Hyundai Grand Santa Fe 2015 Handleiding (in Dutch)
Manufacturer: HYUNDAI, Model Year: 2015, Model line: Grand Santa Fe, Model: Hyundai Grand Santa Fe 2015Pages: 710, PDF Size: 44.66 MB
Page 521 of 710

553
Rijden met uw auto
Noodstopsignaal
(Emergency Stop Signal-ESS)
(indien van toepassing) Het Emergency Stop Signal-systeem
waarschuwt achteropkomendebestuurders door het remlicht te laten
knipperen wanneer de auto plotseling
sterk afremt. Het systeem wordt
geactiveerd als:
De auto plotseling afremt (rijsnelheid ishoger dan 55 km/h en de deceleratie
van de auto is groter dan 7 m/s 2
)
Het ABS in werking treedt
Het lampje stopt met knipperen wanneer
de rijsnelheid lager is dan 40 km/h en het
ABS wordt gedeactiveerd of de auto niet
meer sterk afremt. In plaats daarvan gaan
de alarmknipperlichten automatisch
branden. In plaats daarvan gaan de
alarmknipperlichten automatisch
branden.
De alarmknipperlichten doven wanneer
de rijsnelheid hoger is dan 10 km/h zodra
de auto weer begint te rijden. De
alarmknipperlichten doven ook wanneerde auto langere tijd met een lage
snelheid rijdt. U kunt de lichten
uitschakelen door de schakelaar van de
alarmknipperlichten in te drukken. Downhill Brake Control (DBC)
(indien van toepassing) ❈
Dit onderdeel wijkt mogelijk af van de afbeelding.
De Downhill Brake Control (DBC)
ondersteunt de bestuurder bij het afrijden
van een steile helling, zonder dat debestuurder het rempedaal hoeft in te
trappen. De DBC vertraagt de auto tot
minder dan 10 km/h, zodat de bestuurderalleen maar de auto hoeft te besturen.
De DBC is standaard uitgeschakeld
wanneer het contact ingeschakeld wordt.
U kunt DBC in- of uitschakelen met de toetsOPMERKING
Het ESS-systeem werkt niet wanneer de alarmknipperlichten al
zijn ingeschakeld.
ODM052047
Page 522 of 710

Rijden met uw auto
54
5
✽✽
AANWIJZING
Het DBC-systeem wordt niet geactiveerd in stand P.
Het DBC-systeem wordt mogelijk niet geactiveerd als het ESC- (of BAS)
systeem wordt geactiveerd.
Wanneer het DBC-systeem wordt
geactiveerd, kunnen de remmen
geluid maken of trillen.
De remlichten gaan branden als het DBC-systeem wordt geactiveerd.
Op een erg steile helling wordt het DBC-systeem mogelijk niet
gedeactiveerd, ondanks dat het
rempedaal of het gaspedaal wordt
ingetrapt.
Schakel het DBC-systeem op normale
wegen altijd uit. Het DBC-systeem
kan vanuit de stand-bymodus
geactiveerd worden bij abrupte
stuurbewegingen of het rijden over
een drempel.
WAARSCHUWING
Als het gele controlelampje van het DBC-systeem gaat branden, is het
systeem oververhit of is er een storing opgetreden. De DBC kan niet worden
geactiveerd. Als het gele controlelampje DBC blijft branden, zelfs nadat het
DBC-systeem is afgekoeld, raden we u aan het systeem te laten controleren
door een officiële HYUNDAI-dealer.
ModusControlela mpjeOmschrijving
Stand-byGroen lampje brandt
Druk de toets DBC in wanneer de rijsnelheid lager is dan 40
km/h. Het DBC-systeem wordt ingeschakeld in de stand-
bymodus.
Het systeem blijft in de stand-bymodus wanneer de
rijsnelheid lager is dan 60 km/h.
GeactiveerdGroen lampjeknippert
In de stand-bymodus, wordt het DBC-systeem automatisch
geactiveerd wanneer:
UITGroen lampje is uitHet DBC-systeem wordt uitgeschakeld wanneer:
Tijdelijk
gedeactiveerdGroen lampje brandt
Als het DBC-systeem is geactiveerd, zal het tijdelijk worden
gedeactiveerd wanneer:
Als deze
omstandigheden niet meer aanwezig zijn, wordt het DBC-
systeem automatisch opnieuw geactiveerd.
Page 523 of 710

