Alfa Romeo 4C 2021 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: ALFA ROMEO, Model Year: 2021, Model line: 4C, Model: Alfa Romeo 4C 2021Pages: 156, PDF Size: 3.36 MB
Page 71 of 156

69
DE AUTO PARKEREN
Verwijder altijd de contactsleutel als de
auto wordt verlaten.
Ga bij het parkeren en verlaten van de
auto als volgt te werk:
❒ schakel een versnelling in (de eerste
versnelling als de auto heuvel op is
geparkeerd, de achteruit als de auto
heuvel af is geparkeerd) en zet de
voorwielen iets uitgestuurd;
❒ zet de motor af en trek de handrem
aan.
Als de auto op een steile helling wordt
geparkeerd, blokkeer de wielen dan met
wiggen of stenen.
Wacht tot de ingeschakelde versnelling
van het display verdwijnt, voordat u het
rempedaal loslaat.
76)
BELANGRIJK: laat de auto NOOIT achter
met de versnellingsbak in de vrijstand.
HANDREM
Trek, om de handrem in te schakelen, de
hendel 1 fig. 42 omhoog totdat de auto
blokkeert. Bij aangetrokken handrem en
contactsleutel in de stand MAR, gaat het
waarschuwingslampje xop het
instrumentenpaneel branden.
Trek, om de handrem los te zetten, hendel
1 iets omhoog, druk knop 2 in, houd deze
ingedrukt en laat de hendel zakken.
Het waarschuwingslampje xop het
instrumentenpaneel gaat uit.
Vier of vijf klikken zijn over het algemeen
voldoende wanneer het voertuig op een
vlakke ondergrond staat, terwijl er tien of
elf nodig kunnen zijn als het voertuig met
belading op een steile helling staat.
77)
BELANGRIJK Tijdens deze handelingen
moet het rempedaal ingetrapt blijven.
42A0L0066
76)Laat kinderen nooit zonder toezicht in
de auto achter. Verwijder altijd de sleutel
uit de startinrichting als het voertuig
wordt verlaten en neem de sleutel mee.
77)De auto moet geremd worden na
enkele klikken van de handrem: als dat
niet zo is, contact opnemen met het
Alfa Romeo Servicenetwerk om de
handrem te laten afstellen. Parkeer de
auto altijd op veilige wijze, zoals
aangegeven in de
wegenverkeerswetgeving en zoals
hierboven beschreven.
BELANGRIJK
Page 72 of 156

STARTEN EN RIJDEN
70
TCT-VERSNELLINGSBAK MET
DUBBELE KOPPELING
De Alfa 4C is voorzien van de TCT 6-
versnellingsbak met dubbele
drogeplaatkoppeling met schakelpeddels
achter het stuur. Dit is een geavanceerde
technische oplossing die de combinatie
biedt van de bediening van een
handgeschakelde versnellingsbak, de
directheid van een sequentieel systeem
en het gemak van de mogelijkheid om een
automatisch keuzeprogramma te
selecteren zonder de vertraging van een
conventionele automatische transmissie.
Met de sleutel uit het contactslot, zal het
systeem geen enkele actie uitvoeren
wanneer de knoppen op het
bedieningspaneel van de transmissie op
de centrale tunnel fig. 43 worden
bediend, ongeacht de druk die op het
rempedaal wordt uitgeoefend.
43A0L0067
De transmissie zal daarom in de toestand
blijven waarin deze verkeerde toen de
motor werd afgezet.
Bij stationair draaiende motor en de
sleutel in de stand MAR (elektrische
verbruikers vanaf contactsleutel
ingeschakeld), verschijnt op het display
de ingeschakelde versnelling en de
actieve bedieningswijze (automatisch =
AUTO of handmatig = geen weergave).
BEDIENINGSWIJZE
De versnellingsbak kan op twee manieren
bediend worden (behalve wanneer de
Race-modus geselecteerd is):
❒ de eerste is handmatig (MANUAL),
waarbij de bestuurder beslist wanneer hij
schakelt;
❒ de tweede is volledig automatisch
(AUTO), waarbij het systeem beslist
wanneer er geschakeld wordt.
