Hyundai Grand Santa Fe 2015 Handleiding (in Dutch)
Manufacturer: HYUNDAI, Model Year: 2015, Model line: Grand Santa Fe, Model: Hyundai Grand Santa Fe 2015Pages: 710, PDF Size: 44.66 MB
Page 531 of 710

563
Rijden met uw auto
2. Beweeg de hendel omlaag (naar SET-).
3. Beweeg de hendel omhoog (naarRES+) of omlaag (naar SET-) en laat
hem los bij de gewenste snelheid.
Beweeg de hendel omhoog (RES+) of
omlaag (SET-) en houd hem in die
stand vast. De snelheid wordt met 5
km/h verhoogd of verlaagd.
De ingestelde snelheidslimiet wordt in
het instrumentenpaneel weergegeven. De ingestelde snelheidsbegrenzing
wordt weergegeven.
Om harder te rijden dan de ingestelde
snelheid moet u het gaspedaal ver
intrappen (verder dan voor ongeveer
80%) totdat het kick-downmechanisme
met een klikkend geluid in werking
treedt. Dan wordt de ingestelde snelheid
knipperend weergegeven en klinkt de
zoemer totdat u weer langzamer gaat
rijden dan de ingestelde snelheid.
✽✽
AANWIJZING
Als het gaspedaal voor minder dan ongeveer 50% ingetrapt wordt, zal de
auto niet harder gaan rijden dan de
ingestelde snelheid.
Een klikkend geluid van het kick-
downmechanisme bij het geheel
intrappen van het gaspedaal is
normaal.
ODMEDR2008ODMEDR2013ODMEDR2014
■
Type A ■Type B ■Type A ■Type B
Page 532 of 710

Rijden met uw auto
64
5
U kunt de snelheidslimietregeling
op een van de volgende manieren
uitschakelen:
Druk nogmaals op de toets
snelheidslimiet .
Druk op de toets CRUISE (als U schakelaar CRUISE indrukt zal het
cruise control-systeem ingeschakeld
worden) Als u de toets CANCEL één keer indrukt,
annuleert u de ingestelde
snelheidslimiet; het systeem blijft echter
ingeschakeld. Als u de snelheidslimiet
opnieuw wilt instellen, beweeg dan dehendel omhoog (naar RES+) of omlaag
(naar SET-) tot de gewenste snelheid isbereikt.
OPMERKING
Bij een probleem in het
snelheidsbegrenzingssysteem gaathet controlelampje “---” knipperen.
Als dit gebeurt adviseren we u hetsysteem te laten controleren dooreen officiële HYUNDAI-dealer.ODMEDR2009
ODMEDR205ODMEDR2005 ■
Type A ■Type B
Page 533 of 710

565
Rijden met uw auto
Het systeem signaleert de rijstrook met
de sensor op de voorruit en waarschuwt
u wanneer de auto de rijstrook verlaat.LANE DEPARTURE WARNING SYSTEM (LDWS) (INDIEN VAN TOEPASSING)
WAARSCHUWING
Het LDWS helpt de bestuurder niet bij het veranderen van
rijstrook. Het is de
verantwoordelijkheid van de
bestuurder om altijd de
verkeerssituatie te controleren.
Geef geen ruk aan het stuurwiel wanneer het LDWS u waarschuwt
dat de auto de rijstrook verlaat.
Als de sensor de rijstrook niet kan signaleren of als de
rijsnelheid niet hoger is dan 60
km/h, dan waarschuwt het LDWS
u niet, zelfs als de auto de
rijstrook verlaat.
Als de voorruit van uw auto getint glas heeft, als hij is voorzien vaneen coating of als er een
accessoire op is bevestigd,
functioneert het LDWS mogelijkniet goed.
Laat geen water of andere vloeistoffen op de LDWS-sensor
terechtkomen.
Verwijder de onderdelen van de sensor niet en stel de sensor niet
bloot aan krachtige schokken.
(Vervolg)(Vervolg)
Plaats geen voorwerpen op hetdashboard die lichtstralen reflecteren.
Controleer altijd de verkeerssituatie, omdat u de
waarschuwingszoemer mogelijk
niet hoort doordat het
audiosysteem is ingeschakeld of
door geluiden van buitenaf.
ONCDCO3052
ODM052048
Page 534 of 710

