Hyundai Grand Santa Fe 2015 Handleiding (in Dutch)
Page 561 of 710
593
Rijden met uw auto
MASSA VAN DE AUTO
In dit deel vindt u informatie over de
juiste manier van beladen van uw auto
en/of aanhanger, zodat u ervoor kunt
zorgen dat u het maximaal toelaatbaar
totaalgewicht, met of zonder aanhanger,
niet overschrijdt. Een juiste manier van
beladen zorgt ervoor dat de prestaties
van de auto zo min mogelijk in negatieve
zin beïnvloed worden. Zorg ervoor dat u,
voordat u uw auto gaat beladen, weet
wat de volgende termen betekenen,
zodat u uw auto, met of zonder
aanhanger, op de juiste manier kunt
beladen. De informatie vindt u bij despecificaties en op het typeplaatje:
Rijklaar gewicht
Dit is het gewicht van de auto met een
volle brandstoftank en de complete
standaarduitrusting. Dit gewicht is zonder
passagiers, lading en extra uitrusting.
Leeggewicht
Dit is het gewicht van de auto bij
aflevering plus het gewicht van de
achteraf gemonteerde uitrusting. Belading Dit getal heeft betrekking op al het
gewicht dat opgeteld wordt bij het rijklaar
gewicht, dus het gewicht van de lading
en de extra uitrusting.
GAW (maximale asbelasting)
Dit is het totaalgewicht op elke as (voor
en achter) - opgebouwd uit het rijklaar
gewicht en de totale belasting.
GAWR (maximale toelaatbare asbelasting) Dit is de maximale toegestane belasting
op een enkele as (voor of achter). Deze
cijfers staan op het typeplaatje. De totale belasting op een as mag de
GAWR nooit overschrijden. GVW (maximaal toelaatbaar
totaalgewicht)
Dit is het rijklaar gewicht plus het gewicht
van de lading en van de passagiers. GVWR (maximale massa
voertuig)
Dit is het maximaal toelaatbaar gewicht
van de volledig belaste auto (inclusief
opties, uitrusting, passagiers en lading).
De GVWR staat op het typeplaatje.Overbeladen
WAARSCHUWING
- Maximale gewichten
De maximale asbelasting en de
maximale massa van het voertuigstaan vermeld op het typeplaatje
bevestigd aan het bestuurders
-portier (of voorpassagiersportier).
Het overschrijden van deze
waardes kan een ongeval of schade
aan de auto veroorzaken. U kunt
het gewicht van uw lading
berekenen door de voorwerpen (en
personen) vooraf te wegen. Wees
voorzichtig uw auto niet te
overbeladen.
Page 562 of 710
Wat te doen in een noodgeval
Waarschuwingssignalen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6-2• Alarmknipperlichten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6-2
Wat te doen in een noodgeval tijdens het rijden . . 6-3
. . . . . . 6-3
. . . . . . . . . . . . 6-3
Als de motor niet gestart kan worden . . . . . . . . . . 6-4 . . . . . . . . . 6-4
aanslaat. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6-4
Starten met hulpaccu . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6-5 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6-5
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6-7
Als de motor oververhit raakt. . . . . . . . . . . . . . . . . 6-8
Controlesysteem lage bandenspanning (TPMS) - Type A . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6-9 (controlesysteem lage bandenspanning) . . . . . . . . . 6-12
. . . . . . . . . . . . . . . . 6-12 Controlesysteem lage bandenspanning (TPMS)
- Type B . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6-15 . . . . . . . . . . . . . . . . . 6-15
. . . . . . . . . . . . . . . 6-16
(bandenspanningscontrolesysteem) . . . . . . . . . . . . . 6-19
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6-20
Lekke band (met reservewiel) . . . . . . . . . . . . . . . . 6-23 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6-23
. . . . . 6-24
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6-29
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6-32
. . . . . . . . . . . 6-33
Slepen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6-34 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6-34
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6-35
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6-36
6
Page 563 of 710
Wat te doen in een noodgeval
2
6
WAARSCHUWINGSSIGNALEN
Alarmknipperlichten
De alarmknipperlichten dienen ervoor
om de overige weggebruikers te
waarschuwen om extra voorzichtigheid inacht te nemen bij het naderen, inhalen of
passeren van uw auto. Ze dienen te worden gebruikt innoodsituaties of als de auto aan de kant
van de weg tot stilstand is gekomen.
Druk de schakelaar van de
alarmknipperlichten in met het contact in
een willekeurige stand. De schakelaar
alarmknipperlichten bevindt zich in het
dashboard. De schakelaar zorgt ervoor
dat alle knipperlichten geactiveerd
worden.
