
af.
2. Ga schrijlings op het zadel zitten en
stel de achteruitkijkspiegels af.
3. Zet de richtingaanwijzer aan.
4. Controleer op tegemoetkomend ver-
keer en draai voorzichtig aan de gas-
greep (rechts) om weg te rijden.
5. Schakel de richtingaanwijzer uit.
DAU16780
Sneller en langzamer rijden De rijsnelheid wordt geregeld door de gas-
greep open of dicht te draaien. Draai de
gasgreep richting (a) om sneller te gaan rij-
den. Draai de gasgreep richting (b) om lang-
zamer te gaan rijden.
DAU16791
Remmen 1. Sluit de gasklep volledig.
2. Knijp de voor- en achterremmen gelijk-
tijdig in en oefen geleidelijk meer druk
uit.
WAARSCHUWING
DWA10300
Vermijd hard en abrupt remmen
(met name wanneer u naar één kant
overhelt). De scooter zou namelijk
kunnen slippen of omvallen.
Spoorwegovergangen, tramrails, ij-
zeren platen gebruikt in de wegen-
bouw en putdeksels worden in
natte toestand zeer glad. U dient
deze obstakels daarom met aange-
paste snelheid te naderen en voor-
zichtig te passeren.
Onthoud dat remmen op een nat
wegdek veel moeilijker is.
ZAUM0267
(b)
(a)
ZAUM0199
ZAUM0269
Page 30 of 68
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
5-3
5
Rijd langzaam heuvelafwaarts, rem-
men kan tijdens afdalingen somslastig zijn.
DAU16820
Tips voor een zuinig
brandstofverbruik Het brandstofverbruik is vooral afhankelijk
van uw rijstijl. Hierna volgen enkele tips om
het brandstofverbruik te verlagen:
Voer het motortoerental tijdens acce-
lereren niet te hoog op.
Voer het toerental niet te hoog op ter-
wijl de motor onbelast draait.
Laat de motor niet langdurig stationair
draaien maar zet hem af (bijvoorbeeld
in files, bij stoplichten of bij spoorweg-
overgangen).
DAU16830
Inrijperiode De belangrijkste periode in de levensduur
van het motorblok is de tijd tussen 0 en
1000 km (600 mi). Lees daarom de volgen-
de informatie aandachtig door.
Omdat het motorblok gloednieuw is, mag dit
gedurende de eerste 1000 km (600 mi) niet
te zwaar worden belast. De verschillende
onderdelen van de motor slijten op elkaar in
totdat de juiste bedrijfsspelingen zijn be-
reikt. Rijd tijdens deze periode nooit langdu-
rig volgas en vermijd ook andere
manoeuvres die tot oververhitting van de
motor kunnen leiden.
DAUM2090
0–150 km (0–90 mi)
Houd de gasgreep niet langdurig voorbij
een derde opengedraaid. Varieer de rijsnel-
heid van de scooter zo nu en dan. Verander
de stand van de gasgreep regelmatig.
150–500 km (90–300 mi)
Houd de gasgreep niet langdurig voorbij
halverwege opengedraaid.
500–1000 km (300–600 mi)
Houd geen kruissnelheid aan waarbij de
gasgreep voorbij driekwart is opengedraaid.