Rijden met uw auto
66
5
Om het LDWS in te schakelen, drukt u op de toets terwijl de toets ENGINE
START/STOP in stand ON staat. Hetcontrolelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden. Druk
opnieuw op de toets om het LDWS uit te
schakelen.
De kleur van het symbool is afhankelijk
van de conditie van het LDWS.
- Wit : De sensor signaleert geen
rijstrookmarkering.
- Groen : De sensor signaleert de
rijstrookmarkering. Als uw auto de rijstrook verlaat terwijl het
LDWS is ingeschakeld en de rijsnelheid
hoger is dan 60 km/h, dan werkt de
waarschuwing als volgt:
1. Visuele waarschuwing
Als u de rijstrook verlaat, knippert de
rijstrook die u verlaat geel op het LCD-
display met een interval van 0,8 s.
2. Hoorbare waarschuwing
Als u de rijstrook verlaat, klinkt het
waarschuwingsgeluid met een interval
van 0,8 s.
ONC053002
ONC053003
ONC053004
ONC053005
■
Wanneer de sensor de rijstrookmarkering
signaleert■ Waarschuwing bij het overschrijden van de
linker rijstrookmarkering
■ Wanneer de sensor de rijstrookmarkering niet
signaleert
■ Waarschuwing bij het overschrijden van de
rechter rijstrookmarkeringONC053001
Page 535 of 710

567
Rijden met uw auto
Waarschuwingslampje
Als het waarschuwingslampje LDWS
FAIL (geel) gaat branden, werkt het
LDWS niet op de juiste manier. Als dit
gebeurt adviseren we u het systeem telaten controleren door een officiële
HYUNDAI-dealer.Het LDWS werkt niet wanneer:
De bestuurder de richtingaanwijzer
inschakelt om van rijstrook te
veranderen. Als echter de
alarmknipperlichten in werking zijn,
werkt het LDWS op de normale
manier.
De ruitenwisserschakelaar in de hoogste stand staat als gevolg van
zware regenval.
De auto op de rijstrookmarkering rijdt.
✽✽ AANWIJZING
Om van rijstrook te veranderen, bedient
u de richtingaanwijzerschakelaar en
vervolgens verandert u van rijstrook.
Het LDWS waarschuwt u mogelijk
niet, zelfs als de auto de rijstrook
verlaat of waarschuwt u, zelfs als
de auto de rijstrook niet verlaat,wanneer:
De rijstrook als gevolg van sneeuw, regen, verkleuring, een plas of andere
oorzaken niet zichtbaar is.
De helderheid van het omgevingslicht plotseling verandert zoals bij het
inrijden of uitrijden van een tunnel.
De koplampen zelfs in het donker, in een tunnel of in een slecht verlichte
omgeving niet ingeschakeld worden.
De kleur van de rijstrookmarkering lastig te onderscheiden is ten opzichte
van het wegdek.
U rijdt op een steile helling of in een bocht.
Licht (bijvoorbeeld straatverlichting, zonlicht of de koplampen van
tegemoetkomend verkeer) door water
op de weg wordt gereflecteerd.
De lens of de voorruit is vervuild.
De sensor de rijstrook niet kan waarnemen als gevolg van mist of
zware regen- of sneeuwval.
De temperatuur van de omgeving rond de binnenspiegel hoog is als gevolg
van direct zonlicht.
ODMEDR2011/ODMEDR2011HO
■Type A■Type B
ONC053001
Page 536 of 710