Wanneer de Race-modus geselecteerd is,
is MANUAL de enig toegestane
bedieningswijze.
Handmatige bediening (MANUAL)
Deze bedieningswijze laat aan de
bestuurder de keuze van de geschiktste
overbrengingsverhouding, afhankelijk
van de gebruiksomstandigheden van de
auto.Met de schakelpeddel “+” op het
stuurwiel wordt een hogere versnelling
ingeschakeld, terwijl met de hendel “–”
een lagere versnelling wordt
ingeschakeld (zie de volgende paragraaf,
“Schakelpeddels”).
Als het verzoek door het systeem
geaccepteerd wordt, toont het display de
nieuw ingeschakelde versnelling.
Als het systeem het verzoek niet
accepteert, toont het display de
voorafgaand aan het verzoek
ingeschakelde versnelling en klinkt er een
geluidssignaal.
Het systeem weigert een
schakelcommando als dit de juiste
werking van de motor en de
versnellingsbak in gevaar brengt.
44A0L0146
Page 73 of 156

71
Het systeem zal automatisch
terugschakelen als de motor het
stationaire toerental bereikt
(bijvoorbeeld tijdens afremmen).
Als het DNA-systeem in de modus
“Normal” wordt gebruikt, dan zal
automatisch worden opgeschakeld als
het motortoerental dit vereist.
Automatische werking (AUTO)
Om de automatische (AUTO) werking in
of uit te schakelen, moet op de A/M-knop
op het bedieningspaneel van de
transmissie fig. 43 worden gedrukt; de
uitvoering hiervan wordt gemeld door het
woord AUTO op het display, naast de
ingeschakelde versnelling fig. 45.
45A0L0068
Als de automatische werking is
ingeschakeld, dan kiest het systeem de
schakelmomenten op basis van de
snelheid van de auto, het motortoerental
en de bedieningswijze van het gaspedaal.
Om de auto te laten rijden, moet altijd de
1e of de achteruitversnelling (R)
ingeschakeld zijn
(met ingetrapt rempedaal).
“Kick Down” functie
Er is ook een “Kick Down” functie
beschikbaar: indien nodig
(bijvoorbeeld tijdens het inhalen),
schakelt het systeem een of meer
versnellingen terug wanneer het
gaspedaal voorbij het stroeve punt wordt
ingetrapt (en als het motortoerental dit
toestaat) om het geschikte vermogen en
koppel voor de door de bestuurder
verzochte acceleratie te leveren.
Bij activering van de “Kick Down” functie,
zorgt het systeem voor het variëren van
het transmissiebeheer overeenkomstig
de gekozen DNA-functie.
SCHAKELPEDDELS
Hiermee kan sequentieel geschakeld
worden fig. 46.
❒ schakelpeddel “+” (door de peddel
naar de bestuurder te trekken, zie
fig. 47): opschakelen;
❒ schakelpeddel “–” (door de peddel
naar de bestuurder te trekken, zie
fig. 47): terugschakelen;
46A0L0071
47A0L0072
Page 74 of 156

STARTEN EN RIJDEN
72
Op- of terugschakelen mag alleen worden
gedaan als het motortoerental dit
toestaat.
DE MOTOR STARTEN
Trap het rempedaal in om de motor te
starten: het systeem schakelt de
vrijstand (N) automatisch in.
Na de startprocedure kan de 1e
versnelling (1) of de achteruitversnelling
(R) ingeschakeld worden.
Ongeacht de gekozen werking
(AUTO/MANUAL), moet om de 1e
versnelling of de achteruit (R) in te
schakelen, het rempedaal worden
ingetrapt en de knop 1 op het
bedieningspaneel van de transmissie
(of de “+” schakelpeddel) om de eerste
versnelling in te schakelen of de knop R
om de achteruit in te schakelen bediend
worden. Wanneer de 1e versnelling is
ingeschakeld, stelt het systeem zich op
de modus AUTO in.
De vrijstand (N) kan opnieuw worden
ingeschakeld door de knop N bij ingetrapt
rempedaal te bedienen.
