CITROEN C3 AIRCROSS 2021 Instructieboekjes (in Dutch)
Manufacturer: CITROEN, Model Year: 2021, Model line: C3 AIRCROSS, Model: CITROEN C3 AIRCROSS 2021Pages: 244, PDF Size: 6.31 MB
Page 61 of 244

59
Verlichting en zicht
4Lichtschakelaar
Kijk nooit van dichtbij in de lichtbundel
van de ledkoplampen. U kunt daarbij
ernstig oogletsel oplopen!
Onder bepaalde weersomstandigheden
(zoals een lage temperatuur of vocht)
kan er een laagje condens aan de binnenzijde
van de koplampen en de achterlichten
ontstaan; dit verdwijnt als de lampen enkele
minuten branden.
Reizen naar het buitenland
Auto's uitgerust met halogeenkoplampen
Wanneer u uw auto gaat gebruiken in een
land waarin het verkeer aan de andere kant
van de weg rijdt, moet de afstelling van de
dimlichten worden gewijzigd om te voorkomen
dat tegemoetkomend verkeer wordt verblind.
Neem contact op met het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Als één of meer lampen defect zijn, ontvangt u een melding dat u de
betreffende lampen moet controleren.
Hoofdverlichting
Automatische verlichting/dagrijverlichting
Alleen parkeerlicht
Dimlicht of grootlicht
Overschakelen van dim-
naar grootlicht
► Trek de hendel naar u toe om over te schakelen van dim- naar grootlicht en terug. In de stand "AUTO" en de stand voor de
parkeerlichten kunt u een lichtsignaal met het
grootlicht geven door de hendel naar u toe te
trekken.
Display
Een controlelampje op het instrumentenpaneel
geeft aan dat de geselecteerde verlichting is
ingeschakeld.
Mistachterlichten
Mistachterlicht
Deze functie werkt alleen als de parkeerlichten of het dimlicht zijn/is
ingeschakeld.
► Draai de ring naar voren om deze in te schakelen en naar achteren om deze uit te
schakelen.
Wanneer de verlichting automatisch wordt
uitgeschakeld (stand " AUTO"), blijven de
mistlampen en het dimlicht branden.
Page 62 of 244

60
Verlichting en zicht
weg parkeren: lichtschakelaar omlaag duwen; parkeerlichten links gaan branden).
Als de verlichting is ingeschakeld, hoort u een
geluidssignaal en gaat het controlelampje
van de betreffende richtingaanwijzer op het
instrumentenpaneel branden.
► Zet de lichtschakelaar in de middelste stand om de parkeerlichten uit te schakelen.
Automatische verlichting
Wanneer de ring op de stand " AUTO"
staat en door een lichtsensor onvoldoende
omgevingslicht wordt gedetecteerd, worden de
kentekenplaatverlichting, het parkeerlicht en het
dimlicht automatisch ingeschakeld zonder een
handeling van de bestuurder. De verlichting kan
ook, in geval van neerslag, gelijktijdig met het
automatisch inschakelen van de ruitenwissers
vóór worden ingeschakeld.
De verlichting wordt uitgeschakeld als de
lichtsterkte van de omgeving weer voldoende is
of nadat het wissen is gestopt.
Storing
Bij een storing in de lichtsensor gaat de verlichting branden en wordt dit pictogram
weergegeven op het instrumentenpaneel in
combinatie met een geluidssignaal en/of een
melding.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Mistlampen vóór en
mistachterlamp
Werken als de parkeerlichten of dimlichten zijn ingeschakeld (handmatig
of in de stand AUTO).
► Druk op de ring en draai de ring:– Eén keer naar voren om alleen de mistlampen vóór in te schakelen.– Nog een keer naar voren om de mistachterlampen in te schakelen.– Eén keer naar achteren om de mistachterlamp uit te schakelen.– Nog een keer naar achteren om de mistlampen vóór uit te schakelen.
Als de verlichting automatisch wordt
uitgeschakeld (uitvoering met de stand AUTO) of
als het dimlicht handmatig wordt uitgeschakeld,
blijven de mistlampen en de parkeerlichten
branden.
► Draai de ring naar achteren om de mistlampen uit te schakelen; de parkeerlichten
worden dan ook uitgeschakeld.
