FIAT DUCATO BASE CAMPER 2015 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: FIAT, Model Year: 2015, Model line: DUCATO BASE CAMPER, Model: FIAT DUCATO BASE CAMPER 2015Pages: 367, PDF Size: 19.31 MB
Page 241 of 367

NIVEAUS CONTROLEREN.
115 MultiJet versies
A. Motorolievulopening – B. Motoroliepeilstok – C. Motorkoelvloeistof – D. Ruitensproeiervloeistof – E. Remvloeistof – F. Stuurbekrachtigingsolie
47)
180) 181)
237F1A0370
237
Page 242 of 367

110 - 130 - 150 MultiJet versies
A. Motorolievulopening – B. Motoroliepeilstok – C. Motorkoelvloeistof – D. Ruitensproeiervloeistof – E. Remvloeistof – F. Stuurbekrachtigingsolie
47)
180) 181)
238F1A0371
238
ONDERHOUD EN ZORG
Page 243 of 367

180 MultiJet Power versies
A. Motorolievulopening – B. Motoroliepeilstok – C. Motorkoelvloeistof – D. Ruitensproeiervloeistof – E. Remvloeistof – F. Stuurbekrachtigingsolie
47)
180) 181)
239F1A0372
239
Page 244 of 367

MOTOROLIE
48)
Controleer ongeveer 5 minuten na het
uitzetten van de motor het oliepeil
met het voertuig op een horizontale
ondergrond.
Het oliepeil moet tussen het MIN- en
het MAX-merkteken staan op de
oliepeilstok B fig. 237 - fig. 238 - fig.
239.
Het verschil tussen het MIN en
MAX-teken komt overeen met ongeveer
1 liter olie.
Wanneer het oliepeil dichtbij of onder
het MIN-teken komt, moet olie worden
bijgevuld via de vulopening Afig. 237
- fig. 238 - fig. 239, tot aan het
MAX-teken.
Het oliepeil mag nooit boven het
MAX-teken komen.
Motorolieverbruik
Gewoonlijk ligt het maximale
motorolieverbruik op 400 gram per
1000 km.
Tijdens de beginperiode van de auto
wordt de motor ingereden. Daarom
is het motorolieverbruik pas stabiel na
de eerste 5.000 ÷ 6.000 km.BELANGRIJK Het motorolieverbruik
hangt af van de rijstijl en de
omstandigheden waaronder het
voertuig wordt gebruikt.
BELANGRIJK Laat na het bijvullen of
het verversen van motorolie de motor
enkele seconden draaien alvorens
de motor uit te zetten en wacht enkele
minuten alvorens het oliepeil te
controleren.
BELANGRIJK Vul motorolie bij met
dezelfde eigenschappen als die van de
motorolie waarmee de motor reeds is
gevuld.
MOTORKOELVLOEISTOF
49)182)
Controleer het koelvloeistofniveau bij
koude motor. Het niveau moet tussen
het MIN- en MAX teken op het reservoir
staan.
Als het niveau te laag is, als volgt te
werk gaan:
❒verwijder het kunststof deksel A fig.
240, door de bevestigingsbouten B
fig. 240 linksom te draaien, om
toegang te krijgen tot de vulopening
van het reservoir;❒giet langzaam een mengsel van 50%
gedemineraliseerd water en 50%
PARAFLU
UPvan PETRONAS
LUBRICANTS door de vulopening C
fig. 237 - fig. 238 - fig. 239 van het
reservoir tot het MAX-niveau wordt
bereikt.
Een 50/50 mengsel van PARAFLU
UPen
gedemineraliseerd water beschermt
tot een temperatuur van –35°C.
Wanneer het voertuig onder bijzonder
extreme klimaatomstandigheden wordt
gebruikt, adviseren wij een 60/40
mengsel van PARAFLU
UPen
gedemineraliseerd water.
240F1A0336
240
ONDERHOUD EN ZORG
Page 245 of 367

