FIAT DOBLO COMBI 2014 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: FIAT, Model Year: 2014, Model line: DOBLO COMBI, Model: FIAT DOBLO COMBI 2014Pages: 283, PDF Size: 7.26 MB
Page 141 of 283

137
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Om op de juiste wijze te schakelen, moet
u het koppelingspedaal geheel intrappen.
Daarom mag er niets onder het pedaal liggen dat
dit kan verhinderen: let erop dat de vloermatten
niet zijn dubbelgevouwen, waardoor de slag van
de pedalen kan worden beperkt.
ATTENTIE!
Laat uw hand tijdens het rijden niet op de
pookknop rusten omdat door de uitgeoe-
fende druk, ook als deze licht is, de inter-
ne onderdelen van de versnellingsbak na verloop
van tijd kunnen slijten. Gebruik het koppelingspe-
daal uitsluitend voor het overschakelen. Laat tij-
dens het rijden de voet nooit – zelfs niet licht – op
het koppelingspedaal rusten. Bij uitvoeringen voor
bepaalde markten kan de regelelektronica van het
koppelingspedaal een foutief gebruik door de be-
stuurder beschouwen als een storing.
BRANDSTOFBESPARING
Hierna volgen enkele nuttige tips, waardoor het brand-
stofverbruik zo laag mogelijk blijft en de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen, zowel CO
2als andere schadelij-
ke stoffen (stikstofoxiden, onverbrande koolwaterstoffen,
fijn stof (PM) enz.) zoveel mogelijk beperkt wordt.
PRAKTISCHE TIPS VOOR EEN LAAG
BRANDSTOFVERBRUIK EN BESCHERMING
VAN HET MILIEU
Bedrijfsomstandigheden van de auto
1. Zorg voor een goed onderhoudvan de auto door de
controles en afstellingen die in het „Geprogrammeerd
Onderhoudsschema” staan vermeld, te laten uitvoeren.
2. Controleer regelmatig, ten minste een keer per maand,
de spanningvan de banden: Als de bandenspanning
veel te laag is, wordt de rolweerstand groter en neemt
het verbruik toe. Onder deze omstandigheden slijt de
band bovendien sneller en zijn de prestaties minder.
3. Gebruik winterbandenuitsluitend onder die klima-
tologische omstandigheden, waaronder ze vereist zijn.
Ze veroorzaken een hoger verbruik en bovendien
meer rolgeluid.
4. Vermijd het rijden met te zware lading(overbeladen
auto): het gewicht van de auto (vooral in stadsverkeer)
en de carrosseriestand hebben grote invloed op het
brandstofverbruik en de stabiliteit van de auto.
Page 142 of 283

138
2. Vermijd overbodige handelingenzoals gasgeven als
u stilstaat voor een stoplicht of voordat u de motor af-
zet. Deze laatste handeling heeft evenals het over-
schakelen met tussengas, geen enkel nut. Het kost
brandstof en verhoogt de uitstoot van schadelijke uit-
laatgassen.
3.Keuze van de versnellingen: schakel zo snel mo-
gelijk naar de hoogste versnelling (afhankelijk van de
draai-eigenschappen van de motor en de verkeerssi-
tuatie), waarbij doortrekken naar hoge toerentallen
in de lagere versnellingen moet worden vermeden. Het
gebruik van lage versnellingen met hoge toerentallen
voor een „sportieve” acceleratie verhoogt het verbruik
en de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen, en vergroot
de motorslijtage.
4.Snelheid van de auto: het brandstofverbruik neemt
aanzienlijk toe bij een hogere snelheid. Rijd daarom
zoveel mogelijk met een aangepaste en gelijkmatige
snelheid, vermijd overbodig remmen en optrekken.
Dit kost brandstof en verhoogt de uitstoot van schade-
lijke uitlaatgassen. Een gepaste en veilige afstand tot
een voorligger is een basisvoorwaarde voor gelijkma-
tig rijden.
5.Acceleratie: met vol gas optrekken kost veel brand-
stof en verhoogt de uitstoot van schadelijke uitlaat-
gassen. Het is beter geleidelijk op te trekken en het
toerental waarbij het maximum koppel wordt geleverd,
niet te overschrijden. 5 Verwijder de imperiaal of skidragerals u deze niet
meer gebruikt. Deze accessoires verminderen de aero-
dynamica van de auto, waardoor het brandstofverbruik
toeneemt.
6. Gebruik voor het vervoer van volumineuze voorwer-
pen bij voorkeur een aanhanger.
7. Gebruik bij voorkeur de functies van het ventilatiesys-
teem: rijden met geopende ruiten heeft een negatief ef-
fect op de aerodynamica van de auto.
8. Gebruik elektrische accessoires uitsluitend als u ze no-
dig hebt. De achterruitverwarming, de verstralers, de
ruitenwissers en de aanjager van het ventilatie-/ver-
warmingssysteem vragen veel stroom, waardoor het
brandstofverbruik toeneemt (tot aan 25% in stads-
verkeer).
9. De airconditioning gebruikt zeer veel energie, waar-
door het brandstofverbruik sterk toeneemt (tot ge-
middeld +30%): gebruik wanneer de buitentempera-
tuur het toelaat, bij voorkeur de functies van het
ventilatiesysteem.
Rijstijl
1. Het verdient aanbeveling na het starten van de mo-
tordirect en rustig weg te rijden, waarbij hoge toe-
rentallen van de motor moeten worden vermeden. Laat
de motor als de auto stilstaat, niet warmdraaien met
stationair toerental en ook niet met een verhoogd toe-
rental: onder deze omstandigheden warmt de motor
veel langzamer op, terwijl het verbruik, de uitlaatgas-
emissie en de slijtage van de mechanische delen toe-
nemen.
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 143 of 283