Bij helder of regenachtig weer, zowel
overdag als 's nachts, is het gebruik van
de mistlampen vóór en de mistachterlichten
niet toegestaan. Ze zijn onder deze
omstandigheden namelijk verblindend voor
medeweggebruikers. Gebruik de mistlampen
vóór en de mistachterlichten uitsluitend bij
mist of sneeuwval.
Onder deze weersomstandigheden dient u de
mistlampen en het dimlicht handmatig in te
schakelen, omdat de lichtsensor voldoende
licht kan waarnemen.
Vergeet niet de mistlampen vóór en de
mistachterlichten uit te zetten zodra ze niet
meer nodig zijn.
De verlichting uitschakelen na het
afzetten van het contact
Als het contact wordt afzet, worden alle
lichten automatisch uitgeschakeld, behalve
het dimlicht als de automatische "follow me
home"-verlichting is geactiveerd.
Inschakelen van de verlichting na het
afzetten van het contact
Zet de ring in de stand "AUTO" en vervolgens
op de gewenste stand om de lichtschakelaar
weer te activeren.
Als het bestuurdersportier wordt geopend,
klinkt er tijdelijk een geluidssignaal om de
bestuurder te waarschuwen dat de verlichting
nog brandt.
De verlichting gaat vanzelf na enige tijd
uit; hoe lang dit duurt is afhankelijk van de
laadtoestand van de accu (overgang naar
energiebesparingsmodus (eco-mode)).
Richtingaanwijzers
► Links: beweeg de verlichtingsschakelaar omlaag voorbij het weerstandspunt.► Rechts: beweeg de verlichtingsschakelaar omhoog voorbij het weerstandspunt.
Drie keer knipperen
► Beweeg de schakelaar kort omhoog of omlaag, zonder deze door de weerstand te
drukken. De desbetreffende richtingaanwijzers
zullen drie keer knipperen.
Parkeerlichten
De zijkant van de auto wordt gemarkeerd door
het inschakelen van de parkeerlichten aan de
kant van het verkeer.
► Afhankelijk van de uitvoering: zet de
lichtschakelaar binnen één minuut na het
afzetten van het contact omhoog of omlaag om
de parkeerlichten aan de kant van het verkeer
in te schakelen (voorbeeld: rechts van de
Page 63 of 244

61
Verlichting en zicht
4weg parkeren: lichtschakelaar omlaag duwen;
parkeerlichten links gaan branden).
Als de verlichting is ingeschakeld, hoort u een
geluidssignaal en gaat het controlelampje
van de betreffende richtingaanwijzer op het
instrumentenpaneel branden.
► Zet de lichtschakelaar in de middelste stand om de parkeerlichten uit te schakelen.
Automatische verlichting
Wanneer de ring op de stand "AUTO"
staat en door een lichtsensor onvoldoende
omgevingslicht wordt gedetecteerd, worden de
kentekenplaatverlichting, het parkeerlicht en het
dimlicht automatisch ingeschakeld zonder een
handeling van de bestuurder. De verlichting kan
ook, in geval van neerslag, gelijktijdig met het
automatisch inschakelen van de ruitenwissers
vóór worden ingeschakeld.
De verlichting wordt uitgeschakeld als de
lichtsterkte van de omgeving weer voldoende is
of nadat het wissen is gestopt.
Storing
Bij een storing in de lichtsensor gaat de verlichting branden en wordt dit pictogram
weergegeven op het instrumentenpaneel in
combinatie met een geluidssignaal en/of een
melding.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Dek de met de regensensor
gecombineerde lichtsensor, die zich in
het midden aan de bovenzijde van de voorruit
achter de binnenspiegel bevindt, niet af. De
aan de sensor gekoppelde functies worden
dan niet meer bediend.
Bij mist of sneeuw kan de lichtsensor ten
onrechte voldoende licht waarnemen; de
verlichting wordt dan niet automatisch
ingeschakeld. Dek de met de regensensor
gecombineerde lichtsensor, die zich in aan de
bovenzijde van de voorruit achter de
binnenspiegel bevindt, niet af.
Dagrijverlichting /
Parkeerlichten
De verlichting voor en achter wordt automatisch
ingeschakeld als de motor wordt gestart.
De verlichting doet dienst als:– Dagrijverlichting (lichtschakelaar in de stand "AUTO" als er voldoende licht in de omgeving
is).
– Parkeerlicht (lichtschakelaar in de stand "AUTO" als er weinig licht in de omgeving is
of in de stand "alleen parkeerlicht" of "dim-/
grootlicht").