555
Rijden met uw auto
Goede remgewoonten Controleer na het parkeren of de
parkeerrem gedeactiveerd is en het
controlelampje voor de parkeerrem uit
is alvorens weg te rijden.
Als u met de auto door plassen rijdt, worden de remmen nat. Ook als de
auto gewassen is, kunnen de remmen
nat geworden zijn. Het rijden met natte
remmen kan gevaarlijk zijn! De
remweg van uw auto wordt langer als
de remmen nat zijn. Ook kan de autotijdens het remmen naar één kant
trekken als de remmen nat zijn. U kunt de remmen drogen door het
rempedaal tijdens het rijden licht in te
trappen. Als de remmen droog zijn,
werkt het remsysteem weer normaal.Als het remsysteem echter na het
drogen niet normaal werkt, breng dan
de auto op een veilige plaats totstilstand en neem contact op met een
officiële HYUNDAI-dealer. Zet de transmissie tijdens het afrijden
van een helling niet in de vrijstand. Dit
is bijzonder gevaarlijk. Rijd met een
ingeschakelde versnelling, gebruik hetremsysteem om de snelheid te
verlagen en schakel vervolgens een
lagere versnelling in. Door tevens opde motor af te remmen, kunt u de
snelheid op een veilige manier
verlagen.
Houd het rempedaal niet langdurig achter elkaar ingetrapt. Als u tijdens
het rijden het rempedaal ingetrapt
houdt, kan dat gevaar opleveren omdat
het remsysteem hierdoor oververhit
kan raken, waardoor de remwerking
minder wordt. Verder resulteert het
ingetrapt houden van het remsysteem
voor extra slijtage aan onderdelen vanhet remsysteem.
WAARSCHUWING
Trek bij het verlaten of parkeren van de auto altijd de parkeerrem
aan en zet de transmissie in
stand P. Indien de parkeerrem
niet is aangetrokken en detransmissie niet in stand P is
gezet, kan de auto onbedoeld in
beweging komen waardoor u ofanderen letsel kunnen oplopen.
Bij het parkeren van de auto moet altijd de parkeerrem worden
geactiveerd om te voorkomen dat
de auto zich onbedoeld in
beweging zet, waardoor de
inzittenden of voetgangers letselop zouden kunnen lopen.
Page 524 of 710

Rijden met uw auto
56
5
Trap het rempedaal geleidelijk in en
verlaag uw snelheid terwijl u rechtuit
blijft rijden als u tijdens het rijden een
lekke band krijgt. Breng uw auto op
een veilige plaats tot stilstand.
Zorg ervoor dat uw auto niet gaat kruipen als uw auto is voorzien van
een automatische transmissie.
Voorkom kruipen door het rempedaal
ingetrapt te houden als de autostilstaat.
Neem de nodige voorzorgsmaat- regelen in acht bij het parkeren op een
helling. Activeer de parkeerrem en zetde selectiehendel in stand P
(automatische transmissie).
Draai de voorwielen naar de stoeprand
als de auto met de voorzijde naar
beneden wijst, om te voorkomen dat
de auto wegrolt. Draai de voorwielen
van de stoeprand af als de auto met de
voorzijde naar boven wijst, om te
voorkomen dat de auto wegrolt. Als er
geen geschikte stoeprand naast de
weg aanwezig is die de auto tegen kan
houden, leg dan blokken voor dewielen. Onder bepaalde omstandigheden kan
de parkeerrem in geactiveerde
toestand vastvriezen. De kans daar op
is het grootst als er rond de
achterremmen sprake is van een
opeenhoping van sneeuw of ijs of als
de remmen nat zijn. Als de kans
bestaat dat de parkeerrem vast gaat
vriezen, gebruik hem dan alleen maar
tijdelijk tijdens het in stand P zetten
van de transmissie (automatische
transmissie) en het blokkeren van de
wielen. Deactiveer daarna de
parkeerrem.
Houd de auto op een helling niet op zijn plaats door gas te geven. Hierdoor
kan de transmissie oververhit raken.
Gebruik altijd de voetrem of de
parkeerrem.
Page 525 of 710