139
TREKKEN VAN AANHANGERS
BELANGRIJKE TIPS
Voor het trekken van aanhangwagens of caravans moet de
auto uitgerust zijn met een trekhaak van een goedgekeurd
type en een adequate elektrische installatie. De montage
van de trekhaak moet door gespecialiseerd personeel wor-
den uitgevoerd. Ook moet documentatie worden over-
handigd m.b.t. het rijden met een aanhanger.
Monteer zo nodig speciale en/of extra achteruitkijkspiegels,
waarmee u voldoet aan de geldende verkeerswetgeving.
Let er op dat het maximum klimvermogen van de auto
door het gewicht van een aanhanger of caravan wordt be-
perkt. Ook de remweg wordt langer en u hebt langer de
tijd nodig om in te halen.
Schakel een lage versnelling in tijdens het afdalen om te
voorkomen dat u constant moet remmen.
Het gewicht van de aanhanger dat op de trekhaak rust,
moet worden afgetrokken van het laadvermogen van de
auto.
Om er zeker van te zijn dat u het maximum toelaatbaar
aanhangergewicht (vermeld op het kentekenbewijs) niet
overschrijdt, moet u er rekening mee houden dat het maxi-
mum betrekking heeft op het totale gewicht van de aan-
hangwagen of caravan, inclusief accessoires en bagage.
Houdt u aan de snelheidsbeperkingen die voor auto’s met
aanhanger gelden. U mag in geen geval harder rijden
dan 80 km/h. GEBRUIKSOMSTANDIGHEDEN
Koude start
Bij korte ritten en regelmatig koud starten bereikt de mo-
tor niet de optimale bedrijfstemperatuur.
Hierdoor neemt niet alleen het brandstofverbruik toe
(van 15 tot aan 30% in stadsverkeer), maar ook de uitstoot
van uitlaatgassen.
Verkeerssituatie en conditie van het wegdek
Op een drukke weg, bijvoorbeeld bij filerijden, waarbij
overwegend lage versnellingen worden gebruikt, of in de
stad waar zich veel verkeerslichten bevinden, zal het brand-
stofverbruik aanzienlijk hoger zijn. Bochtige trajecten, berg-
wegen en een slecht wegdek verhogen eveneens het
brandstofverbruik.
Stilstaan in het verkeer
Als u langere tijd stilstaat (bijv. spoorwegovergangen), is
het raadzaam de motor uit te zetten.
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 144 of 283