Rijden met uw auto
68
5
De rijstrook zeer breed of smal is.
De rijstrookmarkering beschadigd of
onduidelijk is.
De schaduw van de middenberm op de rijstrookmarkering valt.
Er een markering is die lijkt op een rijstrookmarkering.
Er een verhoogde rijstrookafbakening is.
De afstand tot de voorligger erg klein is of de voorligger de rijstrookmarkering aan het zicht onttrekt.
De auto hevig schudt.
Het aantal rijstroken toeneemt of afneemt of de rijstrookmarkeringen elkaar op een gecompliceerde manier
kruisen.
U voorwerpen op het dashboard plaatst.
U tegen de zon in rijdt.
U langs wegwerkzaamheden rijdt.
Er zijn aan één van de zijden (links/rechts) meer dan twee
rijstrookmarkeringen.
Page 537 of 710

569
Rijden met uw auto
Werking Actief ECO-systeem
Het Active ECO-systeem helpt het
brandstofverbruik te verlagen door de
werking van de motor en de transmissie
te regelen. Het brandstofverbruik is
afhankelijk van de rijgewoonten van de
bestuurder en de toestand van de weg. Wanneer de toets Active ECO wordt
ingedrukt, gaat het controlelampje
ECO (groen) branden om aan te geven
dat het Active ECO-systeem in werking
is.
Het Active ECO-systeem blijft ingeschakeld tot nogmaals op de toets
Active ECO wordt gedrukt. Als het
Active ECO-systeem is ingeschakeld,
zal het systeem niet worden
uitgeschakeld, zelfs niet als de motor
opnieuw wordt gestart.
Druk nogmaals op de toets Active
ECO om het systeem uit te schakelen.
Wanneer het Active ECO-systeem wordt uitgeschakeld, wordt de normale
modus weer ingeschakeld.
Wanneer het Active ECO-systeem
wordt ingeschakeld:
Het motorgeluid kan sterker worden.
Kan de auto even iets inhouden.
Kan de werking van de airconditioning worden beïnvloed. Begrenzing werking actief ECO- systeem: Indien onderstaande situaties zich
voordoen terwijl het actieve ECO-
systeem in werking is, wordt de werking
van het systeem begrensd, ook al wijzigthet controlelampje ECO niet.
Wanneer de koelvloeistoftemperatuur
laag is:
Het systeem wordt begrensd totdat de
motor weer naar behoren presteert.
Bij het oprijden van een helling: Het systeem wordt begrensd voor
meer vermogen bij het oprijden van de
helling, doordat het motorkoppel
beperkt is.
In de sportstand: Het systeem wordt begrensd
overeenkomstig de ingeschakelde
versnelling.
Wanneer het gaspedaal gedurende een paar seconden diep wordt
ingetrapt: het systeem wordt begrensd
omdat het vaststelt dat de bestuurder
de snelheid wil verhogen.(Benzinemotor)
ACTIEF ECO-SYSTEEM
ODM052050
Page 538 of 710