• De alarmknipperlichten werken
ongeacht of de motor draait of niet.
De richtingaanwijzers werken niet wanneer de alarmknipperlichten
ingeschakeld zijn.
Wees voorzichtig bij het gebruiken van de alarmknipperlichten wanneer de
auto gesleept wordt.
ODM042242
ODM042243
■Type A
■Type B
Page 564 of 710
63
Wat te doen in een noodgeval
WAT TE DOEN IN EEN NOODGEVAL TIJDENS HET RIJDEN
Als de motor afslaat op een kruising of kruispunt
Zet de selectiehendel in stand N als de motor afslaat op een kruising of
kruispunt en duw de auto naar een
veilige plek. Als u tijdens het rijden een lekke band krijgt
Als tijdens het rijden een band leegloopt:
1. Laat het gaspedaal los en verminder
vaart terwijl u rechtuit blijft rijden. Trap niet direct het rempedaal in enprobeer ook niet direct naar de kant
van de weg te sturen omdat u hierdoor
de controle over de auto zou kunnen
verliezen. Rem voorzichtig zodra de
snelheid zo laag is dat u dat veilig kunt
doen en zet de auto aan de kant van
de weg.
Zet de auto zoveel mogelijk aan de
kant van de weg en parkeer op een
stevige, vlakke ondergrond. Parkeer
niet in de middenberm als u op een
snelweg rijdt met gescheiden
rijbanen.
2. Zet als de auto stilstaat de alarmknipperlichten aan, activeer de
parkeerrem en zet de transmissie in
stand P (automatische transmissie).
3. Laat alle inzittenden uitstappen. Laat iedereen uitstappen aan die zijde van
de auto die van het langsrijdende
verkeer afgewend is.
4. Volg bij het vervangen van een lekke band de aanwijzingen in dit hoofdstuk. Als de motor afslaat tijdens het rijden
1. Laat de auto geleidelijk uitrollen en
blijf daarbij rechtuit rijden. Probeer de
auto op een veilige plaats tot stilstandte brengen.
2. Schakel de alarmknipperlichten in.
3. Probeer nogmaals de motor te starten. We adviseren u contact op te
nemen met een officiële HYUNDAI-
dealer als de motor niet start.
Page 565 of 710
Wat te doen in een noodgeval
4
6
ALS DE MOTOR NIET GESTART KAN WORDEN
Als de motor niet of langzaam
ronddraait
1. Controleer als uw auto is uitgerust met een automatische transmissie of de selectiehendel in stand N of P staat
en of de parkeerrem geactiveerd is.
2. Controleer of de accuklemmen schoon zijn en goed vastzitten.
3. Schakel de interieurverlichting in. Als de interieurverlichting zwakker gaat
branden of uitgaat als u de startmotor
bedient, is de accu te ver ontladen.
4. Controleer of de aansluitingen van de startmotor goed vastzitten.
5. Probeer de auto niet aan te slepen of aan te duwen. Zie de aanwijzingen bij
"Starten met hulpaccu". Als de motor wel ronddraait maar niet aanslaat
1. Controleer het brandstofniveau.
2. Zet het contact in stand LOCK/OFF
en controleer alle stekkerverbindingen
van de ontsteking, de bobine en de
bougies. Sluit een eventuele losse
stekker weer aan.
3. Controleer de brandstofleiding in de motorruimte.
4. Als de motor nog steeds niet start, neem dan telefonisch contact op met
een officiële HYUNDAI-dealer.
WAARSCHUWING
Probeer de auto niet aan te slepen
of aan te duwen. Hierdoor kan een
aanrijding of andere schade
ontstaan. Verder kan de katalysator
door overbelasting beschadigd
raken en brand veroorzaken als de
auto wordt aangesleept of
aangeduwd.
Page 566 of 710
65
Wat te doen in een noodgeval
STARTEN MET HULPACCU
Sluit de kabels in de aangegeven
volgorde aan en neem ze in de
omgekeerde volgorde los. Starten met een hulpaccu
Starten met een hulpaccu kan gevaarlijk zijn als dit niet op de juiste manier
gebeurt. Volg daarom de procedures
voor het starten met een hulpaccu om te
voorkomen dat u letsel oploopt of de auto
en de accu beschadigd raken. Wij
adviseren u met klem om bij twijfel een
expert te raadplegen.
OPMERKING
Maak alleen gebruik van een 12V-
hulpaccu. Door het gebruik van een 24V-spanningsbron (tweeseriegeschakelde 12V-accu's of een
24V-snelstartapparaat) kunt u destartmotor, het ontstekingssysteem en andere onderdelen van hetelektrisch systeem beschadigen.
