FIAT 500L LIVING 2019 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: FIAT, Model Year: 2019, Model line: 500L LIVING, Model: FIAT 500L LIVING 2019Pages: 260, PDF Size: 5.65 MB
Page 21 of 260
BELANGRIJK
17)De verstelling mag alleen bij stilstaande
auto en uitgeschakelde motor gebeuren.
18)After-market werkzaamheden waarbij
wijzigingen van de stuurinrichting of de
stuurkolom betrokken zijn (bijv. bij montage
van een alarmsysteem) zijn ten strengste
verboden. Dergelijke werkzaamheden
kunnen de prestaties van het systeem, de
garantie en de veiligheid in gevaar brengen
waardoor de auto niet meer aan de
typegoedkeuring voldoet.
ACHTERUITKIJK-
SPIEGELS
BINNENSPIEGEL
Deze spiegel is voorzien van een
beveiligingsmechanisme dat ervoor
zorgt dat de spiegel losschiet bij een
heftige botsing met de passagier.
Gebruik de hendel A fig. 19 om de
spiegel in twee standen te zetten:
normaal of antiverblindingsstand.
ELEKTRISCH DIMBARE
ACHTERUITKIJKSPIEGEL
(voor bepaalde versies/markten)
De elektrisch dimbare spiegel fig. 20
heeft een ON/OFF-toets om de
elektrische dimfunctie in/uit te
schakelen. Bij inschakeling van de
achteruit, wordt de spiegel automatisch
ingesteld op de dagstand.BUITENSPIEGELS
Handmatig verstellen
Bedien, vanuit het interieur van de auto,
hendel A fig. 21 om de spiegel te
verstellen.
Handmatig inklappen
Klap indien nodig de buitenspiegels in
door ze van de stand "volledig open" in
de stand "volledig dicht" te zetten.
19F0Y0223C
20F0Y0225C
21F0Y0275C
19
Page 22 of 260
Elektrisch verstellen
(voor bepaalde versies/markten)
De spiegels kunnen alleen worden
versteld met de contactsleutel in stand
MAR.
Ga als volgt te werk om in te stellen:
gebruik knop A fig. 22 om de
gewenste spiegel te selecteren (rechts
of links);
zet knop A op stand B en beweeg
hem om de linker buitenspiegel af te
stellen;
zet knop A op stand D en beweeg
hem om de rechter buitenspiegel af
te stellen.
Na het afstellen moet knop A in de
tussenstand C (geblokkeerde stand)
worden gezet.Elektrisch inklappen
(voor bepaalde versies/markten)
De spiegels kunnen alleen elektrisch
worden ingeklapt met de contactsleutel
in de stand MAR.
Zet knop A in stand E fig. 22 om de
spiegels in te klappen. Zet knop A
in stand C om de spiegels weer in de
rijstand te zetten.
Automatische activering
Als de centrale portiervergrendeling van
buitenaf wordt ingeschakeld, worden
de spiegels automatisch ingeklapt.
Ze keren terug naar de rijstand zodra
het contact op de stand MAR wordt
gezet.
Als de buitenspiegels ingeklapt werden
bij gebruik van apparaat A, kunnen ze
alleen worden teruggezet in de rijstand
door middel van een nieuwe bediening
op hetzelfde apparaat.
Instapverlichting
Elektrische achteruitkijkspiegels zijn
uitgerust met ledlampjes die gaan
branden als de spiegels worden
ingeklapt. De lampjes blijven even lang
aan als de binnenverlichting van de
auto.In-/uitschakelen van de functie
HetUconnect™-systeemmenu kan
worden gebruikt om de inklapfunctie
van de elektrische spiegels in/uit te
schakelen (de standaardinstelling voor
de functie is “Ingeschakeld”).
Raadpleeg voor nadere informatie de
inhoud van de online beschikbare
bijlagen.
BELANGRIJK Rijd alleen met de
buitenspiegels in de "volledig open"
stand.
22F0Y0606C
20
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
Page 23 of 260
KLIMAATREGELING
.
