OPEL COMBO 2016 Gebruikershandleiding (in Dutch)

Page 101 of 191

Verlichting99Achteruitrijlichten
De achteruitrijlichten gaan branden
wanneer de ontsteking is ingescha‐
keld en de auto in de achteruitver‐
snelling staat.
Beslagen lampglazen
De binnenkant van de lampafdekkin‐ gen kan bij koud en vochtig weer, bij
hevige regen of na een wasbeurt
korte tijd beslaan. De condens ver‐ dwijnt na korte tijd vanzelf, om dit te
versnellen de verlichting inschakelen.Binnenverlichting
Regelbare
instrumentenverlichting
Bij 's nachts rijden met de koplampen
aan stelt u de helderheid van de inte‐ rieurverlichting (bijv. instrumenten‐
bord, display klimaatregeling enz.) in
via het menu Instellingen van het Dri‐
ver Information Center (DIC) 3 87.
Stel de helderheid als volgt in:
Standaardversie van DIC 1. Druk één keer op SETq voor het
instellingenmenu.
2. Blader door de menuopties door R of S in te drukken totdat menu‐
optie VERL op het display ver‐
schijnt.
3. Druk op R of S om de weergege‐
ven waarde hoger of lager te zet‐
ten.
4. Druk kort op SETq ter bevesti‐
ging van de wijzigingen en om au‐
tomatisch naar het vorige scherm
van het display te gaan.Multifunctionele versie van DIC
1. Druk op SETq voor het instellin‐
genmenu.
2. Blader door de menuopties door R of S in te drukken totdat menu‐
optie VERLICHTING op het dis‐
play verschijnt.
3. Druk op R of S om de weergege‐
ven waarde hoger of lager te zet‐
ten.
4. Druk kort op SETq ter bevesti‐
ging van de wijzigingen en om au‐
tomatisch naar het vorige scherm
van het display te gaan.
U kunt de helderheid ook wijzigen
door R of S in te drukken zonder naar
het menu Instellingen te gaan.
Driver Information Centre (DIC) 3 87.
Binnenverlichting
Afhankelijk van de modelvariant wor‐
den de voorste en achterste interieur‐
verlichting bij het in- en uitstappen
vanzelf ingeschakeld en doven deze
met enige vertraging.

Page 102 of 191

100VerlichtingLet op
Bij een in zekere mate ernstig onge‐ val gaat de binnenverlichting auto‐
matisch branden. Brandstofblok‐
keersysteem 3 93.
Voorste interieurverlichting
Schakelaarstand in het midden: auto‐
matische interieurverlichting.
Druk aan een van beide kanten op het
glas voor handmatig bedienen na het sluiten van de portieren.
Interieurverlichting voorin met
leeslampjes
Schakelaarstand in het midden: auto‐
matische interieurverlichting.
Kan na het sluiten van de portieren
apart of samen met de kantelschake‐
laar 7 worden bediend.
Druk links op rechts op 7 om het be‐
treffende leeslampje in te schakelen.
Achterste interieurverlichting
Schakelaarstand in het midden: auto‐
matische interieurverlichting.
Druk aan een van beide kanten op het
glas voor handmatig bedienen na het sluiten van de portieren.
Bagageruimteverlichting
Afhankelijk van de modelvariant gaat
de bagageruimteverlichting bij het
openen van de achterdeuren / ach‐ terklep of de zijschuifdeur branden.

Page 103 of 191

Verlichting101Demonteerbare
interieurverlichting achter
Afhankelijk van de modelvariant kan
de demonteerbare interieurverlich‐
ting achter oplichten bij het openen
van de achterdeuren / achterklep of
zijschuifdeuren en de centrale scha‐
kelaar in de middelste stand.
Schakel de verlichting permanent in
door op het bovenste gedeelte van de
centrale schakelaar c te drukken.
Schakel de verlichting permanent uit
door op het onderste gedeelte van de
centrale schakelaar AUTO OFF te
drukken.
Gebruik de verlichting als een zaklan‐ taarn door deze via de knop boven op
de verlichting compleet (zie illustratie)
los te klikken en voorzichtig omlaag
eruit te zwenken. Schakel het licht in/
uit via de schakelaar aan het uiteinde van de zaklantaarn.
Breng de zaklantaarn na gebruik
weer op zijn plaats aan om de batterij
weer op te laden.Verlichtingsfuncties
Uitstapverlichting
Indien aanwezig, gaan de koplampengedurende ongeveer 30 seconden
branden nadat de auto geparkeerd en het systeem geactiveerd is.
Inschakelen 1. Ontsteking uitschakelen.
2. Contactsleutel verwijderen.
3. Richtingaanwijzerhendel naar het stuurwiel toe trekken.
4. Doe dat binnen 2 minuten nog‐ maals.

Page 104 of 191

102VerlichtingDeze handeling kan tot zevenmaalworden herhaald tot een maximale
duur van 210 seconden.
Controlelamp 8 3 86 op de instru‐
mentengroep gaat bij gebruik bran‐ den. Afhankelijk van de versie kan er
een waarschuwingsbericht op het Dri‐
ver Information Center (DIC) 3 87
verschijnen.
Uitschakelen
Trek langer dan 2 seconden aan de
richtingaanwijzerhendel om uit te
schakelen.
Ontlaadbeveiliging accu
Om het betrouwbaar herstarten van
de motor te garanderen, zijn er ver‐
schillende ontlaadbeveiligingen van
de accu ingevoerd als onderdeel van
het Stop/Start-systeem.
Stop/Start-systeem 3 112.

Page 105 of 191

Klimaatregeling103KlimaatregelingKlimaatregelsystemen...............103
Verwarmings- en ventilatiesysteem ....................103
Airconditioning ......................... 104
Elektronisch klimaatregelsysteem ............... 105
Luchtroosters ............................. 107
Verstelbare luchtroosters ........107
Vaste luchtroosters ..................108
Onderhoud ................................. 108
Luchtinlaat ............................... 108
Pollenfilter ................................ 108
Airconditioning regelmatig
aanzetten ............................... 108
Service .................................... 108Klimaatregelsystemen
Verwarmings- en
ventilatiesysteem
Bedieningsorganen voor: ● temperatuur
● luchtdebiet
● luchtverdeling
Achterruitverwarming Ü 3 31.
Temperatuur
rood:warmblauw:koudDe verwarming werkt pas optimaal
als de motor de normale bedrijfstem‐
peratuur heeft bereikt.
Luchtdebiet Luchtdebiet instellen door de ventila‐torknop in de gewenste stand te zet‐
ten.
LuchtverdelingM:naar de hoofdruimteL:naar de hoofd- en voetenruimteK:naar de voetenruimteJ:naar de voorruit, de voorste zij‐
ruiten en de voetenruimteV:naar de voorruit en de voorste
zijruiten
Tussenstanden zijn mogelijk.
Ruiten ontwasemen en ontdooien ● Draaiknop voor temperatuur in hoogste stand zetten.
● Luchtdebiet op hoogste stand zetten.
● Luchtverdeelschakelaar op V
zetten.

Page 106 of 191

104Klimaatregeling●Verwarming achterruit Ü inscha‐
kelen.
● Zijdelingse luchtroosters openen naar wens en op de zijruiten rich‐ten.
● Voor gelijktijdig verwarmen van de voetenruimte, luchtverdeel‐
schakelaar op J zetten.
Airconditioning
Naast het verwarmings- en ventilatie‐ systeem kunnen de volgende functiesvia het airconditioningssysteem wor‐den geregeld:
n:koeling4:luchtrecirculatieVerwarmde voorstoelen ß 3 38.
Koeling n
Druk op n om naar koeling om te
schakelen. De activering wordt aan‐
geduid door de LED in de toets. Koe‐
ling werkt alleen bij een draaiende
motor en ingeschakelde ventilator
van de klimaatregeling.
Druk opnieuw op n om koeling uit te
schakelen.
Het airconditioningssysteem koelt en
ontvochtigt (droogt) de lucht vanaf
een bepaalde buitentemperatuur. Er
kan zich dan condens vormen en on‐
der de auto op de grond druppelen.
Als geen koeling of droging gewenst
is, ter besparing van brandstof de
koeling uitschakelen.
Luchtrecirculatiesysteem Luchtrecirculatiemodus met 4 in‐
schakelen. De activering wordt aan‐
geduid door de LED in de toets.
Luchtrecirculatiemodus weer met
4 uitschakelen.9
Waarschuwing
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid
toe waardoor de ruiten kunnen be‐
slaan. De kwaliteit van de binnen‐
lucht neemt na verloop van tijd af,
wat tot vermoeidheidsverschijnse‐ len bij de inzittenden kan leiden.
Wanneer de omgevingslucht warm
en zeer vochtig is, kan de voorruit aan
de buitenkant aandampen wanneer
er koude lucht naartoe stroomt. Als de
voorruit aan de buitenkant beslaat,
moet u de ruitenwisser aanzetten en
V uitzetten.
Maximale koeling Ruiten kortstondig openen zodat de
warme lucht snel kan ontsnappen.
● Koeling n aan.
● Luchtrecirculatiesysteem 4
aan.
● Luchtverdeelschakelaar op M
zetten.

