PEUGEOT 4007 2012 Instructieboekje (in Dutch)

Page 121 of 236

7
RIJDEN
ELEKTRONISCH GESTUURDE ELEKTRO
VIERWIELAANDRIJVING VIERWI

4WD AUTO (stand 1)
Bij vierwielaandrijving wordt de auto
optimaal aangedreven, op elke onder-
grond.
Onder normale omstandigheden wordt
in deze positie het koppel automatisch
verdeeld over de voor- en achterwie-
len.
Het koppel wordt voornamelijk overge-
bracht op de voorwielen, de elektroni-
sche eenheid bepaalt aan de hand van
de grip op het wegdek hoeveel koppel
naar de achterwielen gaat. Hierdoor is
de wegligging altijd optimaal.
De bestuurder kan handmatig kiezen
uit drie aandrijvingen, afhankelijk van
de gewenste prestaties.
U kunt de aandrijving wijzigen wan-
neer de auto stilstaat, of wanneer de
auto rijdt met een snelheid lager dan
100 km/h
.
De aandrijving kan worden gewijzigd
door aan de knop A
te draaien.


Weergave op het
instrumentenpaneel
Na het wijzigen van de aandrijving knip-
pert het bijbehorende pictogram op het
display van het instrumentenpaneel.

Type aandrijving selecteren

Als de omstandigheden het toe-
laten, raden wij u aan deze aan-
drijving te kiezen.

2WD (stand 3)
In deze stand heeft de auto voorwiel-
aandrijving
Deze aandrijving leent zich het best
voor rijden op asfaltwegen, of wanneer
de auto veel grip heeft (droog weg-
dek).

4WD LOCK (stand 2)
De auto kan ook op alle vier wielen wor-
den aangedreven.
Deze aandrijving is het meest geschikt
in situaties waar de auto weinig grip
heeft (zand, modder, hellingen, ...). Afhankelijk van de omstandigheden
kunt u met dit systeem een type aan-
drijving kiezen.

Page 122 of 236

7
RIJDEN

Storingen
Wanneer het pictogram van de gese-
lecteerde aandrijving knippert, schakelt
de auto automatisch over op voorwiel-
aandrijving "2WD"
.
In dit geval is het niet meer mogelijk om
een andere aandrijving te selecteren
met de knop A
. Belast de auto zo min mogelijk
tijdens het rijden.
Aangezien het motorkoppel
op alle vier wielen wordt over-
gebracht, heeft de staat van
de banden grote invloed op de
prestaties van de auto.
Controleer of de vier banden in
goede staat verkeren.
Vermijd zandgrond, modder en
andere plaatsen waar wielen
kunnen doorslippen.
Bij slippende wielen wordt veel
kracht uitgeoefend op de over-
brenging, hetgeen ernstige sto-
ringen kan veroorzaken.
Rijd nooit met de auto door diep
water.
Vermijd te geaccidenteerd ter-
rein (kans op beschadigen van
de bodem of vast blijven zitten
op de top van een helling).
Sleep de auto uitsluitend met
een autotransporter.

Bij het slepen van de auto mo-
gen de voor- of achterwielen
nooit meedraaien, zelfs niet
wanneer tweewielaandrijving
"2WD" is ingeschakeld.


Als de melding "SLOW DOWN" op het
instrumentenpaneel verschijnt, dient u
de aandrijving te laten afkoelen voordat
u verder rijdt.
Als de pictogrammen "4WD" en "LOCK"
afwisselend knipperen en de melding
"SERVICE REQUIRED" op het instru-
mentenpaneel verschijnt, is er een sto-
ring en treedt het veiligheidssysteem in
werking.
Raadpleeg zo snel mogelijk het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalifi -
ceerde werkplaats.

Page 123 of 236

7
RIJDEN

Instellen



)
Druk op de toets 1
.

)
Stel de snelheid in door de wagen-
snelheid op het gewenste niveau te
brengen en druk vervolgens op de
toets 2 "COAST SET"
.