Wanneer de knoppen 1, N of R worden
bediend (of de “+” schakelpeddel) zonder
dat het rempedaal wordt ingetrapt, wordt
er geen schakelverzoek door het systeem
uitgevoerd.BELANGRIJK De achteruit kan niet
ingeschakeld worden door op de “-”
schakelpeddel op het stuurwiel te
drukken.Belangrijke opmerkingen
Draai de “Vertraagde opstartprocedure”,
als u wilt starten in aanwezigheid van een
storing in de versnellingsbak (zie de
paragraaf “Lampjes en berichten” in het
hoofdstuk “Kennismaking met het
instrumentenpaneel):
draai de contactsleutel minstens 7
seconden in de stand AVV en houd
daarbij het rempedaal ingetrapt: de
motor zal gestart worden.
Het systeem zal in de “recovery” toestand
blijven.
Neem contact op met het Alfa Romeo
Servicenetwerk als de motor niet start.
Wanneer het bestuurdersportier wordt
geopend, schakelt het systeem het
hydraulische gedeelte in, zodat dit
gereed is als de motor vervolgens wordt
gestart.
WEGRIJDEN MET DE AUTO
De auto kan zowel in de 1e versnelling als
in de achteruit (R) wegrijden.
De versnellingen kunnen alleen
ingeschakeld worden als het rempedaal
wordt ingetrapt. Als het rempedaal niet is
ingetrapt, verschijnt er een speciaal
bericht op het display.Het is niet mogelijk om in een hogere
versnelling dan de 1e weg te rijden: als dit
geprobeerd wordt, toont het display een
speciaal bericht.
Bij wegrijden op een vrij steile helling,
wordt geadviseerd de handrem te
gebruiken.
Inschakeling 1e versnelling
Ga als volgt te werk:
❒ trap het rempedaal in;
❒ druk op de knop 1 op het
bedieningspaneel van de transmissie;
❒ laat het rempedaal los en trap het
gaspedaal in.
Inschakeling achteruitversnelling (R)
De achteruitversnelling (R) kan alleen
worden ingeschakeld als de auto stilstaat
en het rempedaal ingetrapt is.
Ga als volgt te werk:
❒ trap het rempedaal in (bij volledig
stilstaande auto);
❒ druk op de knop R op het
paneel van de versnellingsbak;
❒ laat het rempedaal los en trap het
gaspedaal in.
Op bepaalde versies geeft het systeem
een geluidssignaal af, als de
achteruitversnelling is ingeschakeld.
Page 75 of 156

73
Als het rempedaal niet is ingetrapt (en
het voertuig stilstaat), verschijnt er een
speciaal bericht op het display en
schakelt het systeem automatisch de
vrijstand (N) in.
BELANGRIJK Als de auto rijdt, dan wordt
het verzoek geaccepteerd en uitgevoerd
als binnen 3 seconden na het
schakelverzoek, de voertuigsnelheid
minder dan 3 km/h bedraagt: als het
schakelverzoek niet wordt uitgevoerd,
zal het systeem de versnelling
ingeschakeld houden of, indien de
snelheid onder 10 km/h zakt, de
versnellingsbak in de vrijstand (N) zetten
en vervolgens moet het schakelverzoek
herhaald worden.
INSCHAKELING VRIJSTAND (N)
Bij stilstaande auto en contactsleutel in
de stand MAR (ongeacht de toestand van
de motor), kan de vrijstand (N) alleen
ingeschakeld worden bij ingetrapt
rempedaal.
Als de auto rijdt kan de vrijstand (N) altijd
ingeschakeld worden, ongeacht de druk
die op het rem- en gaspedaal wordt
gezet.
De letter N wordt samen met de actieve
bedieningsmodus op het display
weergegeven.Om vanaf de vrijstand (N) een versnelling
in te schakelen, drukt u op knop 1 op het
paneel van de versnellingsbak (het
rempedaal hoeft niet te worden
ingetrapt): de versnellingsbak zal direct
de juiste versnelling kiezen, afhankelijk
van de voertuigsnelheid.