Page 107 of 191

Klimaatregeling105● Draaiknop voor temperatuur inlaagste stand zetten.
● Luchtdebiet op hoogste stand zetten.
● Alle luchtroosters openen.
Ruiten ontwasemen en ontdooien ● Draaiknop voor temperatuur in hoogste stand zetten.
● Luchtdebiet op hoogste stand zetten.
● Luchtverdeelschakelaar op V
zetten.
● Schakelaar koeling n aan.
● Verwarming achterruit Ü inscha‐
kelen.
● Zijdelingse luchtroosters openen naar wens en op de zijruiten rich‐ten.
● Voor gelijktijdig verwarmen van de voetenruimte, luchtverdeel‐
schakelaar op J zetten.Elektronisch
klimaatregelsysteem
Bedieningsorganen voor: ● temperatuur
● luchtverdeling en menu selecte‐ ren
● luchtdebiet
AUTO:automatische modus4:luchtrecirculatieÊ:ontwasemen en ontdooienOFF:in-/uitschakelen
Achterruitverwarming Ü 3 31.
De ingestelde temperatuur wordt au‐
tomatisch afgeregeld. In de automa‐
tische modus regelen het luchtdebiet
en de luchtverdeling automatisch de
luchtstroom.
Het systeem kan met de hand worden
bijgesteld aan de hand van de knop‐
pen voor luchtverdeling en lucht‐
stroom.
De elektronische klimaatregeling
(ECC) werkt alleen optimaal bij een
draaiende motor.
Dek de sensor op het instrumenten‐
paneel niet af, anders werkt het sys‐
teem niet goed.
Automatische modus
Basisinstelling voor maximaal com‐
fort:
● AUTO indrukken.
● Alle luchtroosters openen.
● n aan.
● Gewenste temperatuur instellen.
Temperatuur selecteren
De temperatuur kan naar wens wor‐
den ingesteld.