140
WINTERBANDEN
Het Fiat Servicenetwerk kan u adviseren welke band het
meest geschikt is voor het doel waarvoor u deze wilt ge-
bruiken.
Houdt u voor de bandenmaat, de bandenspanning en het
type winterbanden exact aan de gegevens die staan ver-
meld in de paragraaf „Wielen” in het hoofdstuk „Techni-
sche gegevens”.
De specifieke eigenschappen van winterbanden vermin-
deren aanzienlijk als de profieldiepte minder is dan 4 mm.
In dat geval is het veiliger ze te vervangen.
Door de specifieke eigenschappen van winterbanden zijn
de prestaties onder niet-winterse omstandigheden of wan-
neer er lange afstanden op de snelweg worden gereden,
minder dan die van de standaard gemonteerde banden. Be-
perk het gebruik van winterbanden tot die omstandighe-
den waarvoor ze zijn goedgekeurd.
BELANGRIJK Als u winterbanden gebruikt waarvan de
maximum toegestane snelheid lager is dan de topsnelheid
van de auto (met een marge van 5%), dan dient u in het in-
terieur van de auto een voor de bestuurder duidelijk zicht-
baar waarschuwingsplaatje te plaatsen met de maximum
toegestane snelheid wanneer met die winterbanden wordt
gereden (overeenkomstig de EU-normen).
Monteer op alle vier de wielen dezelfde banden (zelfde
merk en profieldiepte) voor meer veiligheid tijdens het rij-
den en remmen en voor een betere bestuurbaarheid.
Keer de draairichting van de banden niet om.
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Het ABS waarmee de auto kan zijn uitge-
rust, werkt niet op het remsysteem van de
aanhanger. Wees daarom extra voorzichtig op
gladde wegen.
ATTENTIE!
Voer in geen geval modificaties aan het
remsysteem van de auto uit. Het remsys-
teem van de aanhanger moet geheel onafhanke-
lijk van het hydraulisch remsysteem van de auto
worden bediend.
ATTENTIE!
Page 145 of 283

141
SNEEUWKETTINGEN
Het gebruik van sneeuwkettingen is afhankelijk van de
voorschriften van het land waar wordt gereden.
De sneeuwkettingen mogen alleen op de voorwielen ge-
monteerd worden (aangedreven wielen).
Controleer na enkele meters rijden of de kettingen nog
goed gespannen zijn.
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Bij winterbanden met de indicatie „Q” mag
niet sneller worden gereden dan 160 km/h;
echter de lokaal geldende wettelijke snelheids-
beperkingen moeten altijd worden gerespecteerd.
ATTENTIE!
Beperk de snelheid als u sneeuwkettingen ge-
bruikt; rijd niet harder dan 50 km/h. Vermijd
kuilen, stoepranden en andere obstakels en
rijd, om de auto en het wegdek niet te beschadigen,
geen lange stukken op sneeuwvrije wegen.
Page 146 of 283

142
❒smeer de wisserrubbers van de ruitenwissers en ach-
terruitwisser in met talkpoeder en laat ze los van de
ruit staan;
❒zet de ruiten een klein stukje open;
❒dek de auto af met een stoffen of een ademende kunst-
stof hoes. Gebruik geen dichte plastic hoes, omdat het
in en op de auto aanwezige vocht dan niet kan ver-
dampen;
❒breng de bandenspanning 0,5 bar boven de normaal
voorgeschreven spanning en controleer deze regel-
matig;
❒tap het koelsysteem van de motor niet af.
AUTO LANGERE TIJD STALLEN
Tref de volgende maatregelen als de auto enkele maanden
niet wordt gebruikt:
❒zet de auto in een overdekte, droge en goed geventi-
leerde ruimte;
❒schakel een versnelling in en zorg dat de handrem niet
is aangetrokken;
❒maak de minkabel los van de accu (zie de paragraaf
“Auto langere tijd stallen” in het hoofdstuk “Wegwijs
in uw auto”) en controleer de acculading (zie de pa-
ragraaf “Accu” in het hoofdstuk “Onderhoud en zorg”);
❒maak de gespoten plaatdelen schoon en behandel ze
met een beschermende was;
❒reinig en conserveer de glimmende metalen delen met
daarvoor geschikte middelen;
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 147 of 283