557
Rijden met uw auto
1. Controlelampje CRUISE
2. Controlelampje CRUISE SET
De cruise control stelt u in staat een
bepaalde rijsnelheid te programmeren
die de auto vervolgens aanhoudt, zonder
dat u de voet op het gaspedaal hoeft te
houden. Dit systeem is ontworpen om bij
een snelheid van meer dan 40 km/h in
werking te treden.
✽✽AANWIJZING
Tijdens de normale werking van de cruise control zal deze na ongeveer 3
seconden in werking treden wanneer
de toets SET wordt ingedrukt of
opnieuw wordt ingedrukt nadat
geremd is. Deze vertraging is
normaal.
Trap, om de cruise control in te
schakelen, het rempedaal ten minste
één keer in nadat u het contact in
stand ON hebt gezet of de motor hebt
gestart.
Zo controleert u of de
rempedaalschakelaar, die van belang
is voor het uitschakelen van de cruise
control, goed werkt.
CRUISE CONTROL-SYSTEEM (INDIEN VAN TOEPASSING)
WAARSCHUWING
Als het systeem niet wordt uitgeschakeld (controlelampje
CRUISE blijft branden) kan de
cruise control mogelijk
onbedoeld worden geactiveerd.Zet het systeem uit
(controlelampje CRUISE UIT)
wanneer de cruise control niet
gebruikt wordt.
Gebruik het cruise control- systeem alleen indien de
verkeersdrukte en de
weersomstandigheden dattoelaten.
Gebruik de cruise control nooit wanneer niet veilig met een
constante snelheid gereden kan
worden, bijvoorbeeld bij
filerijden, op gladde wegen (door
regen, ijs of sneeuw), bochtige
wegen of op bergwegen met een
hellingspercentage van meer dan6%.
Houd bij het gebruik van het cruise control-systeem de
rijomstandigheden extra in acht.
Let op bij het gebruik van het cruise control-systeem bij het
afrijden van hellingen, omdat derijsnelheid kan toenemen.
ODMEDR2010
Page 526 of 710

Rijden met uw auto
58
5
Cruise control-schakelaar
/CRUISE : Uit- of inschakelen cruise control-systeem.
CANCEL : Schakelt de cruise control uit.
RES+ : Hervatten of verhogen snelheid cruise control.
SET- : Hervatten of verlagen snelheid cruise control. Rijsnelheid instellen:
1. Druk op de toets /CRUISE op het
stuurwiel om de cruise control in te
schakelen. Het controlelampje
CRUISE in het instrumentenpaneel
gaat branden.
2. Accelereer naar de gewenste snelheid, die hoger moet zijn dan 40km/h 3. Beweeg de hendel omlaag (naar SET-)
en laat hem los bij de gewenstesnelheid. Het controlelampje SET zal gaan
branden. Laat op dat moment ook het
gaspedaal los. De snelheid wordt nuautomatisch aangehouden.
Op steile hellingen kan de snelheid van
de auto tijdelijk iets hoger of lagerworden.
ODMEDR2001ODMEDR2002
ODMEDR2003
Page 527 of 710

559
Rijden met uw auto
Rijsnelheid verhogen
Volg één van de volgende procedures:
Beweeg de combischakelaar omhoog(naar RES+) en houd deze vast. De
auto zal accelereren. Laat de
schakelaar los op het moment dat de
gewenste snelheid is bereikt.
Beweeg de combischakelaar omhoog (naar RES+) en laat deze onmiddellijk
weer los. De rijsnelheid zal iedere keer
als u de combischakelaar op deze
manier omhoog beweegt (naar RES+)met 2,0 km/h toenemen. Rijsnelheid verlagen:
Volg één van de volgende procedures:
Beweeg de combischakelaar omlaag
(naar SET-) en houd deze vast. De
auto mindert geleidelijk snelheid. Laat
de schakelaar los op het moment dat
de gewenste snelheid is bereikt.
Beweeg de combischakelaar omlaag (naar SET-) en laat deze onmiddellijk
weer los. De rijsnelheid zal iedere keer
als u de combischakelaar op deze
manier omlaag beweegt (naar SET-)met 2,0 km/h afnemen. Tijdelijk accelereren met
ingeschakelde cruise control:
Trap het gaspedaal in als u tijdelijk
sneller wilt gaan rijden terwijl de cruise
control is ingeschakeld. De cruise control
wordt niet uitgeschakeld en de
rijsnelheid die oorspronkelijk was
ingesteld blijft behouden.
Laat het gaspedaal los om weer terug te
keren naar de oorspronkelijke rijsnelheid.
ODMEDR2004ODMEDR2003
Page 528 of 710