HANDBEDIENDE KLIMAATREGELING
Bedieningselementen
A - Draaiknop luchttemperatuur (blauwe zone = koude lucht, rode zone = warme lucht);
B - aan/uit-knop luchtrecirculatie;
C - knop voor inschakeling/regeling ventilator:0=Ventilator uitgeschakeld / 1-2-3-4 = ventilatorsnelheid.
D - knop voor inschakeling/uitschakeling compressor klimaatregeling;
E - toets voor inschakeling/uitschakeling achterruitverwarming;
F - regelknop luchtverdeling:
lucht uit luchtuitstroomopeningen midden, zijkant en middelste luchtrooster
lucht uit luchtroosters in het midden, aan de zijkant, luchtuitstroomopeningen in het midden en beenruimten voor en
achter
lucht alleen uit luchtroosters beenruimten voor en achter
lucht uit luchtroosters beenruimten voor en achter, naar de voorruit en zijruiten
luchtrooster naar voorruit en zijruiten
23F0Y0041C
21
Page 24 of 260
AUTOMATISCHE DUAL-ZONE KLIMAATREGELING
19)5)
Bedieningselementen
A - regelknop temperatuur bestuurderszijde;
B - aan/uit-knop interne luchtrecirculatie;
C - aan/uit-knop achterruit- en voorruitverwarming (voor bepaalde versies/markten);
D - knop voor inschakeling/uitschakeling compressor klimaatregeling;
E - aan/uit-knop klimaatregeling;
F - knop voor instelling ventilatorsnelheid;
G - led ventilatorsnelheid;
H - selectieknoppen luchtverdeling;
I - knop voor activering MAX-DEF functie (snel ontdooien/ontwasemen voorruiten), achterruitverwarming en verwarmde
buitenspiegels (voor bepaalde versies/markten);
L - regelknop temperatuur passagierszijde;
M - knop voor inschakeling MONO-functie (uitlijning van ingestelde temperaturen) bestuurders-/passagierszijde;
N - inschakelingsknop AUTO-functie (automatische werking).
24F0Y0034C
22
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
Page 25 of 260
BEDIENING
START&STOP-SYSTEEM
De dual-zone automatische
klimaatregeling beheert het Start&Stop-
systeem (motor uit en voertuig
stilstaand) om voldoende comfort in de
passagiersruimte te garanderen.
BELANGRIJK Onder bijzonder extreme
klimaatomstandigheden wordt
aanbevolen het gebruik van het
Start&Stop-systeem te beperken om te
voorkomen dat de compressor continu
wordt in- en uitgeschakeld, waardoor
de ramen snel beslaan en
vochtophoping plaatsvindt, met een
onaangename geur in het interieur als
gevolg.
BELANGRIJK Wanneer het Start&Stop-
systeem is ingeschakeld (motor uit en
auto stilstaand), wordt de automatische
recirculatiefunctie met lucht van
buitenaf uitgeschakeld om de kans op
beslagen ruiten te verminderen
(aangezien de compressor is
uitgeschakeld).
BELANGRIJK
19)Het wordt afgeraden de interne
luchtrecirculatie in te schakelen bij lage
buitentemperaturen, aangezien de ruiten
sneller kunnen beslaan.
BELANGRIJK
5)De klimaatregeling detecteert de
temperatuur in het interieur met behulp van
een stralinstemperatuursensor die in de
achteruitkijkspiegel zit en die beschermd is
met een speciale afdekking. Als het "zicht"
van deze sensor belemmerd wordt door
een voorwerp, dan zou dit kunnen leiden
tot een minder dan optimale efficiënte
werking van de klimaatregeling.
KLIMAATREGELING
Het systeem gebruikt een koelmiddel
dat compatibel is met de wetten die
van kracht zijn in de landen waar het
voertuig wordt verkocht, R134a of
R1234yf. Gebruik tijdens het laden
alleen het gas dat is aangeduid op het
plaatje in de motorruimte fig. 25.
Het gebruik andere koelmiddelen heeft
invloed op de efficiency en conditie
van het systeem. Het smeermiddel dat
voor de compressor wordt gebruikt,
is ook strikt gekoppeld aan het type
koelgas; neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
25F0Y0999C
23
Page 26 of 260
BUITENVERLICHTING
De buitenverlichting kan alleen worden
ingeschakeld met de contactsleutel
in de stand MAR.