143
LAMPJES EN MELDINGEN
ALGEMENE OPMERKINGEN
Als het lampje gaat branden, verschijnt er bij bepaalde uit-
voeringen ook een bijbehorende melding op het instru-
mentenpaneel en/of klinkt een geluidssignaal. Deze mel-
dingen zijn beknopt en uit voorzorg en moeten als een aan-
vulling worden gezien en niet als alternatief voor de in-
formatie in dit instructieboekje. Wij raden u daarom aan
dit instructieboekje goed door te lezen. Houdt u bij een
storing altijd aan de aanwijzingen die in dit hoofdstuk be-
schreven worden.
BELANGRIJK De storingsmeldingen die op het display ver-
schijnen, zijn onderverdeeld in twee categorieën: ernsti-
ge storingen en minder ernstige storingen.
De meldingen voor ernstige storingen worden langdurig
„cyclisch” herhaald.
De meldingen voor minder ernstige storingen worden ge-
durende een kortere tijd „cyclisch” herhaald.
U kunt de weergavecyclus van beide categorieën onder-
breken door op de knop SET ESC te drukken. Het lamp-
je (of het symbool op het display) op het instrumenten-
paneel blijft branden totdat de storing is verholpen.
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
LAMPJES EN MELDINGEN
Als het lampje xtijdens het rijden gaat
branden (op enkele uitvoeringen verschijnt
ook een melding op het display), stop dan on-
middellijk en wendt u tot het Fiat Servicenetwerk.
ATTENTIE!
TE LAAG REMVLOEISTOFNIVEAU
(rood)
AANGETROKKEN HANDREM (rood)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lamp-
je branden. Na enkele seconden moet het lampje doven.
Te laag remvloeistofniveau
Het lampje gaat branden als het remvloeistofniveau in het
reservoir onder het minimum niveau is gedaald, bijvoor-
beeld door lekkage in het remsysteem.
Op enkele uitvoeringen verschijnt de bijbehorende mel-
ding op het display.
x
Aangetrokken handrem
Het lampje gaat branden als de handrem wordt aange-
trokken.
Als de auto in beweging is, hoort u bij enkele uitvoeringen
ook een akoestisch signaal.
BELANGRIJK Als het lampje tijdens het rijden gaat bran-
den, controleer dan of de handrem niet is aangetrokken.
Page 148 of 283

144
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
STORING AIRBAG (rood)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat
het lampje branden. Na enkele seconden moet
het lampje doven. Als het lampje continu blijft bran-
den, geeft dit een storing in het airbagsysteem aan. Op en-
kele uitvoeringen verschijnt de bijbehorende melding op
het display.
¬
Als u de contactsleutel in stand MAR
draait en het lampje ¬gaat niet branden
of blijft branden tijdens het rijden, dan is er mo-
gelijk een storing in de veiligheidssystemen; in dat
geval kunnen de airbags of gordelspanners niet ge-
activeerd worden bij een ongeval of, in een zeer
beperkt aantal gevallen, niet op de juiste wijze ge-
activeerd worden. Voordat u verder rijdt, dient
u contact op te nemen met het Fiat Servicenet-
werk om het systeem direct te laten controleren.
ATTENTIE!
Een defect lampje ¬wordt weergegeven
doordat het lampje voor de uitgeschakel-
de frontairbag aan passagierszijde
“langer dan
de normale 4 seconden knippert. Daarnaast wor-
den de airbags aan passagierszijde (frontairbag en
zij-airbag – indien aanwezig) automatisch uitge-
schakeld. In dit geval kan het lampje ¬geen sto-
ringen in de airbag-/gordelspannersystemen aan-
geven. Voordat u verder rijdt, dient u contact op
te nemen met het Fiat Servicenetwerk om het sys-
teem direct te laten controleren.
ATTENTIE!
AIRBAG PASSAGIERSZIJDE/
ZIJ-AIRBAGS UITGESCHAKELD
(geel)
Het lampje
“gaat branden als de frontairbag en
zij-airbag (voor bepaalde uitvoeringen/markten) aan pas-
sagierszijde worden uitgeschakeld. Als u bij ingeschakel-
de airbags aan passagierszijde de contactsleutel in stand
MAR draait, gaat het lampje
“ongeveer 4 seconden
branden en vervolgens 4 seconden knipperen. Hierna
moet het lampje doven.
Een defect lampje “wordt aangegeven
door het branden van het lampje
¬. Bo-
vendien worden de airbags aan passagierszijde
(frontairbag en zij-airbag – indien aanwezig) au-
tomatisch uitgeschakeld. Voordat u verder rijdt,
dient u contact op te nemen met het Fiat Servi-
cenetwerk om het systeem direct te laten con-
troleren.
ATTENTIE!
Page 149 of 283

