CITROEN C3 AIRCROSS 2021 Instructieboekjes (in Dutch)
Manufacturer: CITROEN, Model Year: 2021, Model line: C3 AIRCROSS, Model: CITROEN C3 AIRCROSS 2021Pages: 244, PDF Size: 6.31 MB
Page 71 of 244

69
Veiligheid
5Claxon 
 
► Druk op het middelste gedeelte van het stuurwiel.
* In overeenstemming met de algemene gebruiksvoorwaarden van de dienst, die u bij een dealer kunt opvragen en afhankelijk van de technische beperkingen van het systeem.
** In gebieden die worden gedekt door Oproep naar Urgence met lokalisering en Oproep naar Assistance met lokaliseringBij een dealer kunt u een lijst van landen waar het systeem werkzaam is en een lijst met beschikbare telematicadiensten opvragen; deze lijsten zijn ook beschikbaar op de internetsite 
voor uw land.
Urgence-noodoproep 
of Assistance-
pechhulpoproep
 
  
 
Oproep naar Urgence met 
lokalisering (PE112)
► Druk in geval van nood langer dan 2 seconden op de toets  1.
Het brandende controlelampje en een 
spraakbericht bevestigen dat de oproep naar de 
hulpdiensten is verstuurd *.
‘Oproep naar Urgence met lokalisering’ zoekt 
onmiddellijk uw auto en brengt u een contact met 
de juiste nooddiensten **.
► Wanneer u deze toets meteen opnieuw indrukt, wordt de oproep geannuleerd.
Het controlelampje knippert wanneer de 
autogegevens worden verzonden en blijft 
branden wanneer communicatie tot stand is 
gebracht.
Als de airbagregeleenheid onafhankelijk 
van de activering van de airbags een 
aanrijding detecteert, wordt er automatisch 
een noodoproep verzonden.
‘Oproep naar Urgence met lokalisering’ is 
een dienst die gratis beschikbaar is.
Werking van het systeem
– Het systeem werkt  goed als het controlelampje bij het inschakelen van het contact rood en 
daarna groen brandt, en vervolgens uit gaat.
– Als het controlelampje permanent rood brandt, dan is er een storing in het systeem.– Als het controlelampje rood knippert, vervang de noodbatterij. 
In de laatste twee gevallen kan er mogelijk 
geen noodoproep of pechhulpoproep worden 
verstuurd.
Neem zo snel mogelijk contact op met een 
dealer of een erkende reparateur.  
Page 72 of 244

70
Veiligheid
Bij een storing in het systeem kan er wel 
met de auto worden gereden.
Gegevensverwerking
De verwerking van persoonsgegevens 
door het "Oproep naar Urgence met 
lokalisering"-systeem (PE112) voldoet 
aan het kader voor bescherming van 
persoonsgegevens volgens Verordening 
2016/679 (GDPR) en Richtlijn 2002/58/
EC van het Europese parlement en de 
Europese Raad, en is specifiek bedoeld 
om de belangen van het onderwerp 
van de gegevens te beschermen, in 
overeenstemming met Artikel 6.1, paragraaf 
d) van Verordening 2016/679.
De verwerking van persoonsgegevens is 
uitsluitend beperkt tot het beheer van het 
"Oproep naar Urgence met lokalisering"-
systeem in combinatie met het noodnummer 
112 voor Europa.
Het "Oproep naar Urgence met lokalisering"-
systeem is in staat om alleen de volgende 
gegevens met betrekking tot de auto te 
verzamelen en te verwerken: chassisnummer, 
type (personenauto of bedrijfsauto), 
type brandstof of voedingsbron, de drie 
meest recente locaties en de rijrichting, 
* Afhankelijk van de geografische dekking van ‘Oproep naar Urgence met lokaliseringOproep naar Assistance met lokalisering’ en van de officiële landstaal die door de eigenaar van de auto is gekozen. 
Bij een dealer kunt u een lijst van landen waar het systeem werkzaam is en een lijst met beschikbare telematicadiensten opvragen; deze lijsten zijn ook 
beschikbaar op de internetsite voor uw land.
en een logbestand met tijdstempel dat de 
automatische inschakeling van het systeem 
aangeeft.
De verwerkte gegevens worden ontvangen 
door noodoproepcentra die door de relevante 
nationale autoriteiten zijn aangewezen in 
het gebied waarin zij zich bevinden, met 
ontvangst op prioriteit en verwerking van 
oproepen naar het noodnummer 112.
Gegevensopslag
Gegevens in het geheugen van het 
systeem zijn alleen buiten het systeem 
toegankelijk als er een oproep wordt 
gemaakt. Het systeem is niet traceerbaar en 
wordt bij normaal gebruik niet continu in de 
gaten gehouden. 
De gegevens in het interne geheugen van 
het systeem worden automatisch en continu 
gewist. Alleen de drie meest recente locaties 
van de auto worden opgeslagen.
Wanneer er een noodoproep wordt gedaan, 
wordt het gegevenslogbestand maximaal 13 
uur opgeslagen.
Toegang tot gegevens
U hebt het recht van toegang tot 
de gegevens en kunt waar nodig een 
verzoek indienen om de verwerking van 
persoonsgegevens die niet zijn verwerkt in 
overeenstemming met de voorschriften van 
verordening 2016/679 (GDPR) te corrigeren, 
te wissen of te beperken. Derden die deze 
gegevens hebben ontvangen, moeten op de 
hoogte worden gesteld van het corrigeren, 
wissen of beperken in overeenstemming met 
de hierboven genoemde Richtlijn, tenzij dit 
onmogelijk is of onredelijke inspanningen 
vereist. 
U hebt ook het recht om een 
klacht in te dienen bij de relevante 
gegevensbeschermingsautoriteit.
Oproep naar Assistance met 
lokalisering
► Houd bij pech toets 2 langer dan 2 seconden 
ingedrukt om hulp in te roepen (dit wordt 
bevestigd met een spraakbericht *).
► Wanneer u deze toets meteen opnieuw indrukt, wordt de oproep geannuleerd.
In de privacymodus kunt u instellen hoeveel er wordt gedeeld (gegevens en/
of positie) tussen uw auto en CITROËN.
U kunt dit instellen in het menu  Instellingen 
op het touchscreen.
Standaard (afhankelijk van de uitrusting) 
kunt u de geolokalisatie uitschakelen/
inschakelen door gelijktijdig op de 2 toetsen 
te drukken en vervolgens op de toets "Oproep 
naar Assistance met lokalisering" om te 
bevestigen.
Wanneer u uw auto buiten het 
CITROËN-netwerk hebt gekocht, raden 
wij u aan de aanwezigheid van deze diensten 
bij het netwerk te laten controleren en 
eventueel configureren. In een meertalig land 
kunt u het systeem laten configureren in de 
officiële landstaal van uw voorkeur.
Om technische redenenen, zoals het 
verbeteren van de kwaliteit van 
telematicadiensten voor klanten, behoudt de 
fabrikant zich het recht voor om op elk 
willekeurig moment het telematicasysteem in 
de auto te wijzigen.
Indien u beschikt over de dienst Citroën 
Connect Box met het Pack SOS & 
Assistance, hebt u via uw persoonlijke pagina   
Page 73 of 244

71
Veiligheid
5In de privacymodus kunt u instellen 
hoeveel er wordt gedeeld (gegevens en/
of positie) tussen uw auto en CITROËN.
U kunt dit instellen in het menu  Instellingen 
op het touchscreen.
Standaard (afhankelijk van de uitrusting) 
kunt u de geolokalisatie uitschakelen/
inschakelen door gelijktijdig op de 2 toetsen 
te drukken en vervolgens op de toets "Oproep 
naar Assistance met lokalisering" om te 
bevestigen.
Wanneer u uw auto buiten het 
CITROËN-netwerk hebt gekocht, raden 
wij u aan de aanwezigheid van deze diensten 
bij het netwerk te laten controleren en 
eventueel configureren. In een meertalig land 
kunt u het systeem laten configureren in de 
officiële landstaal van uw voorkeur.
Om technische redenenen, zoals het 
verbeteren van de kwaliteit van 
telematicadiensten voor klanten, behoudt de 
fabrikant zich het recht voor om op elk 
willekeurig moment het telematicasysteem in 
de auto te wijzigen.
Indien u beschikt over de dienst Citroën 
Connect Box met het Pack SOS & 
Assistance, hebt u via uw persoonlijke pagina 
op de landelijke website toegang tot 
aanvullende diensten.
Raadpleeg voor informatie over het Pack 
SOS & Assistance de algemene voorwaarden 
voor deze diensten.
Elektronisch 
stabiliteitsprogramma 
(ESP)
Het elektronische stabiliteitsprogramma omvat 
de volgende systemen:
– het antiblokkeersysteem (ABS) en de elektronische remdrukregelaar (EBD).– Noodremassistentie (BAS).– Antispinregeling (ASR).– Dynamische stabiliteitscontrole (DSC).
Antiblokkeersysteem  (ABS) en de elektronische 
remdrukregelaar (EBD)
Deze systemen verbeteren de stabiliteit en het 
weggedrag van de auto tijdens het remmen en 
zorgen ervoor dat u de auto beter onder controle 
hebt in bochten, vooral op slechte of natte 
wegen.
Het ABS voorkomt dat de wielen bij een 
noodstop blokkeren.
De EBD regelt de remdruk per wiel.
Dit waarschuwingslampje gaat branden bij een storing in het ABS-systeem.
De auto kan normaal remmen. Rijd voorzichtig 
en met een matige snelheid.
Neem zo snel mogelijk contact op met een 
CITROËN-dealer of een gekwalificeerde 
werkplaats.
Als dit waarschuwingslampje samen met de waarschuwingslampjes STOP en ABS 
gaat branden, in combinatie met een melding en 
een geluidssignaal, dan is er een storing in de 
EBD.
Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats.
Neem contact op met een CITROËN-dealer of 
een gekwalificeerde werkplaats.
Het ABS kan lichte trillingen in het 
rempedaal geven.
Wanneer er in een noodgeval moet 
worden geremd, druk het rempedaal 
dan stevig in en houd die druk vast.
Wanneer de wielen (banden en velgen) 
moeten worden vervangen, zorg er dan 
voor dat er wielen worden gemonteerd die 
voor uw auto zijn goedgekeurd.
Laat deze systemen na een aanrijding 
door een CITROËN-dealer of een 
gekwalificeerde werkplaats controleren.  
Page 74 of 244

72
Veiligheid
Noodremassistentie (BAS)
Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen de 
optimale remdruk sneller wordt bereikt, zodat de 
remafstand kleiner wordt.
Het systeem wordt ingeschakeld als het 
rempedaal snel wordt ingetrapt en zorgt ervoor 
dat de benodigde bedieningskracht wordt 
verminderd en de effectiviteit van het remmen 
wordt vergroot.
Antispinregeling (ASR) / Dynamische 
stabiliteitscontrole (DSC)
De antispinregeling (ASR) optimaliseert de 
tractie met behulp van de remmen van de 
aangedreven wielen en de motor, om te 
voorkomen dat de wielen gaan spinnen. Het 
systeem verbetert ook de koersstabiliteit van de 
auto bij het accelereren.
De dynamische stabiliteitscontrole houdt de vier 
wielen in de gaten en als de koers van de auto 
afwijkt van de door de bestuurder gewenste 
richting, grijpt het systeem automatisch in via 
de remmen van een of meerdere wielen en het 
motorkoppel om de auto voor zover mogelijk 
weer in de juiste koers te brengen.
Deze systemen worden automatisch geactiveerd 
zodra de motor wordt gestart.
Deze systemen treden in werking zodra de 
wielen te weinig grip hebben of de auto de 
opgelegde koers niet kan aanhouden.
Dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel knippert om aan te 
geven dat deze systemen in werking zijn.
Uitschakelen/inschakelen
In buitengewone omstandigheden, zoals de 
auto starten wanneer deze vastzit in modder 
of sneeuw, of wanneer de ondergrond zacht is, 
kan het handig zijn om het ASR-systeem uit te 
schakelen zodat de wielen vrij kunnen draaien 
om weer grip te krijgen.
Schakel het systeem weer in zodra er weer 
voldoende grip is.
Deze functie wordt ingesteld via het touchscreenmenu  Rijverlichting/Auto .► Of draai de knop "Grip control" in 
deze stand (afhankelijk van de 
uitvoering).
Het verklikkerlampje op het instrumentenpaneel gaat branden en er 
wordt een melding weergegeven om het 
uitschakelen te bevestigen.
Het ASR-systeem wordt automatisch weer 
ingeschakeld als het contact opnieuw wordt 
ingeschakeld of als een snelheid van 50 km/h wordt bereikt.
Bij een snelheid lager dan 50 km/h moet 
handmatig opnieuw worden ingeschakeld.
Storing
Dit waarschuwingslampje gaat branden, in combinatie met een geluidssignaal en 
een melding, om een systeemstoring aan te 
geven.
Neem contact op met een CITROËN-dealer of 
een gekwalificeerde werkplaats om de systemen 
te laten controleren.
ASR/DSC
Deze systemen zorgen voor meer 
veiligheid tijdens het rijden. Dat betekent 
echter niet dat de bestuurder meer risico's 
mag nemen of hard mag rijden.
In situaties die tot gladheid kunnen leiden 
(regen, sneeuw, ijzel) wordt de kans dat de 
wielen hun grip verliezen groter. Het is voor 
uw veiligheid dus van het grootste belang dat 
de systemen altijd zijn ingeschakeld, zeker 
als de omstandigheden gevaarlijker worden.
Deze systemen kunnen alleen goed werken 
als de aanbevelingen van de fabrikant 
met betrekking tot de wielen (banden en 
velgen), onderdelen van het remsysteem, 
elektronische onderdelen en van de 
montageprocedures die door een CITROËN-
dealer worden toegepast worden gevolgd.
We raden aan om in de winter winterbanden 
te monteren, zodat deze systemen ook 
onder winterse omstandigheden goed blijven 
werken. Alle vier de wielen moeten worden 
voorzien van banden die zijn goedgekeurd 
voor de auto.
Grip control
Een specifieke en gepatenteerde 
antispinregeling waarmee de grip op 
ondergronden met sneeuw, modder en zand 
wordt verbeterd.
Dit systeem is geoptimaliseerd voor gebruik 
onder uiteenlopende omstandigheden, zodat 
u ook onder gladde omstandigheden kunt 
manoeuvreren (bij normaal gebruik van de 
personenauto).
In combinatie met Peak Mountain Snow 
Flake-vierseizoenenbanden weet dit systeem 
veiligheid, grip en tractie uitstekend te 
combineren.
Het motorvermogen kan alleen optimaal worden 
gebruikt als het gaspedaal voldoende wordt 
ingedrukt. Tijdens de werking van het systeem 
draait de motor soms met hoge toerentallen; dit 
is normaal.
Met een draaiknop met vijf standen kunt u de 
stand selecteren die het meest geschikt is voor 
de rijomstandigheden.
Afhankelijk van de gekozen stand gaat er 
een lampje branden en wordt er een melding 
weergegeven om uw keuze te bevestigen.  
Page 75 of 244

73
Veiligheid
5Grip control
Een specifieke en gepatenteerde 
antispinregeling waarmee de grip op 
ondergronden met sneeuw, modder en zand 
wordt verbeterd.
Dit systeem is geoptimaliseerd voor gebruik 
onder uiteenlopende omstandigheden, zodat 
u ook onder gladde omstandigheden kunt 
manoeuvreren (bij normaal gebruik van de 
personenauto).
In combinatie met Peak Mountain Snow 
Flake-vierseizoenenbanden weet dit systeem 
veiligheid, grip en tractie uitstekend te 
combineren.
Het motorvermogen kan alleen optimaal worden 
gebruikt als het gaspedaal voldoende wordt 
ingedrukt. Tijdens de werking van het systeem 
draait de motor soms met hoge toerentallen; dit 
is normaal.
Met een draaiknop met vijf standen kunt u de 
stand selecteren die het meest geschikt is voor 
de rijomstandigheden.
Afhankelijk van de gekozen stand gaat er 
een lampje branden en wordt er een melding 
weergegeven om uw keuze te bevestigen.
Bedieningsstanden 
  
 
Normaal (ESC)
Dit is de stand voor situaties waarin weinig wielslip optreedt, gebaseerd op de 
verschillende normale rijomstandigheden die 
kunnen voorkomen.
Telkens wanneer u het contact afzet,  neemt het systeem automatisch deze 
stand aan.
Sneeuw
In deze stand past het systeem bij het wegrijden de regeling aan op de 
hoeveelheid grip die elk voorwiel op dat moment 
heeft.
(regeling actief tot 80 km/h)
Off road (modder, nat gras 
enz.)
In deze stand wordt bij het wegrijden veel wielslip toegestaan bij het wiel met de 
minste grip, zodat de modder van de band wordt 
verwijderd en het wiel vervolgens weer grip 
krijgt. Tegelijkertijd wordt zo veel mogelijk koppel 
naar het wiel met de meeste grip overgebracht.
Tijdens het optrekken verdeelt het systeem de 
wielslip zodanig dat de handelingen van de 
bestuurder zo veel mogelijk effect hebben.
(regeling actief tot 50 km/h)
Zand
In deze stand kunnen de twee aangedreven wielen tegelijkertijd iets 
spinnen, zodat de auto vooruit kan rijden en niet 
vast komt te zitten in het zand.
(regeling actief tot 120 km/h)
Gebruik geen andere standen in zand, 
anders bestaat de kans dat de auto vast 
komt te zitten.
U kunt de ASR en de DSC uitschakelen door de draaiknop in de stand " OFF" te 
draaien.   
Page 76 of 244

74
Veiligheid
De ASR en het DSC grijpen niet meer in 
op de werking van de motor en het 
remsysteem als de auto uit de koers raakt.
Deze systemen worden automatisch weer 
ingeschakeld bij een snelheid van 50 km/h of als het contact opnieuw wordt ingeschakeld.
Adviezen
De auto is hoofdzakelijk ontworpen voor 
het gebruik op verharde wegen, maar u kunt 
er ook mee uit de voeten op minder goed 
begaanbare wegen.
Uw auto is echter geen terreinauto, 
en is niet ontworpen voor de volgende 
omstandigheden:
– het rijden in terrein waarbij de onderzijde van de auto beschadigd zou kunnen raken 
of waarbij onderdelen (brandstofleiding, 
brandstofkoeler, enz.) geraakt zouden kunnen 
worden door stenen of andere objecten,
– het rijden in terrein met steile hellingen en weinig grip,– het passeren van een beek- of 
rivierbedding.
Hill Assist  Descent
Hulpsysteem bij het afdalen van een helling op 
onverhard wegdek (gravel, modder enz.) of bij 
het afdalen van een steile helling.
Dit systeem beperkt de kans op wegglijden van 
de auto en de kans dat de auto te veel vaart 
maakt tijdens het voorruit of achteruit afdalen.
Bij het afdalen van een helling assisteert dit 
systeem de bestuurder, afhankelijk van de 
ingeschakelde versnelling, bij het wegrijden en 
constant houden van de snelheid door geleidelijk 
de remdruk te verminderen.
Het systeem werkt slechts bij hellingen 
van meer dan 5%.
Het systeem kan worden gebruikt met de 
versnellingsbak in de neutraalstand.
Het is echter raadzaam een voor de 
rijsnelheid geschikte versnelling in te 
schakelen om te voorkomen dat de motor 
afslaat.
Bij een automatische transmissie kan het 
systeem worden gebruikt als de stand  N, D of 
R is geselecteerd.
Als het systeem in werking treedt, wordt  de Active Safety Brake automatisch 
uitgeschakeld.
Werking
Inschakelen
Het systeem is standaard niet geselecteerd.
De status van de functie wordt niet opgeslagen 
bij het afzetten van het contact. De bestuurder kan het systeem bij draaiende 
motor, bij stilstaande auto of tot een snelheid van 
ongeveer 50 km/h selecteren. 
  
 
► Houd deze toets bij snelheden lager dan 50 km/h ingedrukt totdat het controlelampje gaat branden om het systeem te 
selecteren; dit lampje gaat groen branden op het 
instrumentenpaneel.
Het systeem wordt actief bij een snelheid lager 
dan 30 km/h.► Zodra de afdaling begint, kunt u het gaspedaal en het rempedaal loslaten, het 
systeem regelt de snelheid:
– als de eerste of tweede versnelling is ingeschakeld, wordt de snelheid verlaagd 
en knippert het controlelampje snel;
– als de versnellingsbak in de neutraalstand staat of het koppelingspedaal wordt ingedrukt, 
wordt de snelheid verlaagd en knippert het 
controlelampje langzaam; in dat geval is de 
constante snelheid waarmee wordt afgedaald 
lager.
Wanneer u stilstaat in een afdaling en u het 
gaspedaal en het rempedaal loslaat, vermindert 
het systeem de remdruk om de auto geleidelijk in beweging te brengen.
De remlichten gaan automatisch branden als het 
systeem in werking is.
Als de rijsnelheid hoger wordt dan 30 km/h, wordt de regeling automatisch onderbroken. Het 
controlelampje op het instrumentenpaneel brandt 
dan weer grijs, maar het groene controlelampje 
van de toets blijft branden.
De regeling wordt automatisch hervat zodra de 
rijsnelheid lager wordt dan 30 km/h en er aan de voorwaarden wordt voldaan met betrekking tot 
de helling en het loslaten van de pedalen.
U kunt op elk gewenst moment het gaspedaal of 
het rempedaal weer intrappen.
Uitschakelen 
  
 
►  Houd deze toets ingedrukt tot het lampje uitgaat; het lampje op het instrumentenpaneel 
gaat uit.
Als de wagensnelheid hoger wordt dan 70 km/h, 
wordt het systeem automatisch gedeactiveerd; 
het verklikkerlampje van de toets gaat uit.   
Page 77 of 244

75
Veiligheid
5het systeem de remdruk om de auto geleidelijk in 
beweging te brengen.
De remlichten gaan automatisch branden als het 
systeem in werking is.
Als de rijsnelheid hoger wordt dan 30 km/h, wordt de regeling automatisch onderbroken. Het 
controlelampje op het instrumentenpaneel brandt 
dan weer grijs, maar het groene controlelampje 
van de toets blijft branden.
De regeling wordt automatisch hervat zodra de 
rijsnelheid lager wordt dan 30 km/h en er aan de voorwaarden wordt voldaan met betrekking tot 
de helling en het loslaten van de pedalen.
U kunt op elk gewenst moment het gaspedaal of 
het rempedaal weer intrappen.
Uitschakelen 
  
 
► Houd deze toets ingedrukt tot het lampje uitgaat; het lampje op het instrumentenpaneel 
gaat uit.
Als de wagensnelheid hoger wordt dan 70 km/h, 
wordt het systeem automatisch gedeactiveerd; 
het verklikkerlampje van de toets gaat uit.
Storing
Bij een storing in het systeem gaat dit verklikkerlampje branden in combinatie 
met een melding op het instrumentenpaneel.
Laat uw auto controleren door het CITROËN-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Veiligheidsgordels
Oprolautomaat
De veiligheidsgordels zijn voorzien van een 
oprolautomaat die de lengte van de riem 
automatisch aanpast aan uw lichaamsbouw. De 
veiligheidsgordel wordt automatisch opgerold als 
hij niet wordt gebruikt.
De oprolautomaten zijn voorzien van een 
automatische blokkeerinrichting die in werking 
treedt bij een aanrijding, een noodstop of het 
over de kop slaan van de auto. U kunt de 
blokkeerinrichting deblokkeren door stevig aan 
de riem te trekken en deze weer los te laten, 
zodat de riem weer een stukje wordt opgerold.
Pyrotechnische gordelspanners
Dit systeem zorgt voor extra bescherming bij 
frontale en zijdelingse aanrijdingen.
Bij een krachtige aanrijding zorgen de 
pyrotechnische gordelspanners ervoor dat de 
veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen van 
de inzittenden worden getrokken.
De pyrotechnische gordelspanners zijn actief 
zodra het contact wordt aangezet.
Spankrachtbegrenzer
Dit systeem beperkt de kracht waarmee de 
gordel tegen het lichaam van de inzittende 
getrokken wordt en bevordert daarmee de 
veiligheid.
In het geval van een aanrijding
De gordelspanners kunnen, afhankelijk 
van de aard en de kracht van de aanrijding, 
vóór en onafhankelijk van de airbags 
afgaan. Wanneer de gordelspanners worden 
geactiveerd, kan er wat onschadelijke rook 
en een knal uit komen, als gevolg van de 
activering van de pyrotechnische lading in het 
systeem.
In alle gevallen gaat het controlelampje van 
de airbag branden.
Laat het gordelsysteem na een aanrijding 
controleren en eventueel vervangen door 
een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde 
werkplaats.
Veiligheidsgordels vóór 
    
Page 78 of 244

76
Veiligheid
De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van 
een pyrotechnische gordelspanner en een 
spankrachtbegrenzer.
Hoogteverstelling 
 
► Knijp de knop A in en schuif deze in de 
gewenste stand om het bevestigingspunt in 
hoogte te verstellen.
Veiligheidsgordels achter 
 
Iedere zitplaats achter heeft een 
driepuntsveiligheidsgordel met een 
oprolautomaat.
De veiligheidsgordels van de buitenste 
zitplaatsen zijn voorzien van een gordelspanner 
en een spankrachtbegrenzer.
Veiligheidsgordels, midden 
rechts
De veiligheidsgordel voor de middelste zitplaats 
achterin is in de achterkant van het dak 
ingebouwd.
Plaatsen 
 
► Trek aan de riem en steek de gesp A in de 
linker gordelsluiting.
► Steek gesp B in de rechter gordel.► Controleer of beide gespen goed zijn 
vastgemaakt door even aan de riem te trekken.
Losmaken en opbergen
► Druk op de rode knop van de gordelsluiting B 
en vervolgens op de knop van de gordelsluiting 
A.
► Geleid de riem bij het oprollen en beweeg de gesp B en vervolgens de gesp  A naar 
de magneet van het bevestigingspunt in de 
hemelbekleding.
Omdoen 
 
► Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting.► Controleer of de veiligheidsgordel goed is vastgemaakt door even aan de riem te trekken.
Ontgrendelen
► Druk op de rode knop van de gordelsluiting.► Houd de gordel vast terwijl deze zich oprolt.
Waarschuwingen 
losgemaakte/
niet vastgemaakte 
veiligheidsgordel(s)
 
 
A. Waarschuwingslampje veiligheidsgordels 
voor en/of achter losgemaakt/niet 
vastgemaakt
 
 
1.Waarschuwingslampje veiligheidsgordel 
linksvoor
2. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel 
rechtsvoor
3. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel 
linksachter
4. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel 
middenachter
5. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel 
rechtsachter
Als de bijbehorende veiligheidsgordel niet 
is bevestigd of wordt losgemaakt en het 
contact wordt ingeschakeld, dan gaat het    
Page 79 of 244

77
Veiligheid
5Waarschuwingen 
losgemaakte/
niet vastgemaakte 
veiligheidsgordel(s)
 
 
A.Waarschuwingslampje veiligheidsgordels 
voor en/of achter losgemaakt/niet 
vastgemaakt
 
 
1.Waarschuwingslampje veiligheidsgordel 
linksvoor
2. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel 
rechtsvoor
3. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel 
linksachter
4. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel 
middenachter
5. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel 
rechtsachter
Als de bijbehorende veiligheidsgordel niet 
is bevestigd of wordt losgemaakt en het 
contact wordt ingeschakeld, dan gaat het 
waarschuwingslampje voor de veiligheidsgordels 
op het instrumentenpaneel branden en 
het bijbehorende waarschuwingslampje 
(1 tot en met  5) gaat rood branden op het 
display met waarschuwingslampjes voor 
de veiligheidsgordels en de airbag van de 
voorpassagier.
Als een veiligheidsgordel achter niet is  vastgemaakt, gaat het betreffende 
waarschuwingslampje ( 3 t/m 5) ongeveer 30 
seconden branden.
Vanaf een snelheid van ongeveer 20 
km/ en gedurende 2 minuten gaat elk 
waarschuwingslampje van een zitplaats met 
een inzittende erop die de veiligheidsgordel 
niet heeft bevestigd knipperen en klinkt er een 
geluidssignaal. Na deze 2 minuten blijft blijft 
het betreffende waarschuwingslampje branden 
totdat de bestuurder, voorpassagier en/of 
achterpassagier de gordel vastmaakt.
Advies
Alvorens te gaan rijden dient de  bestuurder te controleren of alle 
passagiers hun veiligheidsgordel goed 
hebben omgedaan en vastgemaakt.
Maak, ongeacht de reistijd en de plaats waar 
u in de auto zit, altijd de veiligheidsgordel 
vast.
Wissel de gespen van de veiligheidsgordels 
onderling niet om; de gordels zijn dan niet 
voldoende effectief.
Controleer zowel voor als na het gebruik van 
de gordel of deze goed is opgerold.
Controleer na het neerklappen of verstellen 
van een stoel of de achterbank of de gordel 
zich op de juiste plaats bevindt en goed is 
opgerold.
Omdoen
De heupgordel moet zo laag mogelijk op 
het bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het holle 
gedeelte van de schouder worden geplaatst.
Voor een effectieve werking van de 
veiligheidsgordel:
– dient deze zo strak mogelijk om het lichaam te worden gedragen;– moet deze in een vloeiende beweging naar voren worden getrokken, zonder dat de 
gordel gedraaid raakt;
– mag deze door niet meer dan één persoon 
worden gedragen;– mag deze geen beschadigingen of rafels vertonen;– mag er om te voorkomen dat de gordel niet goed werkt, niets aan worden gewijzigd.   
Page 80 of 244