Page 108 of 191

106KlimaatregelingVoor maximaal comfort de tempera‐
tuur slechts in kleine stappen wijzi‐ gen. Aanpassen door aan knop
AUTO te draaien.rechtsom:warmlinksom:koud
De verwarming werkt pas optimaal
als de motor de normale bedrijfstem‐
peratuur heeft bereikt.
Als de minimumtemperatuur op min‐
der dan 16 ℃ ingesteld is, koelt de
elektronische klimaatregeling maxi‐
maal. LO verschijnt op het display.
Als de maximumtemperatuur op meer
dan 32 ℃ ingesteld is, verwarmt de
elektronische klimaatregeling maxi‐
maal. HI verschijnt op het display.
Luchtdebiet Het geselecteerde luchtdebiet wordt
aangeduid met balkjes op het display.
Verhoog of verlaag het luchtdebiet
door respectievelijk op ] of < te druk‐
ken.
maximaal lucht‐
debiet:vijf balkjes op het
displayminimaal lucht‐
debiet:een balkje op het
displayDeactiveer de ventilator met n.
Terug naar automatisch luchtdebiet:
AUTO indrukken.
Ruiten ontwasemen en ontdooien Ê indrukken.
Temperatuur en luchtverdeling wor‐
den automatisch ingesteld, de aanja‐
ger draait met een hoge snelheid.
Als de auto op normale bedrijfstem‐
peratuur komt, blijft de functie gedu‐
rende ongeveer 3 minuten actief.
Om de automatische modus opnieuw in te schakelen: n of AUTO indruk‐
ken.
Luchtverdeling
Druk op R, S of 6.
De LED&#39;s in de knoppen branden. De pijlen op het display geven de ver‐
deelinstellingen aan.
Koeling
Druk op n om naar koeling om te
schakelen. De activering wordt aan‐
geduid door de LED in de toets. Koe‐ling werkt alleen bij een draaiende
motor en ingeschakelde ventilator
van de klimaatregeling.
Druk opnieuw op n om koeling uit te
schakelen.
De airconditioning koelt en ontvoch‐
tigt (droogt) de lucht vanaf een be‐
paalde buitentemperatuur. Er kan
zich dan condens vormen en onder
de auto op de grond druppelen.
Als geen koeling of droging gewenst
is, ter besparing van brandstof de
koeling weer met n uitschakelen.
Handmatig bediende
luchtrecirculatie
Om in te schakelen 4 indrukken.recirculatie aan:LED in knop
brandt; D ver‐
schijnt op het dis‐
playrecirculatie uit:LED in knop dooft;
E verschijnt op
het display

Page 109 of 191

Klimaatregeling1079Waarschuwing
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid
toe waardoor de ruiten kunnen be‐
slaan. De kwaliteit van de binnen‐
lucht neemt na verloop van tijd af,
wat tot vermoeidheidsverschijnse‐ len bij de inzittenden kan leiden.
Wanneer de omgevingslucht warm
en zeer vochtig is, kan de voorruit aan
de buitenkant aandampen wanneer
er koude lucht naartoe stroomt. Als de
voorruit aan de buitenkant beslaat,
moet u de ruitenwisser aanzetten en
V uitzetten.
Luchtroosters
Verstelbare luchtroosters Bij ingeschakelde koeling moet er mi‐ nimaal één ventilatieopening ge‐
opend zijn om te voorkomen dat de
verdamper door gebrek aan luchtcir‐
culatie bevriest.9 Waarschuwing
Geen voorwerpen bevestigen aan
de roosters van de ventilatieope‐
ningen. Kans op schade en letsel
in geval van een ongeluk.
Middelste luchtroosters
Open rooster door knop naar links te
schuiven.
Luchtstroom door zwenken van het
rooster richten.
Sluit rooster door knop naar rechts te
schuiven.
Zijdelingse luchtroosters
Open rooster door knop naar links te
schuiven.
Luchtstroom door zwenken van het
rooster richten.
Sluit rooster door knop naar rechts te
schuiven.

Page 110 of 191

108KlimaatregelingVaste luchtroosters
Er bevinden zich bovendien nog
luchtroosters onder de voorruit en de
zijruiten, alsook in de voetenruimte.Onderhoud
Luchtinlaat
De luchtinlaat naar de motorruimte
onder aan de voorkant van de voorruit
moet voor voldoende luchttoevoer
vrijgehouden worden. Bladeren, vuil
of sneeuw verwijderen.
Pollenfilter Het microfilter ontdoet de binnenko‐
mende buitenlucht van stof, roet,
stuifmeel en sporen.
Airconditioning regelmatig
aanzetten
Om te zorgen dat het systeem goed
blijft werken, moet de koeling een‐
maal per maand, ongeacht de weers‐
gesteldheid of het seizoen, enkele mi‐
nuten worden ingeschakeld. Bij te
lage buitentemperaturen kan de koe‐
ling niet worden ingeschakeld.
Service
Om optimale koeling te garanderen,
wordt aangeraden het klimaatregel‐
systeem jaarlijks, voor het eerst
3 jaar na ingebruikneming van de
auto, te laten controleren, lettend op:
● functie- en druktest
● werking van de verwarming
● lektest
● controle van de aandrijfriemen
● afvoer van condensor en ver‐ damper reinigen
● prestatietest

Page:   < prev 1-10 ... 61-70 71-80 81-90 91-100 101-110 111-120 121-130 131-140 141-150 ... 200 next >