PEUGEOT 5008 2018 Instructieboekje (in Dutch)
Page 211 of 364
209
Stand AUTOStandaardweergave Ingezoomde weergaveVisiopark 1
Beeld van de camera achter
De op de achterklep gemonteerde camera achter is
actief als de achteruitversnelling is ingeschakeld en
de snelheid niet hoger is dan 10
km/h.
De functie wordt uitgeschakeld:
-
a
utomatisch, als de snelheid hoger wordt dan
ongeveer 10
km/h,
-
a
utomatisch, als de achterklep wordt geopend,
-
a
ls uit de achteruitversnelling wordt geschakeld
(het beeld wordt dan nog 7
seconden
weergegeven),
-
a
ls op het rode kruis in de linkerbovenhoek van
het touchscreen wordt gedrukt. Deze stand is standaard geactiveerd.
Als een obstakel wordt genaderd op het niveau
van de rode lijn (minder dan 30
cm), wordt dankzij
de sensoren in de achterbumper automatisch
overgeschakeld van de weergave van de omgeving
achter de auto naar de weergave van het beeld van
bovenaf van de auto. De blauwe lijnen 1
geven de breedte van de auto
weer met uitgeklapte spiegels; ze verplaatsen zich
afhankelijk van de stand van het stuur wiel.
De rode lijn 2 geeft een afstand van 30 cm vanaf
de bumper weer; de twee blauwe lijnen 3 en 4 een
afstand van respectievelijk 1 en 2 meter.
Deze weergave is beschikbaar in de stand AUTO
of door deze te selecteren in het menu voor het
veranderen van de weergave.
Het gebied achter de auto wordt weergegeven op
het scherm. De camera registreert de omgeving tijdens het
manoeuvreren om een samengesteld beeld van
bovenaf van de achterzijde van de auto en van zijn
nabije
omgeving te creëren zodat de obstakels
r
ondom de auto goed zichtbaar zijn.
Deze weergave is beschikbaar in de stand AUTO
of door deze te selecteren in het menu voor het
veranderen van de weergave.
6
Rijden
Page 212 of 364
210
180°-weergave
Visiopark 2
De auto is voorzien van een in de grille geplaatste
camera vóór en een camera achter die in de
buurt van de schakelaar voor het openen van de
achterklep is geplaatst.
Dankzij deze twee camera's kan het systeem de
nabije omgeving van de auto weergeven op het
touchscreen, waarbij u kunt kiezen uit een weergave
van de omgeving achter de auto (camera achter),
als de achteruitversnelling is ingeschakeld, en een
weergave van de omgeving vóór de auto (camera
vóór), als de versnellingsbak in de neutraalstand
staat of een vooruitversnelling is ingeschakeld.
Beeld van de camera achter
Als een aanhanger is aangekoppeld of een
fietsendrager is gemonteerd op de trekhaak,
wordt het gebied achter de auto op het beeld
van bovenaf van de auto zwart weergegeven.
De beelden van de omgeving worden dan
uitsluitend samengesteld met behulp van de
c a m e r a vó ó r.
De verschillende weergaves van de camera achter
komen overeen met de weergaves die beschreven
zijn in het gedeelte over de Visiopark 1.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over de Visiopark 1 .
Beeld van de camera's voor en achter
De obstakels kunnen verder weg lijken dan ze
in werkelijkheid zijn.
Tijdens het manoeuvreren moet u
met de
buitenspiegels de zijkanten van de auto in de
gaten houden.
De parkeerhulp achter geeft bovendien extra
informatie over de omgeving van de auto.
Wanneer u
achteruitrijdend een parkeerplaats
verlaat, kunt u
dankzij de 180°-weergave voertuigen,
voetgangers of fietsers zien aankomen.
Het is raadzaam deze weergave niet tijdens de
gehele manoeuvre te gebruiken. De weergave heeft drie zones: links A
, centraal B
en rechts C .