Rijden met uw auto
70
5
Het brandstofverbruik van uw auto is
voornamelijk afhankelijk van uw rijstijl, de
plaatsen waar u rijdt en de
omstandigheden waaronder u rijdt.
Al deze factoren zijn van invloed op het totale aantal kilometers dat u op een liter
brandstof kunt afleggen. Door de
onderstaande suggesties op te volgen,
verbruikt uw auto zo min mogelijk
brandstof en bespaart u geld op zowel de
brandstof als op reparaties enonderhoud:
Rijd zo vloeiend mogelijk. Verhoog uw
snelheid geleidelijk. Rijd niet volgas
weg bij een verkeerslicht en houd uw
snelheid zo constant mogelijk. Sprint
niet van verkeerslicht naar
verkeerslicht. Pas uw snelheid zoveel
mogelijk aan aan de snelheid van de
overige verkeersdeelnemers zodat u
niet onnodig moet vertragen of
versnellen. Vermijd indien mogelijk
verkeersopstoppingen. Bewaar altijd
voldoende afstand tot uw voorligger,
zodat u onnodig remmen kunt
voorkomen. Dat beperkt tevens deslijtage aan het remsysteem. Rijd niet harder dan nodig is. Hoe
harder u rijdt, hoe meer brandstof uw
auto verbruikt. Rijden met een
constante, niet al te hoge snelheid,
vooral op de snelweg, is een van de
meest effectieve manieren om
brandstof te besparen.
Regel de snelheid niet met het rempedaal. Dat verhoogt het
brandstofverbruik en kan tevens de
slijtage aan deze componenten
bespoedigen. Verder kan, als u uw voet
tijdens het rijden op het rempedaal laat
rusten, het remsysteem oververhit
raken, waardoor de remwerking in
negatieve zin beïnvloed kan worden,
hetgeen ernstige consequenties kan
hebben.
Zorg goed voor uw banden. Houd de bandenspanning op de geadviseerde
waarde. Een onjuiste bandenspanning,te hoog of te laag, leidt tot onnodige
bandenslijtage. Controleer de
bandenspanning minimaal een keerper maand. Zorg ervoor dat de wielen goed
uitgelijnd zijn. Een onjuiste uitlijning
van de wielen kan het gevolg zijn van
het rijden tegen stoepranden of van
het met een te hoge snelheid rijden
over een weg met kuilen en hobbels.
Een onjuiste uitlijning zorgt voor eensnellere bandenslijtage en kan naast
een hoger brandstofverbruik ook nog
andere problemen veroorzaken.
Houd uw auto in een goede conditie. Laat het onderhoud aan uw auto
uitvoeren volgens het onderhouds
-schema in hoofdstuk 7. Dat is
essentieel voor een zo laag mogelijk
brandstofverbruik en zo laag mogelijke
onderhoudskosten.
Bij ongunstige gebruiksomstandig-
heden dient er vaker onderhoud te
worden uitgevoerd (zie hoofdstuk 7
voor meer details).
BRANDSTOFBESPARING
Page 539 of 710

571
Rijden met uw auto
Houd uw auto schoon. Om optimaalservice aan uw auto te kunnen laten
uitvoeren, moet uw auto schoon zijn en
moeten materialen die corrosie
kunnen veroorzaken, verwijderd
worden. Het is vooral belangrijk
opeenhopingen van modder, vuil, ijs,
enz. aan de onderzijde van de auto te
voorkomen. Het extra gewicht van
dergelijke opeenhopingen verhoogt
het brandstofverbruik en het materiaal
kan corrosie veroorzaken omdat het
lang vochtig kan blijven.
Houd uw auto zo licht mogelijk. Vervoer geen onnodig gewicht in uw auto. Hoe
zwaarder de auto, hoe hoger het
brandstofverbruik.
Laat de motor niet langer stationair draaien dan nodig is. Als u ergens
moet wachten (en niet aan het verkeer
deelneemt), zet dan de motor uit en
start de motor pas weer als u weg wilt
rijden.
Denk eraan dat u uw auto niet langdurig warm hoeft te laten draaien.
Laat de motor na het starten 10 - 20
seconden stationair draaien voordat u
een versnelling inschakelt. Bij zeer
lage buitentemperaturen kunt u deze
periode iets verlengen. Laat de motor niet “bokken” of met een
hoog toerental draaien. Bokken is het
verschijnsel dat de motor onregelmatig
gaat draaien als u met een te lage
snelheid in een te hoge versnelling
gaat rijden. Schakel als dat gebeurt
terug naar een lagere versnelling. Bij
een te hoog toerental draait de motor
meer toeren dan goed voor hem is. Dat
kan worden voorkomen door te
schakelen bij de aanbevolensnelheden.
Maak met beleid gebruik van de airconditioning. De airconditioning
wordt aangedreven door de motor,
waardoor het brandstofverbruiktoeneemt als de airconditioning
gebruikt wordt.
Geopende ruiten verhogen bij hoge snelheid het brandstofverbruik.
Het brandstofverbruik neemt toe bij zij- en tegenwind. Verminder onder dezeomstandigheden snelheid om het
brandstofverbruik enigszins te
beperken. Het in goede staat houden van uw auto is
van groot belang voor zowel de veiligheid
als het brandstofverbruik. Daarom
adviseren we u het systeem te laten
repareren door een officiële HYUNDAI-
dealer.
WAARSCHUWING
- Rijden met uitgezette
motor
Zet nooit de motor tijdens af om een helling af te rijden of tijdens het
rijden. Als de motor niet draait,
werken de stuurbekrachtiging en
de rembekrachtiging niet. Laat de
motor draaien en schakel terug
naar de juiste versnelling omoptimaal op de motor te kunnen
afremmen. Daarnaast kan het
uitzetten van de motor tijdens het
rijden het stuurslot (indien van
toepassing) inschakelen waardoor
de auto onbestuurbaar wordt,
hetgeen tot ernstig letsel kanleiden.
Page 540 of 710