WAARSCHUWING - Accu
Controleer nooit het
elektrolytniveau in de accu.
Hierdoor kan de accu scheuren of
ontploffen, waardoor ernstig letselkan ontstaan.
1VQA4001
Lege accu
Startkabels
Hulpaccu
Page 567 of 710
Wat te doen in een noodgeval
6
6
Startprocedure met behulp van een
hulpaccu
1. Controleer of de hulpaccu die u wilt gebruiken een 12 V accu is en
controleer als deze zich in een andere
auto bevindt of hij met de minpool aanmassa.
2. Als de hulpaccu zich in een andere auto bevindt, mogen beide auto's
elkaar niet raken.
3. Schakel alle elektrische verbruikers uit.
4. Sluit de startkabels aan in de volgorde die in de afbeelding is aangegeven.
Sluit eerst één klem van de startkabel
aan op de pluspool van de lege accu
(1) en de andere klem van dezelfde
kabel op de pluspool van de hulpaccu(2).
Sluit vervolgens één klem van de
andere kabel aan op de minpool vande hulpaccu (3) en de andere klem op
een metalen onderdeel (bijvoorbeeld
het motorhijsoog) uit de buurt van de
accu (4). Sluit de startkabel niet aan
op of in de buurt van draaiendeonderdelen.
Zorg ervoor dat de startkabels
uitsluitend contact maken met dejuiste accupolen of de juiste
massaverbinding. Leun bij het
aansluiten niet over de accu.
(Vervolg)
• Voorkom dat de startkabel (+) en(-) elkaar raken. Anders kunnen
vonken ontstaan.
De accu kan scheuren of exploderen wanneer u een
ontladen of bevroren accu start
met behulp van een hulpaccu.WAARSCHUWING - Accu
Houd vonken en open vuur uit de buurt van de accu. In de accu
komt waterstof vrij dat kan
exploderen wanneer het wordt
blootgesteld aan vlammen of
vonken.
Als deze instructies niet
nauwlettend worden gevolgd,kunt u ernstig letsel oplopen en
kan schade aan de auto ontstaan!Neem contact op met een
hulpdienst als u niet zeker weet
hoe u deze procedure moet
uitvoeren. Accu's bevatten
zwavelzuur. Dit is een giftige en
zeer agressieve stof. Draag bij
het starten met een hulpaccu
daarom altijd een beschermende
bril en zorg dat er geen accuzuur
op uzelf, uw kleding of uw auto
terechtkomt.
Probeer uw auto niet met een hulpaccu te starten als de lege
accu bevroren is of het
elektrolytpeil laag is; de accu kan
scheuren of exploderen.
(Vervolg)
Page 568 of 710
67
Wat te doen in een noodgeval
5. Start de motor van de auto met dehulpaccu en laat deze met 2.000
omw/min draaien. Start vervolgens de
motor van de auto met de lege accu.
We adviseren u het systeem te laten
controleren door een officiële HYUNDAI-dealer als niet duidelijk is wat de oorzaakvan het ontladen van de accu is.
Aanduwen of aanslepen
Auto's die uitgerust zijn met een
automatische transmissie kunnen niet
worden aangeduwd of aangesleept.
Volg de aanwijzingen in dit gedeelte voor
het starten met een hulpaccu.
WAARSCHUWING
Probeer nooit een auto door middel
van slepen te starten. Wanneer de
auto plotseling naar voren schiet
als de motor aanslaat, kan een
aanrijding veroorzaakt worden.
OPMERKING - Accukabels
Sluit de startkabel verbonden met
de minpool (-) van de hulpaccu niet
aan op de minpool (-) van de legeaccu. Hierdoor kan de ontladenaccu oververhit raken en scheuren, waardoor er accuzuur lekt.
Page 569 of 710
Wat te doen in een noodgeval
8
6
ALS DE MOTOR OVERVERHIT RAAKT
Als uw temperatuurmeter een te hoge
temperatuur aangeeft, als u een
vermogensverlies bespeurt of wanneer uluid kloppende of pingelende geluiden
hoort, is de motor waarschijnlijk oververhit
geraakt. Als dat gebeurt moet u:
1. De auto zo snel mogelijk op een veilige plaats tot stilstand brengen.
2. De selectiehendel in stand P (automatische transmissie) zetten en
de parkeerrem activeren. De
airconditioning uitschakelen als deze
ingeschakeld is.