Rijden met uw auto
60
5
Schakel de cruise control op één
van de volgende manieren uit:
Trap het rempedaal in.
Zet de selectiehendel in stand N
(neutraal), indien uitgerust met een
automatische transmissie.
Druk op de toets CANCEL op het stuurwiel.
Verlaag de snelheid tot een snelheid die 20 km/h lager is dan de snelheiddie in het geheugen is opgeslagen.
Verlaag de snelheid tot een snelheid die lager is dan ongeveer 40 km/h.Door deze handelingen wordt de werking
van de cruise control onderbroken (hetcontrolelampje SET op hetinstrumentenpaneel gaat uit), maar
wordt het systeem niet uitgeschakeld.Om de cruise control weer te activerenbeweegt u de combischakelaar op het
stuurwiel omhoog (naar RES+). Decruise control keert terug naar de eerderdoor u ingestelde snelheid.Terugkeren naar ingestelde
rijsnelheid (boven 40 km/h):
De meest recente snelheid wordt
automatisch hervat wanneer de hendel
omhoog wordt gedrukt (naar RES+). Dit
kan alleen als de ingestelde rijsnelheid
niet onderbroken is met de toets
/CRUISE en het systeem nog steeds in
werking is.
De ingestelde snelheid wordt echter niet
hervat wanneer de snelheid minder isdan 40 km/h.
ODMEDR2005ODMEDR2004
Page 529 of 710

561
Rijden met uw auto
✽✽AANWIJZING
Houd de wegomstandigheden in de
gaten wanneer u de hendel omhoog
beweegt (naar RES+) om de cruise
control weer in te schakelen.Schakel de cruise control op één
van de volgende manieren uit:
Druk op de toets /CRUISE (het controlelampje CRUISE op het
instrumentenpaneel gaat uit).
Zet het contact in stand LOCK.
In deze beide gevallen wordt het systeem uitgeschakeld. Volg deaanwijzingen onder “Rijsnelheidinstellen” op de vorige bladzijde om de cruise control opnieuw in te schakelen.
ODMEDR2002
Page 530 of 710

Rijden met uw auto
62
5
U kunt de snelheidslimiet instellen
wanneer u niet harder dan een bepaalde
snelheid wilt rijden.
Als u harder rijdt dan de ingestelde snelheidslimiet, zal de ingesteldesnelheidslimiet gaan knipperen en de
zoemer klinken tot u de rijsnelheid
verlaagt tot maximaal de snelheidslimiet.
✽✽
AANWIJZING
Als de snelheidslimietregeling is
ingeschakeld, kan de cruise control niet
worden geactiveerd.
Schakelaar snelheidsbegrenzer
: Uit- of inschakelen snelheids
-limietregeling.
CANCEL : Schakelt de
snelheidsbegrenzer uit.
RES+ : Hervatten of verhogen snelheid snelheidslimietregeling.
SET- : Instellen of verlagen snelheid snelheidslimietregeling. Een snelheidslimiet instellen:
1. Druk op de toets snelheidslimiet
op het stuurwiel om de snelheidslimietregeling in te
schakelen.
Het controlelampje voor de
snelheidsbegrenzing zal gaan branden.
SNELHEIDSLIMIETREGELSYSTEEM (INDIEN VAN TOEPASSING)
ODMEDR2006
ODMEDR2012
■
Type A ■
Type B
ODMEDR2007