145
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
TE HOGE
KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR
(rood)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat
het lampje branden. Na enkele seconden moet het lamp-
je doven.
Het lampje gaat branden als de motor te warm is.
Als het lampje gaat branden, moeten de volgende maat-
regelen worden genomen:
❒bij normale rij-omstandigheden: stop de auto, zet de
motor uit en controleer of het niveau van de koel-
vloeistof in het reservoir niet onder het MIN-merk-
teken staat. Als dat wel het geval is, wacht dan enkele
minuten zodat de motor kan afkoelen, open vervol-
gens langzaam en voorzichtig de dop, vul koelvloei-
stof bij en controleer of de koelvloeistof tussen het
MIN- en MAX-merkteken op het reservoir staat. Con-
troleer ook of er geen vloeistof weglekt. Als bij het
starten van de motor het lampje opnieuw gaat bran-
den, wendt u dan tot het Fiat Servicenetwerk.
❒als de auto onder zware bedrijfsomstandigheden wordt
gebruikt (bijvoorbeeld het trekken van een aanhanger
bergopwaarts of met volbeladen auto): verlaag de snel-
heid en breng, als het lampje blijft branden, de auto tot
stilstand. Wacht 2 tot 3 minuten met draaiende motor
en geef iets gas voor een snellere circulatie van de koel-
vloeistof. Zet vervolgens de motor uit. Controleer het
vloeistofniveau zoals hiervoor beschreven.
ç
BELANGRIJK Bij zware bedrijfsomstandigheden is het
raadzaam de motor enkele minuten te laten draaien met
iets ingetrapt gaspedaal voordat u de motor uitzet.
Op enkele uitvoeringen verschijnt de bijbehorende mel-
ding op het display.
ACCU WORDT NIET VOLDOENDE
OPGELADEN (rood)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat
het lampje branden. Het moet doven nadat de mo-
tor is aangeslagen (als de motor stationair draait, kan het
voorkomen dat het lampje iets later dooft).
Als het lampje blijft branden, wendt u dan onmiddellijk tot
het Fiat Servicenetwerk.
w
Page 150 of 283

STORING HILL HOLDER (geel)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat
het lampje branden. Na enkele seconden moet het
lampje doven.
Als het lampje gaat branden, is er een storing in het Hill
Holder-systeem. Wendt u in dat geval zo snel mogelijk tot
het Fiat Servicenetwerk. Op enkele uitvoeringen wordt de
storing aangegeven door het brandende lampje áen de
weergave van de bijbehorende melding op het display.
*
STORING ABS (geel)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat
het lampje branden. Na enkele seconden moet
het lampje doven.
Het lampje gaat branden als het systeem defect of niet be-
schikbaar is. In dat geval blijft het remsysteem normaal
werken, maar zonder de mogelijkheden van het ABS. Rijd
voorzichtig verder en wendt u zo snel mogelijk tot het Fiat
Servicenetwerk.
Op enkele uitvoeringen verschijnt de bijbehorende mel-
ding op het display.
146
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
>
STORING EBD (rood)
(geel)
Als bij een draaiende motor tegelij-
kertijd de waarschuwingslampjes
xen
>gaan branden, dan is er een storing in het EBD-sys-
teem of is het systeem niet beschikbaar; in dat geval kun-
nen bij hard remmen de achterwielen vroegtijdig blokke-
ren waardoor de auto kan slippen. Rijd zeer voorzichtig
naar de dichtstbijzijnde werkplaats van het Fiat Service-
netwerk om het systeem te laten controleren.
Op enkele uitvoeringen verschijnt de bijbehorende mel-
ding op het display.
> x
STORING IN ESP (geel)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat
het lampje branden. Na enkele seconden moet het
lampje doven.
Als het lampje niet dooft of tijdens het rijden blijft bran-
den en het lampje in de ASR OFF-knop gaat branden,
wendt u dan tot het Fiat Servicenetwerk.
Op enkele uitvoeringen verschijnt de bijbehorende mel-
ding op het display.
OpmerkingAls het lampje knippert tijdens het rijden,
dan geeft dit aan dat het ESP in werking is getreden.
á