SNELHEIDSREGELAAR SNELHEI

De toetsen voor dit systeem bevinden
zich aan het stuurwiel.


1.
Toets "ON/OFF"
: inschakelen/ uit-
schakelen van de snelheidsrege-
laar.

2.
Toets "COAST SET":
opslaan van
een rijsnelheid en vermindering van
de kruissnelheid.

3.
Toets "ACC RES":
verhoging van
de kruissnelheid en terugkeren naar
de opgeslagen snelheid.

4.
Toets "CANCEL":
uitschakelen van
de snelheidsregelaar.
Wanneer u op de toets 1
drukt, gaat het
lampje "CRUISE"
op het instrumenten-
paneel branden.


Bediening op de stuurkolom
Weergave op het
instrumentenpaneel
Bij het gebruik van de snelheids-
regelaar moet de bestuurder te
allen tijde de snelheidslimiet in
acht nemen, zijn aandacht op het
verkeer blijven vestigen en zijn
verantwoordelijkheid nemen.
Met behulp van de snelheidsregelaar
kan de bestuurder met een constante
ingestelde snelheid rijden zonder gas
te hoeven geven.


Het inschakelen
van de snelheids-
regelaar gebeurt handmatig: hiervoor
moet de auto minimaal 40 km/h rijden
en moet de tweede versnelling zijn in-
geschakeld bij een handgeschakelde
versnellingsbak.


Het uitschakelen
van de snelheidsre-
gelaar gebeurt handmatig met de hen-
del, door het rem- of koppelingspedaal
in te trappen of door activering van het
ASC-systeem.


Door het gaspedaal in te trappen, kan
de ingestelde snelheid tijdelijk worden
overschreden.
Om weer terug te keren naar de inge-
stelde snelheid is het voldoende het
gaspedaal los te laten.


Na het afzetten van het contact worden
alle ingestelde snelheden gewist.

Page 124 of 236

7
RIJDEN
Let tijdens het gebruik van de
snelheidsregelaar op wanneer u
de snelheid met de toetsen in-
stelt; dit kan een plotselinge ver-
andering van de wagensnelheid
veroorzaken.
Gebruik de snelheidsregelaar
niet op gladde wegen of bij zeer
druk verkeer.
Bij een steile afdaling kan de
snelheidsregelaar niet voorko-
men dat de ingestelde snelheid
wordt overschreden.
Om te voorkomen dat de wer-
king van de pedalen wordt ge-
hinderd:


- zorg ervoor dat de mat goed
op zijn plaats ligt,

- leg nooit meerdere matten
boven op elkaar.



Uitschakelen van de functie

Om de snelheidsregelaar uit te schake-
len:


)
Trap het rempedaal of de koppeling
in, of

)
Druk op de toets 1 "ON OFF"
, of

)
Druk op de toets 4 "CANCEL"
.



De snelheidsregelaar kan automatisch
uitgeschakeld worden:


)
Wanneer de auto langzamer rijdt
dan 35 km/h.

)
Wanneer het actieve stabiliteitspro-
gramma (ASC) wordt ingeschakeld.



Opnieuw inschakelen van de
functie
Wanneer de snelheidsregelaar uitge-
schakeld is, kunt u teruggaan naar de
opgeslagen snelheid door op de toets
3 "ACC RES"
te drukken zodra u mini-
maal 40 km/h rijdt.

Verlagen van de ingestelde
snelheid


)
Met de toets 2 "COAST SET"
:


- door achter elkaar te drukken kunt u
de snelheid in stappen van 1,6 km/h
verlagen.

- door de toets ingedrukt te houden
kunt u de snelheid geleidelijk verla-
gen.
Laat, als de gewenste snelheid is be-
reikt, de toets los en de nieuwe snel-
heid is opgeslagen.


)
Met het rempedaal:


- rem om de gewenste snelheid te
bereiken, druk daarna op de toets
2 "COAST SET"
. Laat de toets los
om de nieuwe snelheid op te slaan.