DAGRIJLICHTEN (DRL)
(voor bepaalde versies/markten)
20) 21)
Met de sleutel in de stand MAR en
draaischakelaar A fig. 26 naar de stand
Ogedraaid, gaan de dagrijlichten
automatisch branden; de overige
lichten en de interieurverlichting blijven
uit.STADSLICHT / DIMLICHT
Draai, met de contactsleutel in de stand
MAR, de schakelaar A naar
. Als
het dimlicht wordt ingeschakeld, gaat
de dagrijverlichting uit en worden het
stadslicht en het dimlicht ingeschakeld.
Het
controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden.
Als de contactsleutel naar STOP wordt
gedraaid of wordt verwijderd en de
draaischakelaar A vanOnaar
wordt
gedraaid, gaan het stadslicht en de
kentekenplaatverlichting branden. Het
controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden.
Als het stadslicht nog aan staat en het
bestuurdersportier wordt geopend,
klinkt er een geluidssignaal en wordt op
het display een bericht weergegeven
om aan te geven dat de lichten nog zijn
ingeschakeld. Het geluidssignaal stopt
wanneer het bestuurdersportier wordt
gesloten.
MISTLICHTEN /
MISTACHTERLICHTEN
De mistlampen kunnen altijd worden
ingeschakeld.
Als de mistlampen met draaischakelaar
Oworden ingeschakeld, gaan de
dagrijlichten (indien aanwezig) uit en
gaan de stadslichten vóór en achter
aan.Als de mistlampen met de
draaischakelaar op
worden
ingeschakeld en de schemersensor
omstandigheden voor dagrijlichten
detecteert, gaan de dagrijlichten (indien
aanwezig) uit en gaan de stadslichten
vóór en achter aan.
Druk, om de mistlampen/
mistachterlichten in te schakelen, als
volgt op knop fig. 27:
eerste keer indrukken:
mistlampen aan;
tweede keer drukken:
mistachterlichten en mistkoplampen (al
ingeschakeld door de eerste keer
drukken) aan;
derde keer indrukken:
mistlampen uit;
vierde keer drukken:
mistachterlichten en mistlampen (reeds
uitgeschakeld door de derde keer
drukken) uit.
27F0Y0648C
24
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
"&99;U;;W^’
Page 27 of 260
Wanneer de mistlampen worden
ingeschakeld, gaat het lampje
op
het instrumentenpaneel branden.
Wanneer de mistachterlichten
zijn ingeschakeld, gaat het lampje
op het instrumentenpaneel
tegelijkertijd branden.
De mistkoplampen en mistachterlichten
gaan uit, als ze aan zijn wanneer de
motor wordt afgezet. Wanneer de
motor weer wordt gestart, blijven de
mistlampen uit totdat ze weer worden
ingeschakeld door op de knop te
drukken.
AUTOMATISCHE
INSCHAKELING
KOPLAMPEN
(AUTOLIGHT)
(schemersensor)
(voor bepaalde versies/markten)
Dit is een IR-ledsensor op de voorruit
die variaties in de buitenlichtniveaus
detecteert.
Inschakeling: draai draaischakelaar A
fig. 26 naar
.Als de schemersensor actief is, met
ingeschakelde dagrijlichten, is het niet
mogelijk om het grootlicht continu te
laten branden; alleen knipperen is
toegestaan. Onder deze
omstandigheden kunnen de koplampen
worden ingeschakeld door de
draaischakelaar naar
te draaien en
de hendel richting het dashboard te
duwen; wacht anders tot de
schemersensor een laag lichtniveau
aangeeft (dimlichten aan).
Bij automatische uitschakeling door de
sensor, wordt eerst het dimlicht
uitgeschakeld en enkele seconden later
het stadslicht.
BELANGRIJK De sensor kan niet de
aanwezigheid van mist detecteren.
Deze lichten moeten dus onder die
omstandigheden handmatig worden
ingeschakeld.
GROOTLICHT
Duw, met de draaischakelaar in stand
, de hendel naar voren naar het
dashboard (stabiele stand), om de
lampen in te schakelen. Het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden.