Rijden met uw auto
72
5
Rijden onder moeilijke omstandigheden
Neem de volgende raadgevingen in acht
als ten gevolge van zware regenval,
sneeuw, ijzel, modder of zand het rijden
bemoeilijkt wordt:
Rijd voorzichtig en bewaar extra
afstand tot het overige verkeer.
Vermijd abrupt remmen of sturen.
Rem “pompend”als uw auto niet voorzien is van ABS.
Probeer weg te rijden in de tweede versnelling als de auto vastzit in
sneeuw, modder of zand. Geef
voorzichtig gas om te voorkomen datde wielen doorslippen.
Gebruik zand, pekel, sneeuwkettingen of ander anti-slipmateriaal onder de
aangedreven wielen als de auto vast is
komen te zitten in ijs, sneeuw of
modder. Verkleinen van de kans op over
de kop slaan
Dit type personenauto, dat geschikt is
voor meerdere doeleinden, wordt een
Sports Utility Vehicle (SUV) genoemd.
Een SUV heeft een grotere
bodemvrijheid en een kleinere
spoorbreedte voor een grotere
inzetbaarheid. Door het specifieke
ontwerp ligt het zwaartepunt hoger dan
bij normale auto's. Een voordeel van de
grotere bodemvrijheid is dat u een beter
overzicht over de weg hebt. Hierdoor
kunt u beter anticiperen. MPV's zijn niet
ontworpen voor dezelfde
bochtsnelheden als normale
personenauto's. Vanwege dit risico,
raden wij de bestuurder en passagiers
sterk aan om hun veiligheidsgordel vast
te maken. De kans dat een persoon die
zijn of haar veiligheidsgordel niet draagt
zeer ernstig gewond raakt als de auto
over de kop slaat, is aanmerkelijk groter
dan bij een persoon die wel zijn of haar
veiligheidsgordel draagt. Er zijn stappendie een bestuurder kan nemen om de
kans op over de kop slaan te verkleinen.
Voorkom indien mogelijk scherpe
bochten en abrupte stuurbewegingen,
vervoer nooit zware ladingen op het roof
rack en breng geen wijzigingen aan uwauto aan.
RIJDEN ONDER SPECIALE RIJOMSTANDIGHEDEN
WAARSCHUWING - Remsysteem met ABS
Rem niet “pompend” als uw auto is
uitgerust met ABS.
WAARSCHUWING
- Terugschakelen
Op een glad wegdek
terugschakelen bij een
automatische transmissie kan
ongelukken veroorzaken. Door de
plotselinge verandering inwielsnelheid kunnen de banden
slippen. Wees voorzichtig met het
terugschakelen op een gladwegdek.