Tijdelijk versnellen/ snelheid
minderen
Verhogen van de ingestelde
snelheid


)
Met de toets 3 "ACC RES"
:


- door achter elkaar te drukken kunt u
de snelheid in stappen van 1,6 km/h
verhogen.

- door de toets ingedrukt te houden
kunt u de snelheid geleidelijk verho-
gen.
Laat, als de gewenste snelheid is be-
reikt, de toets los en de nieuwe snel-
heid is opgeslagen.


)
Met het gaspedaal:


- geef gas om de gewenste snel-
heid te bereiken en druk daarna op
de toets 2 "COAST SET"
. Laat de
toets los om de nieuwe snelheid op
te slaan.

Tijdelijk versnellen
Trap het gaspedaal normaal in. Als u
het pedaal weer loslaat, gaat u terug
naar de opgeslagen snelheid.

Tijdelijk snelheid minderen
Trap het rempedaal in om snelheid te
minderen. Druk, om terug te gaan naar
de opgeslagen snelheid, op de toets 3
"ACC RES"
.

Page 125 of 236

7
RIJDEN
PARKEERHULP ACHTER PARKEER
Het systeem waarschuwt de bestuurder
voor elk obstakel (voetganger, fi etser,
auto, boom, hek...) dat zich achter de
auto bevindt. Het waarschuwt u echter
niet voor objecten die zich direct onder
de bumper bevinden.
Inschakelen
Het systeem wordt ingeschakeld zodra
de auto achteruitrijdt.
De geluidssignalen geven de afstand
tot het obstakel aan. Hoe dichter de
auto bij het obstakel komt, hoe korter
de tijd tussen de signalen is.
Als de auto op een bepaalde afstand
van het obstakel komt, is het geluids-
signaal continu hoorbaar:
Paaltjes, pionnen bij wegwerk-
zaamheden of gelijksoortige ob-
stakels die zijn waargenomen
bij aanvang van de parkeerma-
noeuvre, kunnen soms niet meer
worden waargenomen tijdens het
vervolg van de manoeuvre.
Plaats van de sensoren
De auto is voorzien van vier sensoren:


- twee zijsensoren A
,

- twee centrale sensoren B
.
Auto zonder trekhaak

Auto uitgerust met trekhaak
Bereik van de sensoren
Bij auto's met trekhaak is het bereik van
de sensoren anders dan bij auto's zon-
der trekhaak.
Wanneer u het systeem instelt op auto
met trekhaak, valt het gebied C
buiten
het bereik van de sensoren.
Het systeem is bedoeld als hulp-
middel voor de bestuurder. De
bestuurder dient altijd alert te zijn
en blijft zelf verantwoordelijk.

Sensoren



Afstand
auto-obstakel
minder dan:


Zijsensoren A

ongeveer 25 cm
Centrale
sensoren B

zonder trekhaak
ongeveer 40 cm
Centrale
sensoren B
met
trekhaak
ongeveer 60 cm
Dit systeem bestaat uit ultrasoonsenso-
ren die zijn aangebracht in de achter-
bumper.

Page 126 of 236

7
RIJDEN
ACHTERUITRIJCAMERA ACHTERUITRIJC

De achteruitrijcamera van het optionele
navigatiesysteem wordt automatisch
geactiveerd wanneer de versnellings-
bak in de achteruit staat.
Het kleurendisplay van het navigatiesy-
steem geeft de afstand tot de achterbum-
per en de rijrichting van de auto weer.
Storingen
Als een storing is opgetreden, zal bij het
inschakelen van de achteruit het lampje
in de toets A
gaan knipperen.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalifi ceerde werkplaats.
Zorg ervoor dat de sensoren niet
bedekt zijn met modder, ijs of
sneeuw.

Uitschakelen


)
Druk terwijl de achteruit is ingescha-
keld op de toets A
om het systeem
uit te schakelen. Het lampje gaat
uit.


Opnieuw inschakelen


)
Druk terwijl de achteruit is ingescha-
keld opnieuw op de toets A
om het
systeem weer in te schakelen. Het
lampje brandt weer.

Het bereik van de sensoren wijzigen


)
Druk op de toets A
om het systeem
uit te schakelen.