Als de hendel naar het stuurwiel wordt
getrokken gaan de lampen uit.GROOTLICHTSIGNAAL
Trek hendel fig. 28 naar u toe, in de
stabiele stand; de hendel keert terug
naar de middelste stabiele stand
wanneer de hendel wordt losgelaten.
Wanneer het grootlicht is ingeschakeld,
gaat tegelijkertijd het lampje
op
het instrumentenpaneel branden.
RICHTINGAANWIJZERS
Breng de hendel in de (stabiele) stand:
omhoog:inschakeling rechter
richtingaanwijzer/omlaag:inschakeling
linker richtingaanwijzer.
Het lampje
ofgaat op het
instrumentenpaneel knipperen.
De richtingaanwijzers worden
automatisch uitgeschakeld als het
stuurwiel weer wordt rechtgezet.
25
"(99;U;ZZY’
Page 28 of 260
"Lane change" functie
Zet, als u het verwisselen van rijstrook
wilt aangeven, drukt u de linkerhendel
korter dan een halve seconde lichtjes in
de gewenste stand. De
richtingaanwijzer aan de gekozen kant
knippert vijf keer en wordt vervolgens
automatisch uitgeschakeld.
“Bochtverlichting”
Wanneer het dimlicht ingeschakeld is
en de snelheid lager is dan 40 km/h, als
de draaihoek van het stuurwiel groot is
of de richtingaanwijzers branden, gaat
er een lamp (ingebouwd in de
mistlamp) branden aan de betreffende
kant om het zicht 's nachts te
verbeteren.
INSTAPVERLICHTING
De functie kan worden ingeschakeld en
de tijd worden ingesteld via het
"Instellingenmenu" van het
Uconnect™-systeem. Wanneer de
portieren worden ontgrendeld, gaan de
stadslichten en de instapverlichting
voor de in het instellingenmenu
ingestelde tijdsduur aan.
Als een portier eenmaal is geopend,
blijft het licht nog 180 seconden
branden, of nog 10 seconden nadat het
portier is gesloten."FOLLOW ME HOME"
SYSTEEM
Met dit systeem kan de ruimte vóór de
auto gedurende een ingestelde
tijdsduur worden verlicht.
Inschakeling
Trek, met de contactsleutel in de stand
STOP of verwijderd, de linkerhendel
binnen 2 minuten na het uitzetten van
de motor naar het stuurwiel. Elke keer
dat de hendel wordt bediend, blijft
de verlichting 30 seconden langer
branden, tot een maximum van 210
seconden. Wanneer deze tijd verstrijkt,
worden de lichten automatisch
uitgeschakeld.
Elke keer als de hendel wordt bediend,
gaat het lampje
op het
instrumentenpaneel branden. Op het
display verschijnt een bericht en de
voor de functie ingestelde tijdsduur. Het
lampje
gaat branden wanneer
de hendel voor het eerst wordt bediend
en blijft branden totdat de functie
automatisch wordt uitgeschakeld.
Uitschakelen
Houd de hendel langer dan 2 seconden
naar het stuurwiel getrokken.
BELANGRIJK
20)De dagrijverlichting is een alternatief
voor het dimlicht in landen waar dit tijdens
het rijden overdag verplicht is, en is tevens
toegestaan in landen waar dit niet verplicht
is.
21)De dagrijlichten mogen het dimlicht niet
vervangen tijdens het rijden in het donker
of in tunnels. Het gebruik van de
dagrijlichten wordt geregeld door de
wegenverkeerswet van het land waar u
rijdt. Neem de wettelijke voorschriften
in acht.
26
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
Page 29 of 260
INTERIEUR-
VERLICHTING
PLAFONDVERLICHTING
VOOR
Schakelaar A fig. 29 wordt gebruikt om
de plafondverlichting in/uit te
schakelen.
Standen schakelaar A:
middelste stand: de lampjes C en E
gaan aan/uit bij het openen/sluiten
van de portieren;
links ingedrukt (stand OFF): de
lampjes C en E blijven altijd gedoofd;
rechts ingedrukt (stand): de
lampjes C en D blijven altijd
ingeschakeld.
Het lampje gaat geleidelijk, volgens een
timer, aan/uit, wanneer de bestuurder
in of uit de auto stapt.