Bij de dagrijverlichting geven de leds
meer licht.
Follow me
home-verlichting
Automatisch
Als de functie "Automatisch inschakelen van
de koplampen" is ingeschakeld (lichtschakelaar
in de stand AUTO), schakelt bij gering
omgevingslicht het dimlicht automatisch in zodra
u het contact uitschakelt.
U kunt de functie in- en uitschakelen en de
tijdsduur van de follow me home-verlichting
instellen via het configuratiemenu van de auto.
Page 64 of 244

62
Verlichting en zicht
– Het grootlicht gaat automatisch branden. Deze lampjes gaan op
het instrumentenpaneel branden.
De functie wordt uitgeschakeld als de
mistverlichting wordt ingeschakeld of als het
systeem dichte mist detecteert.
De functie wordt automatisch en direct weer
ingeschakeld als de mistverlichting wordt
uitgeschakeld of de auto niet meer in dichte mist
rijdt.
Dit lampje gaat uit als de functie wordt uitgeschakeld.
Pauze
De bestuurder kan indien nodig op elk moment
zelf de verlichting omschakelen.
► Door het geven van een "lichtsignaal" wordt de werking van de functie onderbroken:• Als de verklikkerlampjes "AUTO" en "Dimlicht" groen branden, zal het systeem
overschakelen op het grootlicht.
• Als de verklikkerlampjes "AUTO" en "Grootlicht" blauw branden, zal het systeem
overschakelen op het dimlicht.
Geef nogmaals een lichtsignaal om de functie
weer te activeren.
In de volgende gevallen kan het systeem
tijdelijk worden uitgeschakeld of niet
goed werken:
– Bij zeer slecht zicht (bijvoorbeeld bij sneeuw of zware regen).
Handmatig
Deze functie zorgt ervoor dat na het afzetten
van het contact de dimlichten nog even blijven
branden om het uitstappen in het donker te
vergemakkelijken.
Inschakelen
► Geef bij afgezet contact een "lichtsignaal" met de lichtschakelaar.► Geef nogmaals een "lichtsignaal" om de functie uit te schakelen.
Uitschakelen
De handbediende follow me home-verlichting
wordt na een bepaalde tijd automatisch
uitgeschakeld.
Automatische
instapverlichting
buitenzijde
Als de functie "automatische verlichting" is
geactiveerd, gaan bij een geringe lichtsterkte van
de omgeving na het ontgrendelen van de auto
de parkeerlichten en het dimlicht automatisch
branden.
Het in- en uitschakelen en de duur van het
branden van de instapverlichting kunnen worden
ingesteld via het configuratiemenu van de auto.
Grootlichtassistent
Als de ring in de stand " AUTO” staat,
schakelt dit systeem automatisch tussen
dimlicht en grootlicht op basis van de licht- en
verkeersomstandigheden, met behulp van een
camera aan de bovenkant van de voorruit.
Dit systeem is een hulpsysteem bij het
rijden.
De bestuurder blijft zelf verantwoordelijk
voor de verlichting van zijn auto, voor de
aanpassing van de verlichting aan de
lichtsterkte van de omgeving, het zicht en
het verkeer, en voor het naleven van de
verkeersregels.
Het systeem wordt actief bij een
rijsnelheid hoger dan 25 km/h.
Als de snelheid lager dan 15 km/h wordt,
werkt deze functie niet meer.
Inschakelen/uitschakelen
Deze functie wordt ingesteld in het menu Rijverlichting/Auto op het touchscreen.
Wanneer de functie wordt uitgeschakeld, gaat
de verlichting over op de stand "automatische
verlichting van koplampen".
De status van de functie blijft nadat het contact is
afgezet opgeslagen in het geheugen.
Werking
Als de omgeving voldoende is verlicht en/of als
de verkeerssituatie het gebruik van het grootlicht
niet toelaat:
– De dimlichten blijven branden. Deze lampjes gaan op het
instrumentenpaneel branden.
In een zeer donkere omgeving en als de
verkeerssituatie het toelaat:
Page 65 of 244

63
Verlichting en zicht
4– Het grootlicht gaat automatisch branden. Deze lampjes gaan op
het instrumentenpaneel branden.
De functie wordt uitgeschakeld als de
mistverlichting wordt ingeschakeld of als het
systeem dichte mist detecteert.
De functie wordt automatisch en direct weer
ingeschakeld als de mistverlichting wordt
uitgeschakeld of de auto niet meer in dichte mist
rijdt.
Dit lampje gaat uit als de functie wordt uitgeschakeld.
Pauze
De bestuurder kan indien nodig op elk moment
zelf de verlichting omschakelen.
► Door het geven van een "lichtsignaal" wordt de werking van de functie onderbroken:• Als de verklikkerlampjes "AUT O" en "Dimlicht" groen branden, zal het systeem
overschakelen op het grootlicht.
• Als de verklikkerlampjes "AUTO" en "Grootlicht" blauw branden, zal het systeem
overschakelen op het dimlicht.
Geef nogmaals een lichtsignaal om de functie
weer te activeren.
In de volgende gevallen kan het systeem
tijdelijk worden uitgeschakeld of niet
goed werken:
– Bij zeer slecht zicht (bijvoorbeeld bij sneeuw of zware regen).
– Als de voorruit voor de camera vuil of beslagen is, of wordt belemmerd (bijvoorbeeld
door een sticker).
– Als de verlichting van uw auto wordt weerkaatst door spiegelende of reflecterende
panelen (bijvoorbeeld verkeersborden).
Het systeem schakelt de functie tijdelijk uit als
het dichte mist detecteert.
Het systeem detecteert geen:
– Weggebruikers die geen verlichting voeren, zoals voetgangers.– Voertuigen waarvan de verlichting wordt afgeschermd (bijvoorbeeld door een vangrail
op de snelweg).
– Voertuigen die zich aan de top of de voet van een steile helling, in een bocht of op een
zijweg bevinden.
Reinig de voorruit, met name het
gedeelte vóór de camera, regelmatig.
De binnenkant van de voorruit kan ook
beslaan ter hoogte van de camera. Bij
vochtige en koude weersomstandigheden
moet u de voorruit regelmatig ontwasemen.
Laat geen sneeuw op de motorkap of het dak
liggen, omdat de detectiecamera daardoor
kan worden afgedekt.
Hoogteverstelling van de
koplampen
Verstel de koplampen afhankelijk van de
belading van uw auto om verblinding van
medeweggebruikers te voorkomen.
0. (Begininstelling)
Alleen bestuurder of bestuurder +
voorpassagier
1. Bestuurder + voorpassagier +
achterpassagiers + maximaal toegestane
belading
2. Alleen bestuurder + maximaal toegestane
belading
Page 66 of 244

64
Verlichting en zicht
Zonder automatische
ruitenwissers
Met automatische
ruitenwissers
Ruitenwissers vóór
► De wissnelheid selecteren: zet de hendel omhoog of omlaag in de gewenste stand.Wissen op hoge snelheid (hevige neerslag)Wissen op normale snelheid (matige
regenval)
Intervalwissen (wissnelheid afhankelijk van de rijsnelheid)Uit
Statische bochtverlichting
Deze functie (indien aanwezig) zorgt ervoor
dat tijdens het rijden met dim- of grootlicht
de mistlamp vóór wordt ingeschakeld om de
binnenkant van de bocht extra te verlichten bij
snelheden tot 40 km/h (handig in de stad, op
bochtige wegen, kruispunten, parkeergarages
enz.).
Zonder statische bochtverlichting
Met statische bochtverlichting
Inschakelen / uitschakelen
Het systeem wordt ingeschakeld:– bij het inschakelen van een richtingaanwijzerof– als het stuurwiel ver genoeg wordt verdraaid.Het systeem wordt uitgeschakeld:– bij een geringe stuuruitslag.– bij snelheden boven 40 km/u.– als de achteruit is ingeschakeld.
Instellen
Deze functie kan worden geactiveerd of
gedeactiveerd via het configuratiemenu van de
auto.
Deze functie is standaard geactiveerd.
Zonder audiosysteem
► In het menu "VERLICHTING" op het display
van het instrumentenpaneel, inschakelen/
uitschakelen " MEEDR KOPL" (meedraaiende
koplampen).
Met audiosysteem
► Activeer of deactiveer in het menu "Persoonlijke instelling - configuratie "
de functie "Bochtverlichting".
Met touchscreen
► Selecteer in het menu Rijverlichting /
Auto het tabblad" Overige instellingen "
en dan "Verlichting " en activeer/deactiveer
"Bochtverlichting".