78
Veiligheid
Aanbevelingen voor kinderen
Maak voor kinderen tot 12 jaar en/of 
passagiers kleiner dan anderhalve meter 
gebruik van een geschikt kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet meer dan 
één kind gedragen worden.
Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens 
het rijden.
Raadpleeg het betreffende gedeelte voor 
meer informatie over  kinderzitjes.
Onderhoud
Vanwege de wettelijke 
veiligheidsvoorschriften moeten 
werkzaamheden en controles aan de 
veiligheidsgordels worden uitgevoerd door 
een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde 
werkplaats, om te garanderen dat de 
werkzaamheden volgens de voorschriften 
worden uitgevoerd.
Laat de veiligheidsgordels van uw auto 
regelmatig controleren door een CITROËN-
dealer of een gekwalificeerde werkplaats, 
vooral als de gordels beschadigingen 
vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of 
een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar 
bij CITROËN-dealers.
Airbags
Algemene informatie
Het systeem is speciaal ontworpen om de 
veiligheid van de inzittenden op de voorstoelen 
en de middelste zitplaatsen achterin bij ernstige 
aanrijdingen te verhogen. De airbags vullen 
de werking van de veiligheidsgordels met 
spankrachtbegrenzers aan.
Elektronische schoksensoren registreren en 
analyseren de frontale en zijdelingse krachten 
waaraan de detectiezones bij een aanrijding 
worden blootgesteld:
– Bij een ernstige aanrijding worden de airbags onmiddellijk geactiveerd en verhogen deze de 
bescherming van de inzittenden van de auto; 
direct na de aanrijding ontsnapt het gas snel uit 
de airbags, zodat het zicht niet wordt belemmerd 
en de inzittenden de auto eventueel kunnen 
verlaten.
– Bij een lichte aanrijding, een aanrijding van achteren en in sommige gevallen bij over de kop 
slaan, kan het zijn dat de airbags niet worden 
geactiveerd. In deze situaties bieden alleen de 
veiligheidsgordels bescherming.
De ernst van de aanrijding hangt af van de aard 
van het obstakel en de snelheid van de auto op 
het moment van de aanrijding.
De airbags werken alleen als het 
contact is ingeschakeld.
Deze uitrusting werkt slechts één keer. Als 
er een tweede aanrijding plaatsvindt (tijdens 
hetzelfde of een volgend ongeval), worden de 
airbags niet meer geactiveerd.
Detectiezones bij aanrijdingen
A. Impactzone vóór
B. Impactzone opzij
Wanneer een of meerdere airbags 
worden geactiveerd, veroorzaakt de 
pyrotechnische lading in het systeem een 
geluid en een kleine hoeveelheid rook.
De rook is niet schadelijk, maar kan irriterend 
zijn voor personen die hier gevoelig voor zijn.
De knal die bij het afgaan van een of 
meerdere airbags wordt geproduceerd, kan 
het gehoor gedurende een korte periode 
enigszins verminderen.
Airbags vóór 
 
Deze airbags beschermen de bestuurder 
en voorpassagier bij een ernstige frontale 
aanrijding om de kans op hoofd- en borstletsel te 
verkleinen.
De bestuurdersairbag is ingebouwd in het 
stuurwiel en de passagiersairbag in het 
dashboard boven het dashboardkastje.
Activering
De airbags worden opgeblazen, behalve de 
airbag aan passagierszijde wanneer deze 
is uitgeschakeld *, bij een ernstige frontale 
aanrijding binnen (een gedeelte van) de 
impactzone vóór  (A).
De airbag vóór wordt opgeblazen tussen de 
bestuurder en het stuur of tussen de passagier 
voorin en het dashboard om te verhinderen dat 
deze naar voren wordt geslingerd.
*  Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over uitschakelen van de airbag aan passagierszijde.