)
Druk nogmaals enkele seconden op
de toets A
en laat deze weer los.
De wijziging van het bereik wordt be-
vestigd door een geluidssignaal dat:


- tweemaal
klinkt voor auto's met
trekhaak,

- éénmaal
klinkt voor auto's zonder
trekhaak.

De rode lijn geeft de afstand aan
die nodig is om het onderste deel
van de achterklep te openen.

Page 127 of 236

8
ONDERHOUD

PARTNERS IN PRESTATIES
EN VERMINDERING VAN HET
BRANDSTOFVERBRUIK

Innovatie voor optimale prestaties
De afdelingen Research & Development
van TOTAL ontwikkelen voor PEUGEOT
smeermiddelen die geschikt zijn voor de
nieuwste technologieën die in auto's van
het merk PEUGEOT worden toegepast.
U bent op die manier verzekerd van
optimale prestaties en een maximale
levensduur van de motor van uw auto.


Vermindering van de uitstoot van
schadelijke stoffen
De smeermiddelen van TOTAL zijn
ontwikkeld om het rendement van de
motoren nog verder te verbeteren en de
systemen voor uitlaatgasnabehandeling te
beschermen. Voor een correcte werking
van deze systemen is het van het grootste
belang dat de onderhoudsvoorschriften van
PEUGEOT worden nageleefd.



ADVISEERT


Page 128 of 236

8
ONDERHOUD

Motorkapsteun
TORKAP OPENEN
MOTORKA


Sluiten
Laat de motorkap voorzichtig zakken
en laat deze aan het einde van de slag
in het slot vallen. Controleer of de mo-
torkap goed vergrendeld is.
Buitenzijde
: duw de veiligheidshaak
naar links en til de motorkap op. Bevestig de motorkapsteun in de daar-
voor bestemde uitsparing om de motor-
kap geopend te houden.
Plaats de motorkapsteun in de klem al-
vorens de motorkap te sluiten.
Deze handeling mag uitsluitend bij stil-
staande auto worden uitgevoerd.
Wees, als de motor warm is, voorzichtig
bij het openen van de motorkap omdat
de veiligheidshaak en de motorkap-
steun heet kunnen zijn (kans op brand-
wonden).
BRANDSTOFTANK LEEG BRANDST

Binnenzijde
: trek de hendel A
links on-
der bij het portier naar u toe.

Als de brandstoftank leeg is, dient de
tank te worden bijgevuld en de motor te
worden gestart totdat hij aanslaat.
Meerdere startpogingen zullen nodig
zijn tot de motor draait.

Page 129 of 236

8
ONDERHOUD
BENZINEMOTOR


1.
Reservoir ruiten- en
koplampsproeiers.

2.
Koelvloeistofreservoir.

3.
Reservoir
stuurbekrachtigingsvloeistof .

4.
Remvloeistofreservoir.

5.
Zekeringkast.

6.
Accu.

7.
Peilstok "CVT" versnellingsbak.

8.
Radiateurdop.

9.
Oliepeilstok.

10.
Motorolie (bij)vullen.

11 .
Luchtfi lter. Dit overzicht is een hulpmiddel voor het controleren van de verschillende vloeistofniveaus en het vervangen van bepaalde
onderdelen.

Page 130 of 236

8
ONDERHOUD
SELMOTORDIESELMO
Dit overzicht is een hulpmiddel voor het controleren van de verschillende vloeistofniveaus en het vervangen van bepaalde
onderdelen.


1.
Koelvloeistofreservoir.

2.
Reservoir
stuurbekrachtigingsvloeistof .

3.
Reservoir ruiten- en
koplampsproeiers.

4.
Remvloeistofreservoir.

5.
Zekeringkast.

6.
Accu.

7.
Oliepeilstok.

8.
Motorolie (bij)vullen.

9.
Luchtfi lter.

Page:   < prev 1-10 ... 81-90 91-100 101-110 111-120 121-130 131-140 141-150 151-160 161-170 ... 240 next >