3. Zet de motor uit als er koelvloeistof onder de auto uitloopt of stoom onder
de motorkap vandaan komt. Open de
motorkap niet zolang er nog
koelvloeistof onder de auto uitloopt of
stoom onder de motorkap vandaan
komt. Laat de motor draaien als er
geen koelvloeistof of stoom te zien is
en controleer of de koelventilator
draait. Zet de motor uit als de
koelventilator niet draait.
4. Controleer of de aandrijfriem voor de waterpomp aanwezig is. Controleer
als dat het geval is of de aandrijfriem
voldoende gespannen is. Controleer als de aandrijfriem in orde
lijkt of er koelvloeistof lekt uit de
radiateur, de slangen of onder de
auto. (Als de airconditioning
ingeschakeld was, is het normaal dat
er water onder de auto uitloopt als ude auto tot stilstand brengt.)
5. Zet de motor onmiddellijk uit als de ventilatorriem gebroken is of als er
koelvloeistof lekt en we adviseren ucontact op te nemen met een officiële
HYUNDAI-dealer. 6. Wacht tot de motortemperatuur weer
normaal is als u de oorzaak van de
oververhitting niet kunt vinden. Vul het
koelvloeistofreservoir voorzichtig bij
tot het merkteken halverwege als het
koelvloeistofniveau te laag is.
7. Rijd voorzichtig verder en wees alert op verdere tekenen van oververhitting.
We adviseren u contact op te nemen
met een officiële HYUNDAI-dealer als
de motor opnieuw oververhit raakt.
WAARSCHUWING
Voorkom letsel en zorg ervoor dat
uw haar, handen en kleding niet in
aanraking komen met bewegende
onderdelen van de motor zoals de
koelventilator en de aandrijfriemenals de motor draait.
WAARSCHUWING
Verwijder de radiateurdop nooit als
de motor heet is. Hierdoor kan er
koelvloeistof naar buiten spuiten
en kunt u ernstige brandwondenoplopen.
OPMERKING
Als er veel koelvloeistof verdwenen is, duidt dit op een
lekkage in het koelsysteem enadviseren we u contact op te nemen met een officiëleHYUNDAI-dealer.
Wanneer de motor oververhit raakt door te weinig koelvloeistofkan het plotseling bijvullen vankoelvloeistof barsten in de motor veroorzaken. Vul koelvloeistof
langzaam en in kleine hoeveelheden bij om schade tevoorkomen.
Page 570 of 710
69
Wat te doen in een noodgeval
CONTROLESYSTEEM LAGE BANDENSPANNING (TPMS) - TYPE A (INDIEN VAN TOEPASSING)(1) Waarschuwingslampje lagebandenspanning /
Controlelampje storing TPMS
(2) Waarschuwingslampje positie lage bandenspanning
(aangegeven op LCD-display)
Controleer iedere maand bij koude
banden of de bandenspanning van
alle banden, inclusief het reservewiel
(indien van toepassing),
overeenkomt met de aanbevolen
spanning op het voertuigplaatje of
het bandenspanningslabel. (Als de
bandenmaat van uw auto niet
overeenkomt met de bandenmaat op
het voertuigplaatje of hetbandenspanningslabel, dient u de
juiste spanning voor deze banden tebepalen.)
Voor extra beveiliging is uw auto
uitgerust met een controlesysteemlage bandenspanning (TPMS) dat
ervoor zorgt dat een
waarschuwingslampje lage
bandenspanning gaat branden
wanneer de bandenspanning vaneen of meerdere band(en)
aanmerkelijk te laag is. Wanneer het waarschuwingslampje
lage bandenspanning brandt, dient u
de auto dus stil te zetten, de banden
zo snel mogelijk te controleren en zeop de juiste spanning te brengen.
Rijden op banden waarvan de
bandenspanning te laag is, heeft
oververhitte en mogelijk
beschadigde banden tot gevolg. Te
lage bandenspanning levert een
hoger brandstofverbruik op, verkort
de levensduur van de banden en
heeft mogelijk invloed op de
rijeigenschappen van de auto en de
remweg.
Het TPMS dient niet ter vervanging
van onderhoud van de banden te
worden gebruikt. Het is de
verantwoordelijkheid van debestuurder dat de banden op dejuiste spanning zijn, ook al is de
bandenspanning nog niet zo laag dat
het waarschuwingslampje gaat
branden.
Uw auto is tevens uitgerust met een
controlelampje storing TPMS dat
aangeeft wanneer het systeem niet
goed werkt.
ODMEEM2004
ODM062002■
Type A
■Type C
ODMEEM2005/ODMEEM2005HO
■ Type B