VOORRUITSPROEIER/
ACHTERRUITS-
PROEIER
VOORRUITWISSERS /
-SPROEIERS
6) 7)
Werkt alleen met de contactsleutel in
de stand MAR.
Draaischakelaar A fig. 30 heeft vijf
verschillende standen:
ruitenwissers uit
constant wissen met intervallen van
10 seconden
“sneller” wissen (snelheidgebonden)
LOlangzaam continu wissen
HIsnel continu wissen
MIST-functieBeweeg de hendel omhoog (onstabiele
stand) om de MIST-functie
in te
schakelen: de werking wordt beperkt
tot de tijd dat de hendel in deze stand
wordt gehouden. Bij het loslaten keert
de hendel terug naar de beginstand
en wordt de werking van de
ruitenwissers afgebroken. Deze functie
is handig om een dun laagje vuil of
ochtenddauw van de voorruit te
verwijderen.
"Intelligente" wis-/wasfunctie
Trek de hendel naar het stuur
(onstabiele stand) om de ruitensproeier
in te schakelen. Als langer dan een
halve seconde aan de hendel wordt
getrokken, wordt de ruitenwisser
bewogen met actieve bediening.
De wissers wissen drie keer zodra de
hendel wordt losgelaten, waarna, als de
bediening in stand
staat, de
wascyclus na een pauze van ca. 6
seconden wordt voltooid met een
laatste slag.
Met de draaischakelaar in de standLO
ofHIwordt de automatische
wis-/wasregeling niet uitgevoerd.
29F0Y0098C
30F0Y0608C
27
Page 30 of 260
De wisserbladen omhoog zetten
(functie "Service Position")
Met deze functie kunnen de
wisserbladen worden vervangen of
beschermd in omstandigheden van ijs
en/of sneeuw.
Inschakeling van de functie
draai de draaischakelaar naar stand
(wissers uit);
draai de contactsleutel naar de
stand STOP;
beweeg de hendel, na de
contactsleutel naar de stand STOP te
hebben gedraaid, binnen twee minuten,
gedurende ten minste een halve
seconde, naar de stand MIST
,om
de wisser voor een gedeeltelijke slag
in te schakelen. Deze handeling kan
maximaal drie keer herhaald worden,
om het wisserblad in de gunstigste
stand voor vervanging te zetten;
draai de contactsleutel in de stand
MAR om de wisserbladen weer omlaag
te brengen.
De functie wordt gedeactiveerd
wanneer de auto weer wordt gestart,
met een wisverzoek of wanneer de auto
rijdt (snelheid boven de 5 km/h).BELANGRIJK Zet de bladen terug
tegen de voorruit voordat de
ruitenwisser weer wordt ingeschakeld
en/of voordat de contactsleutel op
MAR gedraaid wordt.
BELANGRIJK Zorg er als u de motor
start voor dat de ruitenwissers vrij
zijn van sneeuw of ijs, voordat deze
functie wordt ingeschakeld.
REGENSENSOR
(voor bepaalde versies/markten)
22)8) 9)
Deze zit achter de binnenspiegel tegen
de voorruit.
De sensor wordt geactiveerd als de
contactsleutel naar de stand MAR
is gedraaid, en gedeactiveerd als de
contactsleutel naar de stand STOP
is gedraaid.
De sensor meet de hoeveelheid regen
en schakelt de automatische
wisregeling van de voorruit in aan de
hand van de hoeveelheid water op de
ruit (zie de paragraaf "Automatische
wisregeling").AUTOMATISCHE
WISREGELING
Inschakeling
Ga naar het menu “Instellingen” van het
Uconnect™-systeem (zie voor meer
informatie het online beschikbare
supplement) en draai de
draaischakelaar A naar
of.
Blokkering
Als de contactsleutel naar STOP wordt
gedraaid, terwijl de draaischakelaar A
op stand
ofstaat, zal er, wanneer de
motor weer wordt gestart
(contactinrichting op MAR), geen
wiscyclus worden uitgevoerd,
ter bescherming van het systeem.
Uitschakelen
Ga naar het menu “Instellingen” van het
Uconnect™-systeem (zie voor meer
informatie het online beschikbare
supplement) en draai de
draaischakelaar A naar een andere
stand dan intermitterend (
of).
28
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG