Alfa Romeo Giulia 2017 Handleiding (in Dutch)
Manufacturer: ALFA ROMEO, Model Year: 2017, Model line: Giulia, Model: Alfa Romeo Giulia 2017Pages: 232, PDF Size: 3.89 MB
Page 121 of 232

START & STOP-EVO
Het Start & Stop Evo-systeem zet
automatisch de motor af wanneer het
voertuig stilstaat en start de motor zodra
de bestuurder weer wil gaan rijden.
Dit verhoogt de efficiëntie van het
voertuig dankzij een beperking van het
brandstofverbruik, de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen en de
geluidsoverlast.
BEDIENINGSWIJZE
Afzetten van de motor
Versies met mechanische
versnellingsbak
Bij stilstaand voertuig, wordt de motor
afgezet als de versnellingspook in de
vrijstand staat en het koppelingspedaal
niet is ingetrapt.
Versies met automatische
versnellingsbak
Bij stilstaand voertuig en ingetrapt
rempedaal, wordt de motor
uitgeschakeld als de versnellingspook in
een andere stand dan R staat.
Het systeem werkt niet als de
keuzehendel in R staat, om
parkeermanoeuvres makkelijker te
maken.Als het voertuig heuvelopwaarts tot
stilstand wordt gebracht, dan wordt het
uitschakelen van de motor verhindert om
de "Hill Start Assist" functie beschikbaar
te houden (die alleen bij draaiende motor
werkt).
OPMERKING De motor kan alleen
automatisch worden afgezet bij een
snelheid van ongeveer 10 km/u. Na een
automatische herstart, hoeft u, om de
motor af te zetten, het voertuig slechts
over een korte afstand (met een snelheid
hoger dan 0,5 km/h) te verplaatsen.
Het afzetten van de motor wordt
aangegeven door hetsymbool op de
display van het instrumentenpaneel.
De motor opnieuw starten
Versies met mechanische
versnellingsbak
Trap het koppelingspedaal in om de
motor weer te starten.
Als het voertuig niet start door het
intrappen van het koppelingspedaal, de
versnellingspook in de vrijstand zetten en
de procedure herhalen. Als het probleem
aanhoudt, contact op nemen met het Alfa
Romeo Servicenetwerk.Versies met automatische
versnellingsbak
Laat het rempedaal los om de motor
weer te starten.
Met ingetrapt rempedaal, als de
versnellingspook in automatische modus
- D (Drive) staat - kan de motor weer
gestart worden door de pook naar R
(Achteruit) of N (Vrijstand) of "AutoStick"
te verplaatsen.
Met ingetrapt rempedaal, als de
versnellingspook in "AutoStick"-modus
staat - kan de motor weer gestart worden
door de pook naar "+" of "–", of R
(Achteruit) of N (Vrijstand) te
verplaatsen.
Wanneer de motor automatisch is
afgezet kan, door het rempedaal
ingetrapt te houden, de rem gelost
worden terwijl de motor uit blijft, door de
versnellingspook snel naar P (Parkeren)
te zetten.
Om de motor weer te starten, de pook uit
een stand halen die niet P is.
HET SYSTEEM HANDMATIG
INSCHAKELEN/UITSCHAKELEN
112)
39)
Om het systeem handmatig
inschakelen/uitschakelen druk op de
knop aangebracht in het controlepaneel
links van het stuurwiel, fig. 108
119
Page 122 of 232

Led uit: systeem ingeschakeld;
Led aan: systeem uitgeschakeld.
VEILIGHEIDSINSTELLINGEN
Als het Start & Stop Evo-systeem de
motor heeft afgezet en de bestuurder
maakt zijn veiligheidsgordel los, opent
het bestuurders- of het
passagiersportier, of opent de motorkap
van binnen uit het voertuig, dan kan de
motor alleen opnieuw gestart worden
met de startinrichting.
De bestuurder wordt hiervan op de
hoogte gebracht door een geluidssignaal
en een bericht op het display.
BELANGRIJK
112)Als de accu vervangen moet worden,
neem dan altijd contact op met het Alfa
Romeo Servicenetwerk. Vervang de accu
door een exemplaar van hetzelfde type
(HEAVY DUTY) en met dezelfde
specificaties.
BELANGRIJK
39)Als een comfortabele temperatuur
prioritair is, dan kan het Start&Stop-
systeem worden uitgeschakeld zodat de
klimaatregeling kan blijven werken.
SNELHEIDSBEGRENZER
BESCHRIJVING
Met deze voorziening wordt de snelheid
van het voertuig beperkt tot waarden die
door de bestuurder ingesteld kunnen
worden.
De maximumsnelheid kan zowel bij
rijdend als bij stilstaand voertuig worden
ingesteld. De minimumsnelheid die
ingesteld kan worden is 30 km/h.
Wanneer het systeem actief is, hangt de
snelheid van het voertuig af van de druk
op het gaspedaal, tot de ingestelde
snelheidslimiet wordt bereikt.
HET SYSTEEM INSCHAKELEN
De functie kan worden ingeschakeld/
uitgeschakeld op het Connectsysteem.
Het systeem inschakelen
Om toegang te krijgen tot de functie
moeten in het hoofdmenu de volgende
items in volgorde worden geselecteerd:
"Instellingen", "Veiligheid",
“Snelheidsbegrenzer” and “aan”.
De activering van het apparaat wordt
aangegeven door een groen symbool die
samen verschijnt met de laatst
ingestelde snelheid.
10807126S0001EM
120
STARTEN EN RIJDEN
Page 123 of 232

PROGRAMMERING SNELHEIDSGRENS
Om deze functie te gebruiken moeten in
het hoofdmenu achtereenvolgens de
items “Instellingen”, “Veiligheid” en
"Speed Limiter - Instellen" worden
geselecteerd.
Door de Rotary Pad te blijven laten
draaien, neemt de snelheid met 5 km/u.
Toe, van een minimum van 30 km/u tot
een maximum van 180 km/u.
HET SYSTEEM UITSCHAKELEN
Het systeem uitschakelen
Om toegang te krijgen tot de functie
moeten in het hoofdmenu de volgende
items in volgorde worden geselecteerd:
"Instellingen", "Veiligheid",
“Snelheidsbegrenzer” and “uit”.
Automatische uitschakeling van het
systeem
Het systeem wordt automatisch
uitgeschakeld in geval van een
systeemstoring. Neem in dit geval
contact op met het Alfa Romeo
Servicenetwerk.
CRUISE-CONTROL
Dit is een elektronisch geregeld
hulpsysteem waarmee de gewenste
rijsnelheid gehandhaafd kan worden,
zonder het gaspedaal in te hoeven
trappen. Het systeem kan gebruikt
worden bij een snelheid van meer dan
40 km/h op lange, droge en rechte wegen
met weinig veranderingen in de
rijomstandigheden (bijv. snelwegen).
Het gebruik van de cruise-control wordt
dus niet aanbevolen op buitenwegen met
druk verkeer. Gebruik het systeem niet in
de stad.
Dij het afdalen van een helling, zou het
systeem de auto kunnen afremmen om
de ingestelde snelheidslimiet te
behouden.
HET SYSTEEM INSCHAKELEN
113) 114) 115)
Om het systeem in te schakelen op knop
fig. 109 drukken.
De activering van het apparaat wordt
gesignaleerd door het aanzetten van het
witte waarschuwingslampje
op het
display.
De Cruise-Control-functie kan gelijktijdig
actief met het
Snelheidsbegrenzersysteem blijven. Als
een snelheidslimiet onder degeneaangeduid in de Cruise-Control
geselecteerd wordt, dan zal de
Cruise-Controlsnelheid worden verlaagd
naar die van de Snelheidsbegrenzer.
Deze functie blijft beschikbaar (waar
voorzien) in RACE-modus.
Het systeem kan niet worden
ingeschakeld als het voertuig in de 1
e
versnelling of in de achteruit staat. Het is
raadzaam om het systeem in te
schakelen vanaf de 3
eversnelling of
hoger.
BELANGRIJK Het is gevaarlijk het
systeem ingeschakeld te houden als het
niet gebruikt wordt. Er bestaat een risico
van per ongeluk inschakelen en de
controle over het voertuig te verliezen
vanwege onverwachte overmatige
snelheid.
10907146S0001EM
121
Page 124 of 232

DE GEWENSTE SNELHEID INSTELLEN
Ga als volgt te werk:
Het systeem inschakelen;
zet, wanneer het voertuig de gewenste
snelheid heeft bereikt, op knop SET
omhoog/omlaag en laat de knop
fig. 109 los om het systeem in te
schakelen. Wanneer het gaspedaal wordt
losgelaten, zal het voertuig automatisch
op de geselecteerde snelheid verder
rijden.
Indien nodig (bijvoorbeeld bij inhalen) kan
de snelheid gewoon verhoogd worden
door het gaspedaal in te trappen; als het
gaspedaal vervolgens wordt losgelaten,
keert het voertuig terug naar de eerder
opgeslagen snelheid.
Op afdalingen kan de snelheid bij
ingeschakelde cruise-control iets hoger
liggen dan de opgeslagen snelheid.
BELANGRIJK Voor het indrukken van de
schakelaar SET moet het voertuig met
constante snelheid op een vlak wegdek
rijden.
SNELHEID VERHOGEN/VERLAGEN
Zodra de Cruise-Control is ingeschakeld,
kan de snelheid verhoogd/verlaagd
worden door de SET schakelaar
fig. 109 omhoog te zetten.
Als de knop (hoog/laag) ingedrukt
gehouden wordt, zal de ingestelde
snelheid verhoogd worden tot de knopwordt losgelaten, daarna wordt de
nieuwe snelheid opgeslagen.
Gas geven bij inhalen
Trap het gaspedaal in: wanneer dit wordt
losgelaten zal het voertuig geleidelijk
terugkeren naar de opgeslagen snelheid.
BELANGRIJK Het systeem bewaart de
opgeslagen snelheid ook bij het bergop
en bergaf rijden. Een geringe variatie in
de snelheid op lichte hellingen is volledig
normaal.
DE SNELHEID WEER OPROEPEN
Bij versies met automatische
versnellingsbak in de automatische
modus D (Drive - automatisch), om de
eerder ingestelde snelheid op te roepen,
de knop RES fig. 109 indrukken en
loslaten.
Bij versies met handgeschakelde
versnellingsbak of automatische
versnellingsbak in Autostick (sequentiële
modus), om de eerder ingestelde snelheid
op te roepen, accelereren tot deze
snelheid wordt benaderd en de knop RES
indrukken en loslaten.
HET SYSTEEM UITSCHAKELEN
Door het rempedaal een klein stukje in te
trappen wordt de elektronische
Cruise-Control opgeslagen zonder dat de
snelheid gewist wordt.De Cruise-Control kan ook worden
uitgeschakeld door de elektrische
parkeerrem in te schakelen of door het
remsysteem te gebruiken (door bijv.
gebruik van het ESC-systeem).
In de volgende gevallen wordt de
opgeslagen snelheid gewist:
het drukken op de aan/uit-knop of het
uitschakelen van de motor;
als zich een storing in de elektronische
Cruise-Control voordoet.
HET SYSTEEM UITSCHAKELEN
De Cruise-Control wordt uitgeschakeld
door het indrukken van activering/
deactiveringsknop of door de
startinrichting op STOP te zetten.
BELANGRIJK
113)Als met actieve cruise-control wordt
gereden, mag de versnellingspook nooit in
de vrijstand worden gezet.
114)In geval van slechte werking of storing
van het systeem, contact opnemen met het
Alfa Romeo Servicenetwerk.
115)De Cruise-Control kan gevaarlijk zijn
als het systeem geen constante snelheid kan
handhaven. In bepaalde omstandigheden
kan de snelheid overmatig zijn, hetgeen kan
leiden tot verlies van controle over het
voertuig en ongevallen. Gebruik het systeem
niet in druk verkeer of op bochtig, met ijzel of
sneeuw bedekt of glad wegdek.
122
STARTEN EN RIJDEN
Page 125 of 232

ACTIVE CRUISE CONTROL
(indien aanwezig)
116) 117) 118) 119) 120) 121)
40) 41) 42) 43) 44) 45) 46)
De Active Cruise Control (ACC) is een
elektronisch bestuurd rijhulpsysteem dat
de werking van de Cruise Control
combineert met een controlefunctie van
de afstand van het voorliggende voertuig.
Met dit systeem kan het voertuig op een
gewenste snelheid worden gehouden
zonder het gaspedaal in te hoeven
drukken, waarbij bovendien een bepaalde
afstand van de voorligger wordt bewaard
(de afstand kan door de bestuurder
worden ingesteld).
De Active Cruise Control (ACC) maakt
gebruik van een radarsensor achter de
voorbumper fig. 110 en een camera in
het midden van de voorruit fig. 111 om
de nabije aanwezigheid van een
voorligger te detecteren.Het systeem verhoogt het rijcomfort dat
door de elektronische Cruise Control
wordt geboden als u op de snelweg of op
wegen buiten de bebouwde kom met
weinig verkeer rijdt.Waarschuwingen
Als de sensor geen voorligger detecteert,
houdt het systeem een vast ingestelde
snelheid aan.
Als de sensor een voorligger detecteert,
grijpt het systeem automatisch in door
enigszins te remmen (of gas te geven) om
de oorspronkelijk ingestelde snelheid
niet te overschrijden. Dit gebeurt op
zodanige wijze dat het voertuig de vooraf
ingestelde afstand bewaart terwijl het
probeert zich aan te passen aan de
snelheid van de voorligger.
In onderstaande gevallen is de prestatie
van het systeem niet gegarandeerd en
daarom is het aanbevolen om het
systeem uit te schakelen door op de knop
fig. 112 te drukken:
bij mist, harde regen, sneeuw, druk
verkeer en complexe rijsituaties (bijv. bij
wegwerkzaamheden op de snelweg);
in de buurt van een bocht (bochtige
wegen), op bevroren, besneeuwde of
gladde wegen of wegen met steile
hellingen of afdalingen;
invoegen op een afslagstrook of op
een afrit van de autosnelweg; r slepen van
een aanhanger;
een aanhangwagen slepen;
wanneer de omstandigheden veilig
rijden op een constante snelheid niet
mogelijk maken.
11006016S0003EM
11106016S0004EM
123
Page 126 of 232

INSCHAKELING / UITSCHAKELING
ACTIVE CRUISE CONTROl
Het systeem kan vier werkingsstatussen
aannemen:
Ingeschakeld (niet geprogrammeerde
snelheid);
Geactiveerd (geprogrammeerde
snelheid);
In pauze;
Gedeactiveerd.
Inschakeling /Activering
Om het systeem in te schakelen knop
fig. 112 indrukken en loslaten.
Met het systeem ingeschakeld en klaar
voor de werking wordt op het display het
witte pictogram weergegeven en in
plaats van de waarde van de snelheid,
worden streepjes weergegeven fig. 113.De instelling van een snelheid activeert
het systeem, op het display wordt het
groene pictogram weergegeven met
aangeduid de waarde van de ingestelde
snelheid.
Het systeem kan niet worden
ingeschakeld wanneer de modus RACE
actief is.
BELANGRIJK Het is gevaarlijk om het
systeem ingeschakeld te houden als het
niet wordt gebruikt: het risico bestaat
dat het onbedoeld wordt ingesteld
waardoor de controle over het voertuig
kan worden verloren door een plotselinge
te hoge snelheid.
Pauze / deactivering
Met het systeem ingeschakeld (niet
ingestelde snelheid), op knop
drukken.
Met geactiveerd systeem (ingestelde
snelheid), op knop
drukken om naarPauze te gaan, op het display wordt het
witte pictogram weergegeven met de
waarde van de snelheid tussen haakjes.
Om het systeem definitief te
deactiveren, moet een tweede keer op
knop
worden gedrukt.
DE GEWENSTE SNELHEID INSTELLEN
De instelbare snelheden gaan van
minimaal 30 km/h (of 20 mph voor
markten met instrumentenpanelen met
schaalverdeling in mph) en een maximum
van 180 km/h (of 110 mph voor markten
met instrumentenpanelen met
schaalverdeling in mph).
Wanneer het voertuig de gewenste
snelheid bereikt, de SET-schakelaar
fig. 114 omhoog/omlaag brengen en
loslaten om het apparaat te activeren: bij
het loslaten van de accelerator, gaat het
voertuig verder op de geselecteerde
snelheid
11207146S0010EM
11307146S0016EM
11407146S0017EM
124
STARTEN EN RIJDEN
Page 127 of 232

Als het gaspedaal ingedrukt wordt
gehouden:
het systeem kan de afstand tussen het
voertuig en de voorligger niet
controleren. In dit geval wordt de
snelheid alleen bepaald door de stand
van het gaspedaal.
Zodra het gaspedaal wordt losgelaten,
keert het systeem terug naar een
normale werking.
Het systeem kannietworden ingesteld:
als het rempedaal wordt ingedrukt;
als de remmen oververhit zijn;
als de elektrische parkeerrem is
ingeschakeld;
als een van de modaliteiten P
(parkeren), R (achteruit), of N (vrijstand)
actief is;
wanneer de toeren van de motor
boven een maximum drempel komen;
als de snelheid van het voertuig niet
binnen het instelbare snelheidsbereik
valt;
als het ESC-systeem in werking is
getreden of zojuist zijn werking
beëindigd heeft (of ABS of andere
stabiliteitscontrolesystemen);
als het ESC-systeem is uitgeschakeld;
als een automatische remwerking
wordt uitgevoerd door het Forward
Collision Warning Plus-systeem (indien
aanwezig);
bij een defect van het systeem zelf;
bij afgezette motor;
bij een belemmering van de
radarsensor (in dit geval moet de zone
van de voorruit waar zich de sensor
bevindt worden schoongemaakt).
Bij ingesteld systeem veroorzaken de
hierboven beschreven condities
bovendien een annulering of een
uitschakeling van het systeem voor
tijdsperioden die kunnen variëren
afhankelijk van de condities.
BELANGRIJK Het systeem wordt niet
uitgeschakeld als bij ingedrukt gaspedaal
hogere snelheden worden bereikt dan
ingesteld kunnen worden (180 km/h of
110 mph, voor instrumentenpanelen met
meeteenheid in mph). Onder deze
omstandigheden kan het systeem niet
correct werken en wordt dus geadviseerd
om het uit te schakelen.
SNELHEIDSVERANDERING
Snelheidstoename
Zodra het systeem is geactiveerd kan de
snelheid worden verhoogd door de SET
schakelaar omhoog te halen, bij elke actie
wordt de snelheid verhoogd met 1 km/h.
Als de knop ingedrukt gehouden wordt,
zal de ingestelde snelheid verhoogd
worden, met tussenpozen van 10 km/h,
tot de knop wordt losgelaten, daarna
wordt de nieuwe snelheid opgeslagen.Snelheidsafname
Zodra het systeem is geactiveerd kan de
snelheid worden verlaagd door de SET
schakelaar omlaag te halen, bij elke actie
wordt de snelheid verlaagd met 1 km/h.
Als de knop ingedrukt gehouden wordt,
zal de ingestelde snelheid steeds verder
verlaagd worden, met intervallen van
10 km/h, tot de knop wordt losgelaten,
daarna wordt de nieuwe snelheid
opgeslagen.
BELANGRIJK Het bewegen van de
SET-schakelaar zorgt ervoor dat de
snelheid wordt aangepast volgens de
geselecteerde meeteenheid ("metrisch"
of "imperiaal") ingesteld op het Radio
Infotainment Systeem (zie speciaal
supplement).
Waarschuwingen
Als het gaspedaal ingedrukt wordt
gehouden, kan het voertuig versnellen tot
boven de ingestelde snelheid. Als in dit
geval op de knop SET wordt gedrukt,
wordt de snelheid ingesteld op de huidige
snelheid van het voertuig.
Als op de knop SET wordt gedrukt om de
snelheid te verlagen en de motorrem het
voertuig niet voldoende afremt om de
ingestelde snelheid te bereiken, dan
treedt het remsysteem automatisch in
werking. Het systeem handhaaft de
ingestelde snelheid zowel op een helling
125
Page 128 of 232

als op een afdaling, maar een lichte
verandering van de snelheid is vooral bij
bescheiden hellingen volkomen normaal.
De automatische versnellingsbak kan
lagere terugschakelingen uitvoeren
terwijl er afdalingen plaatsvinden of
tijdens acceleraties: dit is normaal en het
is noodzakelijk om de vooringestelde
snelheid te behouden.
Tijdens het rijden wordt het systeem
geannuleerd als de remmen oververhit
raken.
VERSNELLEN BIJ HET INHALEN
Als men tijdens het rijden met ingesteld
systeem een voertuig volgt, versnelt het
systeem extra om het inhalen
gemakkelijker te maken als boven een
bepaalde snelheid wordt gereden en de
linker richtingaanwijzer wordt
ingeschakeld (of de rechter
richtingaanwijzer voor rechtsbestuurde
uitvoeringen).
Op wegen voor linksbestuurde
voertuigen is de inhaalhulp alleen actief
als de voorligger wordt ingehaald via de
linker rijbaan (voor markten met
rechtsbestuurde voertuigen is de
activeringslogica omgekeerd).
Wanneer het voertuig van wegen voor
linksbestuurde voertuigen overgaat naar
wegen voor rechtsbestuurde voertuigen
detecteert het systeem automatisch derichting van het verkeer. In dit geval is de
inhaalhulp alleen actief als het
referentievoertuig rechts wordt
ingehaald. De extra acceleratie wordt
ingeschakeld als de bestuurder de
rechter richtingaanwijzer gebruikt.
In deze omstandigheid levert het
systeem niet meer de inhaalhulpfunctie
aan de linkerkant zolang het niet bepaalt
dat het voertuig op wegen voor
linksbestuurde voertuigen is
teruggekeerd.
DE SNELHEID WEER OPROEPEN
Zodra het systeem geannuleerd, maar
niet uitgeschakeld is en eerder een
snelheid is ingesteld, is het voldoende om
op de knop RES te drukken en de voet
van het gaspedaal te halen om de
snelheid weer op te roepen.
Het systeem wordt ingesteld met de
laatst opgeslagen snelheid.Alvorens de eerder ingestelde snelheid
op te roepen, moet de snelheid in de
buurt van deze ingestelde snelheid
worden gebracht voordat op de knop RES
wordt gedrukt en weer wordt losgelaten.
BELANGRIJK De oproepfunctie mag
alleen worden gebruikt als de weg- en
verkeerssituatie dat toestaan. Het
oproepen van een opgeslagen snelheid
die te hoog of te laag is voor de huidige
verkeers- en wegsituatie kan een
versnelling of een vertraging van het
voertuig veroorzaken. Het niet in acht
nemen van deze waarschuwingen kunnen
ongevallen of dodelijk letsel tot gevolg
hebben.
DE AFSTAND TUSSEN VOERTUIGEN
INSTELLEN
De afstand tussen uw voertuig en het
voorliggende voertuig kan worden
ingesteld door te kiezen uit de
instellingen met 1 balk (kort), 2 balken
(medium), 3 balken (lang), 4 balken
(maximaal) fig. 116.
11507146S0018EM
126
STARTEN EN RIJDEN
Page 129 of 232

De afstand van het voorliggende voertuig
is evenredig aan de snelheid.
Het tijdsinterval ten opzichte van het
voorliggende voertuig blijft constant en
varieert van 1 seconde (voor de instelling
met 1 balk voor de korte afstand) tot
2 seconden (voor de instelling met
4 balken voor de maximale afstand).
De instelling van de afstand wordt op het
display weergegeven via een speciaal
pictogram.
Bij het eerste gebruik van het systeem is
de instelling van de afstand 4 (maximaal).
Zodra de afstand door de bestuurder
wordt gewijzigd, wordt de nieuwe
afstand ook na uitschakeling en
inschakeling van het systeem in het
geheugen opgeslagen.Afname van de afstand
Druk op de knop fig. 117 en laat hem los
om de instelling van de afstand te
verlagen. Telkens wanneer op de knop
wordt gedrukt, neemt de afstand met één
balk af (korter).
Als er geen voorliggers zijn, wordt de
ingestelde snelheid gehandhaafd. Als de
kortste afstand eenmaal is bereikt kan
door nog een druk op de knop de langste
afstand worden ingesteld.
Als een voertuig wordt gesignaleerd die
op dezelfde rijbaan rijdt met een lagere
snelheid, verandert het pictogram op het
display van grijs naar wit: het systeem
regelt automatisch de snelheid van het
voertuig om de instelling van de afstand
te behouden, onafhankelijk van de
ingestelde snelheid.Het voertuig handhaaft de ingestelde
afstand totdat:
het voorliggende voertuig versnelt
met een hogere snelheid dan is ingesteld;
het voorliggende voertuig de rijbaan
verlaat of uit het detectieveld van de
sensor van het Active Cruise
Control-systeem verdwijnt;
de instelling van de afstand wordt
gewijzigd;
Het systeem Active Cruise Control
wordt uitgeschakeld / in pauze gezet.
BELANGRIJK De maximaal door het
systeem toegepaste remwerking is
beperkt. De bestuurder kan in elk geval,
zo nodig, altijd handmatig remmen.
BELANGRIJK Als het systeem voorziet
dat het remniveau onvoldoende is om de
ingestelde afstand te handhaven, wordt
de nadering tot het voorgaande voertuig
aan de bestuurder gesignaleerd met de
weergave van de melding 'BRAKE!'
('Remmen!') of door een speciaal bericht
op het display, de nadering die
voorafgaat. Er klinkt bovendien een
geluidssignalering. In dit geval moet
onmiddellijk in de nodige mate geremd
worden om de veiligheidsafstand van het
voorliggende voertuig te handhaven.
11607146S0019EM
11707146S0015EM
127
Page 130 of 232

BELANGRIJK Het is de
verantwoordelijkheid van de bestuurder
na te gaan of er op de route van het
voertuig geen voetgangers, andere
voertuigen of voorwerpen aanwezig zijn.
Het niet in acht nemen van deze
waarschuwingen kunnen ongevallen of
letsel tot gevolg hebben.
BELANGRIJK Het is de volledige
verantwoordelijkheid van de bestuurder
om een veilige afstand van het
voorliggende voertuig te bewaren
volgens de geldende verkeersregels in de
verschillende landen.
“STOP AND GO” STRATEGIE
Met de strategie van de werking “Stop
and Go” kan de veiligheidsafstand van het
voertuig worden bewaard die voorafgaat
tot de complete stilstand van de auto,
bovendien zorgt het voor de
automatische herstart van de auto
wanneer het voorgaande voertuig binnen
twee seconden weer gestart wordt,
daarentegen is het om weer te starten
nodig het gaspedaal in te trappen of op
de knop RES te drukken.
UITSCHAKELING
Het systeem wordt uitgeschakeld en de
ingestelde snelheid wordt gewist als:
er op de knopvan de Active Cruise
Control (met ingeschakeld systeem of in
pauze) wordt gedrukt;
het startsysteem op STOP wordt
gezet;
de RACE modus wordt ingeschakeld.
Het systeem wordt geannuleerd (terwijl
de ingestelde snelheid en afstand
opgeslagen blijven):
wanneer het systeem in pauze wordt
gezet (zie paragraaf “Inschakelen /
Uitschakelen Active Cruise Control”);
als de condities die in de paragraaf “De
gewenste snelheid instellen” zich
voordoen;
SIGNALERING BEPERKTE WERKING
VAN HET SYSTEEM
Als op het display dit bericht wordt
weergegeven, doet er zich mogelijk een
conditie voor die de werking van het
systeem beperkt.
De mogelijke redenen voor deze
beperking zijn een blokkering van het
zicht van de camera of een storing. Als
een belemmering wordt gesignaleerd,
maak dan het gebied van de voorruit
schoon dat in fig. 111 is weergegeven en
controleer of het bericht verdwijnt.
Wanneer de omstandigheden die de
werking van het systeem hebben beperkt
ophouden, zal het systeem naar een
normale en volledige werking terugkeren.
Als de fout aanhoudt, contact op nemen
met het Alfa Romeo Servicenetwerk.
VOORZORGSMAATREGELEN TIJDENS
HET RIJDEN
In sommige rijsituaties (zie de
beschrijving) werkt het systeem mogelijk
niet correct: de bestuurder moet dan ook
altijd de controle over het voertuig
behouden.
Een aanhangwagen slepen
Het slepen van een aanhangwagen wordt
niet aanbevolen tijdens het gebruik van
het systeem.
Niet uitgelijnd voertuig
Het is mogelijk dat het systeem een
voorligger op dezelfde rijbaan die niet op
dezelfde richtingslijn zit of een voertuig
dat via een zijstrook invoegt, niet
detecteert. In deze gevallen wordt
mogelijk onvoldoende afstand
gegarandeerd van voorliggende
voertuigen.
Het niet-uitgelijnde voertuig kan de
richtingslijn inkomen of verlaten,
waardoor een plotselinge remwerking of
versnelling van het voertuig wordt
veroorzaakt.
Sturen en bochten
Bij het nemen van een bocht fig. 118 met
ingesteld systeem, kan het systeem de
snelheid en de acceleratie begrenzen om
de stabiliteit van het voertuig te
garanderen, ook als er geen voorliggers
zijn gedetecteerd.
128
STARTEN EN RIJDEN