Deze weergave is alleen beschikbaar door deze te
selecteren in het menu voor het veranderen van de
weergave. De functie wordt uitgeschakeld:
-
a utomatisch, als de snelheid hoger wordt dan
ongeveer 10
km/h,
-
a
ls uit de achteruitversnelling wordt geschakeld
(het beeld aan de achterzijde wordt dan na
7
seconden ver vangen door het beeld aan de
voorzijde),
-
a
ls op het rode kruis in de linkerbovenhoek van
het touchscreen wordt gedrukt.
Het systeem wordt automatisch geactiveerd wanneer
de achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
Rijden
Page 213 of 364
211
Bij draaiende motor en een rijsnelheid
van maximaal 20 km/h kunt u deze
functie activeren via het menu Auto/
Rijverlichting van het touchscreen:
De functie wordt uitgeschakeld:
-
a
utomatisch, als de rijsnelheid hoger wordt dan
oageveer 30
km/h (het beeld verdwijnt tijdelijk
vanaf een snelheid van 20
km/h),
-
a
ls op het rode kruis in de linkerbovenhoek van
het touchscreen wordt gedrukt.
Stand AUTO Standaardweergave
F Selecteer "
Panoramacamera ".
De stand AUTO wordt standaard gebruikt, met een
weergave van de omgeving vóór de auto als de
versnellingsbak in de neutraalstand staat of een
vooruitversnelling is ingeschakeld, en een weergave
van de omgeving achter de auto achter als de
achteruitversnelling is ingeschakeld.
Deze stand is standaard geactiveerd.
Als een obstakel wordt genaderd, wordt dankzij
de sensoren in de voorbumper automatisch
overgeschakeld van de weergave van de omgeving
vóór de auto naar de weergave van het beeld van
bovenaf van de auto.
Ingezoomde weergave
De obstakels kunnen verder weg lijken dan ze
in werkelijkheid zijn.
Tijdens het manoeuvreren moet u
met de
buitenspiegels de zijkanten van de auto in de
gaten houden.
De parkeerhulp voor en achter geeft bovendien
extra informatie over de omgeving van de auto.
Het gebied vóór de auto wordt weergegeven op het
scherm.
De blauwe lijnen 1
geven de breedte van de auto
weer met uitgeklapte spiegels; ze verplaatsen zich
afhankelijk van de stand van het stuur wiel.
De rode lijn 2
geeft een afstand van 30
cm vanaf de
voorbumper weer; de twee blauwe lijnen 3
en 4
een
afstand van respectievelijk 1
en 2
meter.
Deze weergave is beschikbaar in de stand AUTO
of door deze te selecteren in het menu voor het
veranderen van de weergave. De camera registreert de omgeving tijdens het
manoeuvreren om een samengesteld beeld van
bovenaf van de voorzijde van de auto en van zijn
nabije
omgeving te creëren zodat de obstakels
r
ondom de auto goed zichtbaar zijn.
Deze weergave is beschikbaar in de stand AUTO
of door deze te selecteren in het menu voor het
veranderen van de weergave.
6
Rijden
Page 214 of 364
212
180°-weergavePark Assist
Dit systeem assisteert u actief bij het parkeren: het
d etecteert een parkeerplek en neemt vervolgens het
sturen van u
over bij het inparkeren.
Met een handgeschakelde versnellingsbak
bedient de bestuurder het gaspedaal, het rempedaal,
de versnellingsbak en de koppeling.
Bij een automatische transmissie (EAT6/EAT8)
bedient de bestuurder het gaspedaal, het rempedaal
en de koppeling.
Tijdens het in- en uitparkeren informeert het
systeem de bestuurder met beelden op het scherm
en geluidssignalen, zodat hij erop kan toezien dat
de manoeuvres veilig worden uitgevoerd. Bij het
parkeren kan het noodzakelijk zijn dat u
enkele keren
vooruit en achteruit moet steken.
De bestuurder kan op elk gewenst moment het stuur
zelf weer overnemen.
Dit systeem is een hulpmiddel voor de
bestuurder die echter te allen tijde zijn
aandacht op het verkeer moet blijven vestigen.
De bestuurder moet er voor zorgen dat de auto
tijdens de gehele manoeuvre onder controle
blijft en geen obstakels kan raken.
Onder bepaalde omstandigheden detecteren
de sensoren mogelijk geen kleine obstakels die
zich in hun dode hoeken bevinden. De functie Park Assist werkt niet als de motor
is afgezet.
A. Fileparkeren.
B. Uitparkeren na fileparkeren.
C. Haaks inparkeren.
Tijdens de manoeuvres draait het stuur wiel
snel rond: houd daarom het stuur wiel niet
tegen en steek niet uw handen tussen de
spaken van het stuur wiel.
Let op voor werpen die het draaien van het
stuurwiel kunnen hinderen (wijde kleding, sjaal,
das enz.) – Kans op letsel!
Als Park Assist actief is, wordt de Park Assist
actief is, wordt de STOP-stand van het Stop &
Start-systeem niet geactiveerd. In de STOP-
modus kan door heractiveren van Park Assist
de motor opnieuw worden gestart.
Wanneer u
vooruitrijdend een parkeerplaats verlaat,
kunt u
dankzij de 180°-weergave voertuigen,
voetgangers of fietsers zien aankomen.
Het is raadzaam deze weergave niet tijdens de
gehele manoeuvre te gebruiken.
De weergave heeft drie zones: links A , centraal B
en rechts C .
Deze weergave is alleen beschikbaar door deze te
selecteren in het menu voor het veranderen van de
weergave. Het Park Assist-systeem assisteert u
bij de volgende
manoeuvres:
Rijden
Page 215 of 364
213
De Park Assist kan maximaal 4 parkeercycli
a chter elkaar uitvoeren. Na deze 4 cycli wordt
de functie gedeactiveerd. Als u
vindt dat uw
auto op dat moment niet goed geparkeerd
staat, moet u
zelf het stuur weer ter hand
nemen om de manoeuvre te voltooien.
Het verloop van de manoeuvres en de
rijinstructies worden op het instrumentenpaneel
weergegeven. Controleer altijd de directe omgeving van uw
auto voordat u
met een parkeermanoeuvre
begint.
De functie parkeerhulp is niet beschikbaar
tijdens de meting van de beschikbare ruimte.
Na deze meting waarschuwt de functie
u
tijdens de manoeuvre als uw auto een
obstakel nadert: het geluidssignaal klinkt
ononderbroken als de ruimte tussen de auto en
het obstakel minder dan 30
cm bedraagt.
Als u
de functie parkeerhulp hebt
gedeactiveerd, wordt deze automatisch weer
geactiveerd bij de geassisteerde manoeuvres.
Als de Park Assist wordt ingeschakeld,
wordt het dodehoekbewakingssysteem
uitgeschakeld. Tijdens het inparkeren en uitparkeren kunnen
de functies Visiopark 1
en Visiopark 2 in
werking treden. Deze functies zorgen er voor
dat u
een beter overzicht hebt van de directe
omgeving van de auto door aanvullende
informatie op het instrumentenpaneel weer te
geven.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over Visiopark 1
en
Visiopark 2 .
De assistentie is geactiveerd: als
dit pictogram wordt weergegeven
in combinatie met een
maximumsnelheid, geeft dit aan dat
het sturen wordt overgenomen door
het systeem: raak het stuur wiel niet
aan. De assistentie is gedeactiveerd: als
dit pictogram wordt weergegeven,
geeft dit aan dat het sturen niet
meer door het systeem wordt
uitgevoerd: u moet het stuur zelf
weer ter hand nemen.
Werking
Hulp bij fileparkeren
F Zodra u een vrij parkeervak hebt gevonden.
F
Sel
ecteer "Park Assist " in het
menu Auto/Rijden menu van het
touchscreen om de functie in te
schakelen.