Bij stilstaande auto en contactsleutel in
de stand MAR (ongeacht de toestand van
de motor), kan de 1
eversnelling alleen
ingeschakeld worden bij ingetrapt
rempedaal.
LAUNCH CONTROL
De “Launch Control” strategie staat
starten met hoge prestaties toe.
Deze strategie kan ingeschakeld worden
bij stilstaand voertuig, “Race” modus
geselecteerd en 1ste versnelling
ingeschakeld.
De volgorde van de te verrichten
handelingen is als volgt:
❒ trap het rempedaal in en houd het
ingetrapt;
❒ trap het gaspedaal in en houd het
ingetrapt;
❒ druk op de peddel “–” achter het
stuurwiel;De auto trekt met een maximale
acceleratie op als het rempedaal wordt
losgelaten.
Als het gaspedaal ingetrapt wordt
gehouden, dan zal het systeem
automatisch opschakelen zodra het
beste motortoerental om te schakelen is
bereikt.
78)
Onderbreek bovenstaande volgorde van
handelingen of laat het gaspedaal los om
deze strategie te verlaten.
WEERGEGEVEN INFORMATIE
Als de contactsleutel naar de stand MAR
wordt gedraaid, toont het display na
ongeveer 1 seconde dat de transmissie in
de vrijstand (N) staat. Tijdens het rijden
toont het display de ingeschakelde
versnelling en de actieve werking
(AUTO of MANUAL). De aanduidingen op
het display hebben de volgende
betekenissen:
N = vrijstand;
1 = eerste versnelling;
2 = tweede versnelling
3 = derde versnelling;
4 = vierde versnelling;
5 = vijfde versnelling;
6 = zesde versnelling;
R = achteruit.
Page 76 of 156

STARTEN EN RIJDEN
74
De auto start altijd vanuit de vrijstand.
Wanneer de 1e versnelling wordt
verzocht, forceert het systeem de
selectie van de AUTO werking.
BELANGRIJK Als met de contactsleutel in
de stand MAR, de display niet binnen 10
seconden de ingeschakelde versnelling
aangeeft, draai dan de sleutel naar de
stand STOP, wacht tot de display uit is en
herhaal de handeling.
Neem, als het probleem aanhoudt,
contact op met het Alfa Romeo
Servicenetwerk.
GELUIDSSIGNAAL
Om veiligheidsredenen gaat er een
zoemer af als de auto geparkeerd wordt
met de versnellingsbak in de vrijstand (N)
(dit signaal wordt afgegeven wanneer de
contactsleutel in de stand STOP wordt
gedraaid).
Bij stilstaand voertuig, draaiende motor
en ingeschakelde versnelling (1e) of (R)
klinkt er een zoemer en
wordt automatisch naar de vrijstand (N)
overgeschakeld als:
❒ het gas- en/of rempedaal minstens 3
minuten niet wordt ingetrapt;
❒ het rempedaal langer dan 10 minuten
wordt ingetrapt;❒ het bestuurdersportier open wordt
gedaan en het gas- of rempedaal ten
minste 1,5 seconde niet wordt bediend;
❒ een storing in de versnellingsbak is
gedetecteerd.
DE AUTO PARKEREN
Ga bij het parkeren en verlaten van de
auto als volgt te werk:
❒ schakel een versnelling in (de eerste
versnelling als de auto heuvel op is
geparkeerd, de achteruit als de auto
heuvel af is geparkeerd) en zet de
voorwielen iets uitgestuurd;
❒ zet de motor af en trek de handrem
aan.
Als de auto op een steile helling wordt
geparkeerd, blokkeer de wielen dan met
wiggen of stenen.
Wacht tot de ingeschakelde versnelling
van het display verdwijnt, voordat u het
rempedaal loslaat.
BELANGRIJK: laat de auto NOOIT achter
met de versnellingsbak in de vrijstand.
BELANGRIJKE OPMERKINGEN
❒ Houd het rempedaal altijd ingetrapt
bij stilstaande auto en ingeschakelde
versnelling, totdat wordt weggereden;
laat vervolgens het rempedaal los en geef
geleidelijk gas.❒ Houd de versnellingsbak in de
vrijstand (N) als de auto lang stilstaat met
een draaiende motor.