Ruitenwisserschakelaar
Onder winterse omstandigheden moet u
sneeuw of ijs van de voorruit, het gebied
rond de ruitenwisserarmen en -bladen, en de
voorruitrand verwijderen voordat u de
ruitenwissers inschakelt.
Schakel de ruitenwissers niet in als de
voorruit droog is. Controleer of de
ruitenwisserbladen niet vastzitten aan de
voorruit voordat u bij extreem koud of warm
weer de ruitenwissers inschakelt.
Page 67 of 244

65
Verlichting en zicht
4Zonder automatische
ruitenwissers
Met automatische
ruitenwissers
Ruitenwissers vóór
► De wissnelheid selecteren: zet de hendel omhoog of omlaag in de gewenste stand.Wissen op hoge snelheid (hevige neerslag)Wissen op normale snelheid (matige
regenval)
Intervalwissen (wissnelheid afhankelijk van de rijsnelheid)Uit
Eén keer wissen (duw de hendel even
omlaag).
of
Automatisch.
Zie de desbetreffende rubriek.
Ruitensproeiers vóór
► Trek de ruitenwisserschakelaar naar u toe.De ruitensproeiers treden in werking en na
enige tijd worden ook de ruitenwissers voor een
bepaalde duur ingeschakeld.
De hoogte van de voorste ruitensproeiers
kan worden afgesteld. U kunt de
fabrieksinstelling aanpassen door een naald
in elke sproeier te steken en deze te richten.
Bedien de ruitensproeiers niet zolang het
reservoir van de ruitensproeiervloeistof
leeg is; kans op beschadiging van de
ruitenwisserbladen.
Bedien de ruitensproeiers alleen als er geen
risico is van bevriezing van de vloeistof op
de voorruit; hierdoor zou het zicht namelijk
kunnen afnemen. Gebruik tijdens de winter
producten die geschikt zijn voor zeer lage
temperaturen.
Vul nooit bij met water.
Ruitenwisser achter
► Draai aan de ring om het symbool van de gewenste stand tegenover het merkteken te
zetten.
Uit
Interval
Sproeien en wissen
Achteruitversnelling
Als de ruitenwissers vóór zijn geactiveerd op het
moment dat u de achteruitversnelling inschakelt,
treedt ook de ruitenwisser achter in werking.
Inschakelen/uitschakelen
Deze functie kan worden in- en uitgeschakeld via
het configuratiemenu van de auto.
Deze functie is standaard ingeschakeld.
Zonder audiosysteem
► In het menu "COMFORT" op het display
van het instrumentenpaneel, inschakelen/
uitschakelen " RW A A UIT". (automatisch wissen
in achteruit).
Met audiosysteem
Open het menu "Persoonlijke instelling
- configuratie " en activeer/deactiveer
"Ruitenw. aan bij achteruit ".
Page 68 of 244

66
Verlichting en zicht
Pak de ruitenwisserarmen niet vast op de plek van de ruitensproeiers.
Raak de ruitenwisserbladen niet aan - kans
op onherstelbare vervorming.
Laat de ruitenwisserarmen niet los tijdens het
omhoog zetten - Kans op beschadiging van
de voorruit!
► Reinig de voorruit met behulp van een reinigingsmiddel voor autoruiten.
Gebruik geen waterafstotende producten
van het type "Rain X".
► Maak het versleten wisserblad dat zich het dichtste bij u bevindt los en verwijder het.► Breng het nieuwe wisserblad aan en klem het op de ruitenwisserarm.► Herhaal de procedure voor het andere ruitenwisserblad.► Begin met het ruitenwisserblad dat zich het dichtste bij u bevindt, houd nogmaals elke arm
vast bij het starre gedeelte en leg de ruitenwisser
voorzichtig op de voorruit.
Verwijderen/aanbrengen
ruitenwisserblad achter
► Houd de arm vast bij het starre gedeelte en beweeg deze zo ver mogelijk omhoog.► Reinig de achterruit met reinigingsmiddel voor autoruiten.► Maak het versleten wisserblad los en verwijder het.► Breng het nieuwe wisserblad aan en klem het op de ruitenwisserarm.
Met touchscreen
► Selecteer in het menu Rijverlichting /
Auto het tabblad "Overige instellingen ",
vervolgens " Comfortverlicht." en activeer/
deactiveer " Ruitenwisser achter bij
inschakelen achteruit".