Op het instrumentenpaneel gaat dit
lampje branden om te bevestigen dat het
systeem is geactiveerd.
6
Rijden
Page 216 of 364
214
Bij het fileparkeren herkent het systeem geen
parkeer vakken die aanzienlijk korter of langer
zijn dan de auto.F
R
ijd niet sneller dan 20 km/h en
selecteer " Inparkeren " op het
touchscreen. F
S
chakel de richtingaanwijzer in aan de zijde van
het gekozen parkeer vak om de meetfunctie te
activeren. Zorg er daarbij voor dat u een afstand
van 0,5 tot 1,5 meter tussen de geparkeerde
auto's en uw auto aanhoudt.
F R ijd langzaam en volg de instructies tot het
systeem een vrij parkeer vak vindt. F
R
ijd langzaam vooruit tot er in combinatie met
een geluidssignaal een melding verschijnt
die u verzoekt de achteruitversnelling in te
schakelen.
F S chakel de achteruitversnelling in, laat het
stuur wiel los en laat de auto rijden met een
snelheid van maximaal 7
km/h.
Rijden
Page 217 of 364
215
Hulp bij uitparkeren na fileparkeren
F Start als u vanuit een fileparkeer vak wilt
wegrijden eerst de motor. F
Sel
ecteer "
Park Assist " in het
menu Auto/Rijden menu van het
touchscreen om de functie in te
schakelen.
Op het instrumentenpaneel gaat dit
lampje branden om te bevestigen dat het
systeem is geactiveerd.
F
D
ruk op "
Uitparkeren " op het
touchscreen.
F
D
e geassisteerde parkeermanoeuvre is nu
begonnen.
R
ijd niet sneller dan 7 km/h voor of achteruit en
volg de waarschuwingen van de "Parkeerhulp"
tot wordt aangegeven dat de manoeuvre is
voltooid.
F
A
ls de manoeuvre is voltooid, gaat het lampje
van de functie op het instrumentenpaneel uit en
wordt een melding weergegeven in combinatie
met een geluidssignaal.
D
e assistentie wordt gedeactiveerd: u kunt het
stuur weer overnemen. F
S
chakel de richtingaanwijzer in aan de zijde van
de rijbaan.
F
S
chakel de achteruit- of vooruitversnelling in en
laat het stuurwiel los. F
D
e geassisteerde parkeermanoeuvre is nu
begonnen.
R
ijd niet sneller dan 5 km/h voor of achteruit en
volg de waarschuwingen van de "Parkeerhulp"
tot wordt aangegeven dat de manoeuvre is
voltooid.
De manoeuvre is voltooid zodra beide voor wielen
van de auto zich buiten het parkeer vak bevinden.
6
Rijden
Page 218 of 364
216
Hulp bij haaks inparkeren
F Zodra u een vrij parkeervak hebt gevonden.
F
Sel
ecteer "Park Assist " in het
menu Auto/Rijden menu van het
touchscreen om de functie in te
schakelen.
Op het instrumentenpaneel gaat dit
lampje branden om te bevestigen dat het
systeem is geactiveerd.
F
R
ijd niet sneller dan 20 km/h en
selecteer " Vakparkeren " op het
touchscreen. Als er meerdere parkeer vakken naast elkaar
worden gedetecteerd, wordt uw auto naar het
laatste parkeervak geleid.
Als de manoeuvre is voltooid, gaat het lampje van
de functie op het instrumentenpaneel uit en wordt
een melding weergegeven in combinatie met een
geluidssignaal.
De assistentie wordt gedeactiveerd: u kunt het stuur
weer overnemen.
F
S
chakel de richtingaanwijzer in aan de zijde van
het gekozen parkeer vak om de meetfunctie te
activeren. Zorg er daarbij voor dat u een afstand
van 0,5 tot 1,5 meter tussen de geparkeerde
auto's en uw auto aanhoudt.
F
R
ijd langzaam en volg de instructies tot het
systeem een vrij parkeer vak vindt. F
R
ijd langzaam vooruit tot er in combinatie met
een geluidssignaal een melding verschijnt
die u verzoekt de achteruitversnelling in te
schakelen.
F
S
chakel de achteruitversnelling in, laat het
stuur wiel los en laat de auto rijden met een
snelheid van maximaal 7
km/h.
F
D
e geassisteerde parkeermanoeuvre is nu
begonnen.
Rijden
Page 219 of 364
217
Rijd niet sneller dan 7 km/h en volg de instructies
o p het instrumentenpaneel en de waarschuwingen
van de "Parkeerhulp" tot wordt aangegeven dat de
manoeuvre is voltooid.
Tijdens het haaks inparkeren wordt de functie
Park Assist automatisch gedeactiveerd zodra
de achterzijde van de auto een obstakel tot
minder dan 50
cm is genaderd.Deactiveren
Het systeem kan worden gedeactiveerd door op de
toets te drukken.
Het systeem wordt automatisch gedeactiveerd:
-
a
ls het contact wordt afgezet,
-
a
ls de motor afslaat,
-
a
ls er binnen 5 minuten na het selecteren van
het type manoeuvre niet wordt gestart met een
manoeuvre,
-
a
ls de auto tijdens de manoeuvre langdurig blijft
stilstaan,
-
a
ls de antispinregeling (ASR) in werking treedt,
-
a
ls de maximale wagensnelheid wordt
overschreden,
-
a
ls de bestuurder het stuur wiel tegenhoudt,
-
n
a meer dan 4 parkeercycli,
-
a
ls het bestuurdersportier wordt geopend,
-
a
ls één van de voor wielen op een obstakel stuit.
Het lampje van de functie op het instrumentenpaneel
gaat uit en er wordt een melding weergegeven in
combinatie met een geluidssignaal.
De bestuurder moet nu het stuur weer overnemen.
Als het systeem tijdens een manoeuvre
wordt gedeactiveerd, moet de bestuurder het
systeem weer activeren om de meting voort
te zetten.
Uitschakelen
Het systeem wordt automatisch uitgeschakeld:
- b ij het trekken van een aanhangwagen
(aangesloten op de trekhaakaansluiting),
-
a
ls het bestuurdersportier wordt geopend,
-
b
ij een wagensnelheid van meer dan 70 km/h.
Raadpleeg om het systeem voor langere duur te
laten uitschakelen het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Als de manoeuvre is voltooid, gaat het lampje van
de functie op het instrumentenpaneel uit en wordt
een melding weergegeven in combinatie met een
geluidssignaal.
De assistentie wordt gedeactiveerd: u kunt het stuur
weer overnemen.
Storingen
In het geval van een storing knippert
dit lampje even, in combinatie met een
geluidssignaal.
In het geval van een storing in de
stuurbekrachtiging gaat dit lampje
branden op het instrumentenpaneel in
combinatie met een melding.
Als de storing optreedt tijdens het gebruik van het
systeem, gaat het lampje uit.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
6
Rijden
Page 220 of 364
218
Controleer bij slecht weer en bij winterse
omstandigheden of de sensoren niet zijn
bedekt met vuil, ijs of sneeuw.
Laat in het geval van een storing het systeem
controleren door het PEUGEOT-netwerk of
door een gekwalificeerde werkplaats.
Wassen met een hogedrukspuit
Houd tijdens het wassen van de auto het uiteinde
van de hogedrukspuit op minimaal 30
cm van de
sensoren. Als de ruimte tussen uw auto en de
parkeerplek te groot is, kan het systeem
mogelijk de beschikbare ruimte niet meten.
Bij een manoeuvre houdt het Park Assist-
systeem geen rekening met objecten die voor
of achter de auto uitsteken (zoals bijvoorbeeld
een ladder op het dak of een trekhaak).
Rijden