❒ Om de werking van de koppeling te
sparen, mag het gaspedaal niet gebruikt
worden om de auto stil te houden (bijv.:
tijdens stilstand op een helling). De
koppeling zou door oververhitting kunnen
beschadigen:
gebruik in dit geval het rempedaal of de
handrem en bedien het gaspedaal alleen
als men gereed is om weg te rijden.
❒ Als bij ingeschakelde
achteruitversnelling (R) de 1e versnelling
(of omgekeerd) ingeschakeld moet
worden, mag dit pas gebeuren als de auto
volledig stilstaat en het rempedaal is
ingetrapt.
❒ Ook al wordt het beslist afgeraden, als
u om wat voor reden dan ook met de
versnellingsbak in de vrijstand (N) een
helling afrijdt, zal het systeem bij een
schakelverzoek automatisch de beste
versnelling op basis van de
voertuigsnelheid kiezen, om het
motorkoppel op de juiste manier op de
wielen over te brengen.
❒ Indien nodig kan bij afgezette motor
de 1e versnelling, de achteruit (R) of de
vrijstand (N) ingeschakeld worden met de
contactsleutel in de stand MAR en
ingetrapt rempedaal.
Page 77 of 156

75
In dit geval moet er minstens 5 minuten
gewacht worden voordat er opnieuw
wordt geschakeld, om beschadiging van
het hydraulische systeem en met name
de pomp te voorkomen;
❒ Voor opwaarts wegrijden op een
helling wordt geadviseerd geleidelijk aan
maar volop gas te geven na de handrem
of het rempedaal te hebben losgelaten;
op deze manier kan de motor tijdelijk met
een hoger toerental draaien en kunnen
steile hellingen met een merkbaar hoger
koppel worden opgereden.CRUISECONTROL
(waar aanwezig)
Dit is een elektronisch geregeld
hulpsysteem waarmee de gewenste
rijsnelheid gehandhaafd kan worden,
zonder het gaspedaal in te hoeven
trappen.
Het systeem kan gebruikt worden bij een
snelheid van meer dan 30 km/h op lange,
droge en rechte wegen met weinig
veranderingen in de rijomstandigheden
(bijv. snelwegen).
Het gebruik van de cruisecontrol wordt
dus niet aanbevolen op buitenwegen met
druk verkeer. Gebruik het systeem niet in
de stad.
HET SYSTEEM INSCHAKELEN
Draai ring 1 fig. 48 naar .
.
48A0L0022
78)De functie “Launch Control” is alleen
beschikbaar in de Racemodus.
Onafhankelijk van hetgeen expliciet is
aangegeven in de beschrijving van deze
modi, worden de ESC- en ASR-systemen
uitgeschakeld tijdens de werking van de
functie “Launch Control”.
Dit betekent dat de dynamische controle
over het voertuig altijd onder de
verantwoordelijkheid van de bestuurder
valt. Let daarom uiterst goed op bij het
gebruiken van de Launch Control. Houd
rekening met het verkeer en de conditie
van het wegdek en zorg er tijdens
manoeuvres voor dat er voldoende ruimte
is in het betreffende gebied.
BELANGRIJK
De cruisecontrol kan niet worden
ingeschakeld als het voertuig in de
1e versnelling of in de achteruit staat.
Het is raadzaam om het systeem in te
schakelen vanaf de 5e versnelling of
hoger.
Op afdalingen kan de auto bij
ingeschakelde cruisecontrol de
opgeslagen snelheid iets overschrijden.
Wanneer het systeem is ingeschakeld,
gaat het digitale
waarschuwingslampje branden en
verschijnt er een speciaal bericht op het
display.
DE GEWENSTE SNELHEID INSTELLEN
Ga als volgt te werk:
❒ draai de draaischakelaar 1 fig. 48 naar
en trap het gaspedaal in om de
gewenste snelheid te bereiken;
❒ beweeg de hendel ten minste één
seconde omhoog (+) en laat deze
vervolgens los: de snelheid wordt
opgeslagen en het gaspedaal kan
losgelaten worden.
Indien nodig (bijvoorbeeld bij inhalen) kan
de snelheid gewoon verhoogd worden
door het gaspedaal in te trappen: als het
gaspedaal vervolgens wordt losgelaten,
keert de auto terug naar de eerder
opgeslagen snelheid.
Page 78 of 156

Het systeem blijft actief, zonder de
noodzaak om de knop CANCEL/RESUME
te bedienen om na het accelereren naar
de vorige toestand terug te keren.
78) 79)
Automatische uitschakeling
In de volgende gevallen wordt het
systeem automatisch uitgeschakeld:
❒ als het ABS- of het ESC-systeem
ingrijpt;
❒ als de voertuigsnelheid lager is dan de
vastgestelde limiet; in geval van een
systeemfout.
STARTEN EN RIJDEN
76
OPGESLAGEN SNELHEID OPROEPEN
Als het systeem is uitgeschakeld door
bijvoorbeeld het intrappen van het
rempedaal, kan de opgeslagen snelheid
als volgt worden opgeroepen:
❒ geef geleidelijk gas totdat een
snelheid in de buurt van de opgeslagen
snelheid wordt bereikt;
❒ schakel de versnelling in die
ingeschakeld was op het moment van het
opslaan van de snelheid;
❒ druk op de knop CANCEL/RESUME
(2 fig. 48).
DE OPGESLAGEN SNELHEID
VERHOGEN
Dit kan op twee manieren:
❒ door het gaspedaal in te trappen en de
nieuwe snelheid op te slaan;
of
❒ door de hendel omhoog (+) te zetten
tot de nieuwe snelheid is bereikt, die
automatisch wordt opgeslagen.
Elke beweging van de hendel komt
overeen met een kleine verhoging van de
snelheid (van ongeveer 1 km/h); als de
hendel omhoog wordt gehouden, dan
neemt de snelheid traploos toe.
OPGESLAGEN SNELHEID VERLAGEN
Dit kan op twee manieren:
❒ door het systeem uit te schakelen en
de nieuwe snelheid op te slaan;
of
❒ door de hendel omlaag (–) te bewegen
tot de nieuwe snelheid is bereikt, die
automatisch wordt opgeslagen.
Elke beweging van de hendel komt
overeen met een kleine verlaging van de
snelheid van ongeveer 1 km/h; als de
hendel omlaag wordt gehouden, dan
neemt de snelheid traploos af.
HET SYSTEEM UITSCHAKELEN
Het systeem kan op de volgende
manieren worden uitgeschakeld:
❒ door de draaischakelaar 1 fig. 48 naar
te draaien;
❒ door de motor af te zetten;
❒ door op de knop CANCEL/RESUME te
drukken;
❒ door het rem- of gaspedaal in te
trappen; in het laatste geval wordt het
systeem niet volledig uitgeschakeld,
maar wordt voorrang aan het
acceleratieverzoek gegeven.
79)Druk niet op de “N”-toets op het
bedieningspaneel van de versnellingsbak
als met ingeschakelde cruisecontrol
wordt gereden.
80)Als de cruisecontrol niet goed werkt
of als er een storing is, draaischakelaar
1 fig. 48 op
zetten en contact
opnemen met een speciaal Alfa Romeo
Servicepunt.
BELANGRIJK
Page 79 of 156

77
PARKEERSENSOREN
(waar aanwezig)
Ze zitten in de achterbumper
fig. 49 en detecteren de aanwezigheid
van obstakels achter het voertuig en
waarschuwen de bestuurder met een
intermitterend geluidssignaal.
INSCHAKELING
De sensoren worden automatisch
ingeschakeld zodra de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
De frequentie van het geluidssignaal
neemt toe naarmate het voertuig dichter
bij het obstakel komt.
49A0L0043
ZOEMER
Wanneer de achteruitversnelling is
ingeschakeld en er een obstakel achter
de auto is, klinkt er een geluidssignaal
met een frequentie die varieert op basis
van de afstand van het obstakel ten
opzichte van de bumper.
De frequentie van het geluidssignaal:
❒ neemt toe naar gelang de afstand
tussen de auto en het obstakel kleiner
wordt, wanneer de afstand ongeveer
30 cm bedraagt klinkt het signaal
continu;
❒ neemt af als de afstand tot het
obstakel groter wordt, tot het signaal
volledig stopt;
❒ is constant als de afstand tussen het
voertuig en het obstakel onveranderd
blijft;
❒ als deze situatie de sensoren aan de
zijkant betreft, zal het signaal na
ongeveer 3 seconden stoppen om,
bijvoorbeeld, aanwijzingen te voorkomen
tijdens manoeuvres langs een muur.
Wanneer de sensoren meerdere
obstakels signaleren, dan wordt alleen
rekening gehouden met het
dichtstbijzijnde obstakel.
AANWIJZINGEN OP HET DISPLAY
(waar aanwezig)
Wanneer de sensoren worden
ingeschakeld, verschijnt het scherm van
fig. 50 op het display.
De informatie over de aanwezigheid en
afstand van een obstakel ten opzichte
van de auto wordt gegeven door zowel
het geluidssignaal als de weergave op het
instrumentenpaneel.
Bij meerdere obstakels wordt de
dichtstbijzijnde aangegeven.
50A0L0044
Page 80 of 156

STARTEN EN RIJDEN
78
BELANGRIJKE OPMERKINGEN
81)
8)
Let tijdens parkeermanoeuvres in
bijzondere mate op obstakels die zich
boven of onder de sensoren kunnen
bevinden.
Onder bepaalde omstandigheden kunnen
voorwerpen in de buurt van de auto niet
gedetecteerd worden en kunnen zo
schade aan de auto veroorzaken of zelf
beschadigd raken.
De volgende omstandigheden kunnen de
werking van de parkeersensoren
beïnvloeden:
❒ de aanwezigheid van ijs, sneeuw,
modder of dikke verf kunnen leiden tot
verminderde gevoeligheid van de
sensoren en afname van de prestaties
van het systeem;
❒ de sensor zou door mechanische
storingen, zoals het wassen van de auto,
regen- (met sterke wind) of hagelbuien,
niet-bestaande obstakels kunnen
detecteren (“echostoring”);
❒ de signalen die door de sensor
verstuurd worden, kunnen ook worden
beïnvloed door de aanwezigheid van
ultrasone systemen (zoals
luchtdrukremmen van vrachtwagens of
pneumatische boren) in de buurt van het
voertuig;
❒ de werking van het
parkeerhulpsysteem kan tevens
beïnvloed worden door wijzigingen van de
positie van de sensor, veroorzaakt door
een verandering in de geometrie (door
slijtage van onderdelen van de
wielophanging), als de banden verwisseld
zijn, een overbelaste auto, of afstellingen
waardoor de auto lager komt te liggen.
81)De verantwoordelijkheid voor het
parkeren en andere gevaarlijke
manoeuvres ligt altijd en in elk geval bij de
bestuurder.
Controleer tijdens deze manoeuvres altijd
of er geen mensen (vooral kinderen) of
dieren in het betreffende gebied
aanwezig zijn. De parkeersensoren dienen
als hulp voor de bestuurder, die echter
nooit zijn aandacht mag laten verslappen
tijdens potentieel gevaarlijke
manoeuvres, ook al worden ze met lage
snelheden verricht.
BELANGRIJK
8)Voor een correcte werking van het
systeem mag de sensor nooit bevuild zijn
met modder, vuil, sneeuw of ijs. Zorg
ervoor dat ze tijdens het reinigen niet
gekrast of beschadigd worden. Vermijd
het gebruik van droge, ruwe of harde
doeken. De sensoren moeten met schoon
water worden gewassen, waaraan
eventueel autoshampoo is toegevoegd.
Wanneer speciale reinigingsapparaten
worden gebruikt, zoals stoomreinigers of
hogedrukreinigers, reinig dan de sensoren
zeer snel en houd de straal op minstens
10 cm afstand. Breng geen stickers op de
sensoren aan.
WAARSCHUWINGEN