Wanneer er sneeuw of ijs op de
achterruit ligt of er een fietsendrager op
de trekhaak is gemonteerd, schakel de
automatische ruitenwisser dan uit via het
menu Rijverlichting/Auto op het
touchscreen.
Ruitensproeier achter
► Draai de ring helemaal richting het dashboard en houd hem in deze stand.
De ruitensproeier en ruitenwisser werken zolang
aan de ring wordt gedraaid.
Na het sproeien wordt nog een laatste wisslag
gemaakt.
Speciale stand van de
ruitenwissers vóór
De onderhoudsstand wordt gebruikt voor het
reinigen of vervangen van de wisserbladen. De
stand kan ook in de winter (bij ijs en sneeuw)
worden gebruikt om de ruitenwisserbladen los
van de voorruit te zetten.
Voor een goede werking van de
ruitenwissers raden wij u het volgende
aan:
– Ga er voorzichtig mee om.– Reinig ze regelmatig met zeepsop.– Gebruik de ruitenwissers niet om een stuk karton tegen de voorruit te houden.– Vervang ze zodra ze tekenen van slijtage vertonen.
Voordat u een wisserblad van de voorruit
demonteert
► Wanneer u de wisserhendel binnen een minuut na het uitschakelen van het contact
bedient, gaan de wisserbladen in een verticale
positie staan.
► Ga verder met waar u mee bezig was of vervang de ruitenwisserbladen.
Na het monteren van een ruitenwisserblad
voor de voorruit
► Zet het contact aan en bedien de ruitenwisserhendel om de ruitenwissers weer in
de oorspronkelijke stand te zetten.
Ruitenwisserbladen
vervangen
Verwijderen/aanbrengen
ruitenwisserbladen vóór
► Voer het vervangen van de ruitenwisserbladen uit vanaf de bestuurderszijde.► Begin met het ruitenwisserblad dat zich het verste van u af bevindt. Houd elke arm vast bij
het starre gedeelte en beweeg de arm zo ver
mogelijk omhoog.
Page 69 of 244

67
Verlichting en zicht
4Pak de ruitenwisserarmen niet vast op de
plek van de ruitensproeiers.
Raak de ruitenwisserbladen niet aan - kans
op onherstelbare vervorming.
Laat de ruitenwisserarmen niet los tijdens het
omhoog zetten - Kans op beschadiging van
de voorruit!
► Reinig de voorruit met behulp van een reinigingsmiddel voor autoruiten.
Gebruik geen waterafstotende producten
van het type "Rain X".
► Maak het versleten wisserblad dat zich het dichtste bij u bevindt los en verwijder het.► Breng het nieuwe wisserblad aan en klem het op de ruitenwisserarm.► Herhaal de procedure voor het andere ruitenwisserblad.► Begin met het ruitenwisserblad dat zich het dichtste bij u bevindt, houd nogmaals elke arm
vast bij het starre gedeelte en leg de ruitenwisser
voorzichtig op de voorruit.
Verwijderen/aanbrengen
ruitenwisserblad achter
► Houd de arm vast bij het starre gedeelte en beweeg deze zo ver mogelijk omhoog.► Reinig de achterruit met reinigingsmiddel voor autoruiten.► Maak het versleten wisserblad los en verwijder het.► Breng het nieuwe wisserblad aan en klem het op de ruitenwisserarm.
► Houd nogmaals de arm vast bij het starre gedeelte en leg de ruitenwisser voorzichtig op de
achterruit.
Automatische ruitenwissers
In de stand AUTO worden de ruitenwissers
vóór automatisch ingeschakeld als neerslag
wordt gedetecteerd. Als het regent, wordt de
wissnelheid automatisch aangepast aan de
hoeveelheid neerslag.
De neerslag wordt gedetecteerd door een
regen-/lichtsensor die zich in het midden aan de
bovenzijde van de voorruit bevindt, achter de
binnenspiegel.
Dek de regen-/lichtsensor niet af.
Schakel de automatische ruitenwissers
uit en zet het contact af als de auto wordt
gewassen in een wasstraat.
Wacht 's winters met het inschakelen van de
automatische ruitenwissers tot de voorruit
volledig ontdooid is.
Inschakelen
► Duw de hendel kort omlaag.
De ruitenwissers maken één slag om het
inschakelen te bevestigen.
Afhankelijk van de uitvoering verschijnt dit verklikkerlampje in het display of gaat het
branden op het instrumentenpaneel en er
verschijnt een melding.
Afzetten
► Duw de hendel nog een keer kort omlaag of zet de hendel in een andere stand ( Int., 1 of 2).Afhankelijk van de uitvoering verdwijnt dit verklikkerlampje van het display of gaat
uit op het instrumentenpaneel en er verschijnt
een melding.
Elke keer als het contact meer dan 1
minuut is afgezet, moet u de
automatische ruitenwissers opnieuw activeren
door de hendel één keer omlaag te duwen.
Storing
In het geval van een storing in de automatische
werking van de ruitenwissers werken deze in de
intervalstand.
Laat het systeem controleren door een
CITROËN-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Page 70 of 244

68
Veiligheid
Algemene aanbevelingen met betrekking tot de
veiligheid
Verwijder de stickers niet die op de
verschillende plaatsen van uw auto zijn
aangebracht. Ze bevatten
veiligheidswaarschuwingen en informatie over
de identificatie van de auto.
Neem voor alle werkzaamheden aan uw
auto contact op met een gekwalificeerde
werkplaats die beschikt over de juiste
technische informatie, vakkennis en
apparatuur. Het CITROËN-netwerk is in staat
u dit te bieden.
Afhankelijk van de landelijke wetgeving kan de aanwezigheid van bepaalde
veiligheidsuitrusting verplicht zijn:
veiligheidsvesten, gevarendriehoeken,
alcoholtests, een set reservelampen,
reservezekeringen, een brandblusser, een
verbandtrommel, spatlappen aan de
achterzijde van de auto enz.
Monteren van elektrische accessoires:– Het monteren van elektrische uitrustingselementen of accessoires die niet
onder een artikelnummer in het assortiment
van CITROËN voorkomen, kan tot een hoger
stroomverbruik leiden en kan storingen
in het elektrische systeem van uw auto
veroorzaken. Ga naar het CITROËN-netwerk
voor meer informatie over het aanbod aan
accessoires met een artikelnummer.
– Uit veiligheidsoverwegingen is toegang tot de diagnose-aansluiting, die is gekoppeld
aan de elektronische systemen in de auto,
uitsluitend voorbehouden aan het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats
waar de beschikking is over geschikt
gereedschap (kans op storingen in de
elektronische systemen die kunnen leiden
tot pech of ernstige ongevallen). De fabrikant
kan niet aansprakelijk worden gesteld als dit
voorschrift niet wordt opgevolgd.
– Wijzigingen of aanpassingen die niet door CITROËN zijn voorzien of toegestaan, of die
niet volgens de technische voorschriften van
de fabrikant zijn uitgevoerd, leiden tot het
vervallen van de commerciële garantie.
Monteren van als accessoire
geleverde radiocommunicatiezenders
Voordat u een radiocommunicatiezender
met buitenantenne monteert, moet u bij
het CITROËN-netwerk de technische
gegevens (frequentieband, maximaal
uitgangsvermogen, positie antenne,
specifieke installatievoorschriften) van de
voor montage geschikte zenders opvragen,
conform de Richtlijn Elektromagnetische
Compatibiliteit (2004/104/EG).
Conformiteitsverklaring voor
radioapparatuur
De relevante certificaten zijn beschikbaar op
de website http://service.citroen.com/ACddb/.
Alarmknipperlichten
► Wanneer u op de rode toets drukt, gaan alle richtingaanwijzers knipperen.
De alarmknipperlichten werken ook als het
contact is afgezet.
Automatisch inschakelen van de alarmknipperlichten
Bij een noodstop worden de alarmknipperlichten
automatisch ingeschakeld, afhankelijk van de
mate van remvertraging. Zodra u weer gas geeft,
gaan de alarmknipperlichten uit.
Ze kunnen ook worden uitgeschakeld door weer
op de toets te drukken.
Claxon
► Druk op het middelste gedeelte van het stuurwiel.
* In overeenstemming met de algemene gebruiksvoorwaarden van de dienst, die u bij een dealer kunt opvragen en afhankelijk van de technische beperkingen van het systeem.
** In gebieden die worden gedekt door Oproep naar Urgence met lokalisering en Oproep naar Assistance met lokaliseringBij een dealer kunt u een lijst van landen waar het systeem werkzaam is en een lijst met beschikbare telematicadiensten opvragen; deze lijsten zijn ook beschikbaar op de internetsite
voor uw land.