STUURBEKRACHTIGINGSOLIE
188)
3)
51)
Controleer of de stuurbekrachtigingsolie
in het reservoir op het maximum niveau
staat. Deze controle mag alleen op
een horizontale ondergrond en bij
uitgeschakelde en koude motor worden
verricht.
Ga als volgt te werk:
❒verwijder het kunststof deksel A fig.
240, door de bevestigingsbouten B
fig. 240 linksom te draaien, om
toegang te krijgen tot de vulopening
van het reservoir;
❒controleer of het niveau op het
MAX-teken op de peilstok staat. De
peilstok is vastgemaakt aan de dop F
fig. 237 - fig. 238 - fig. 239 van het
reservoir (gebruik voor de controle bij
koude motor het aangegeven peil
op 20°C op de zijkant van de
peilstok).
Als het vloeistofpeil in het reservoir lager
is dan voorgeschreven, vul dan
uitsluitend bij met een van de
producten uit de tabel “Vloeistoffen en
smeermiddelen” in het hoofdstuk
“Technische gegevens”. Ga hiervoor als
volgt te werk:❒Start de motor en wacht tot het
vloeistofpeil in het reservoir stabiel is.
❒Draai bij draaiende motor het
stuurwiel enkele keren helemaal naar
rechts en helemaal naar links.
❒Vul olie bij, totdat het niveau bij het
MAX-teken komt en draai de dop
vast.
VLOEISTOF VOOR
RUITENSPROEIERS/
ACHTERRUITSPROEIER
183) 184)
Om vloeistof toe te voegen:
❒verwijder dop D fig. 237 - fig. 238 -
fig. 239, door de borgtand naar
buiten te trekken;
❒trek de opening van de pijp omhoog
om de telescopische trechter te
verwijderen fig. 241.
BELANGRIJK Controleer, voor het
openen van de dop, dat deze
juist gericht is (zoals aangegeven in fig.
241) om te voorkomen dat hij
beschadigd raakt en interfereert met de
ernaast gelegen mechanische
onderdelen. Draai hem anders tot hij in
de juiste stand staat.
Vul overeenkomstig de volgende
aanwijzingen:Gebruik een mengsel van water en
TUTELA PROFESSIONAL SC 35, in de
volgende mengverhouding:
30% TUTELA PROFESSIONAL SC 35
en 70% water in de zomer.
50% TUTELA PROFESSIONAL SC 35
en 50% water in de winter.
Gebruik bij temperaturen onder –20°C,
onverdunde TUTELA PROFESSIONAL
SC 35 vloeistof.
241F1A0396
241
Page 246 of 367

Ga als volgt te werk om de dop te
sluiten:
❒duw de trechter naar binnen tot hij
vast zit;
❒sluit de dop.
185)
REMVLOEISTOF
186) 187)
50)
Draai de dop E fig. 237 - fig. 238 - fig.
239 los en controleer of de vloeistof
in het reservoir op het maximum niveau
staat.
Het niveau in het reservoir mag nooit
boven het MAX-teken komen.
Gebruik de remvloeistof vermeld in de
tabel "Vloeistoffen en smeermiddelen"
(zie “Technische gegevens”).
OPMERKING Reinig zorgvuldig de
reservoirdop en het omliggende
oppervlak van de vulopening.
Zorg er goed voor dat er geen
verontreinigingen in het reservoir
terechtkomen als de dop geopend
wordt.
Gebruik voor het bijvullen altijd een
trechter met fijne zeef van maximaal
0,12 mm.BELANGRIJK Remvloeistof is
hygroscopisch (d.w.z. trekt water aan).
Daarom moet bij overwegend gebruik
van het voertuig in gebieden met grote
luchtvochtigheid, de vloeistof vaker
worden vervangen dan is aangegeven
in het “Geprogrammeerd
onderhoudsschema”.
BELANGRIJK
47) Wees voorzichtig bij het bijvullen
en meng nooit verschillende
soorten vloeistoffen: alle
vloeistoffen zijn specifiek en het
mengen ervan kan het voertuig
ernstig beschadigen.
48) De gebruikte motorolie en het
vervangen motoroliefilter bevatten
stoffen die schadelijk zijn voor
het milieu. Het verdient
aanbeveling de olie en de filters te
laten vervangen door het Fiat
Servicenetwerk.49) PARAFLU
UPantivries wordt
gebruikt voor het
motorkoelsysteem. Vul
koelvloeistof bij met dezelfde
kenmerken als de koelvloeistof
waarmee het koelsysteem reeds is
gevuld. PARAFLU
UPmag niet
met andere typen vloeistoffen
worden gemengd. Mocht dit toch
gebeuren, start de motor dan in
geen geval en neem contact op
met het Fiat Servicenetwerk.
50) Vermijd dat remvloeistof, die
uiterst corrosief is, in contact
komt met gelakte zones. Spoel bij
contact onmiddellijk af met water.
51) Houd bij draaiende motor het
stuurwiel niet langer dan 8
opeenvolgende seconden tegen
de eindaanslag gedraaid; dit
veroorzaakt geluid en kan het
systeem beschadigen.
BELANGRIJK
180) Rook nooit als er
werkzaamheden in de
motorruimte worden verricht. Er
kunnen brandbare gassen en
dampen aanwezig zijn en in brand
vliegen.
242
ONDERHOUD EN ZORG
Page 247 of 367

181) Wees bijzonder voorzichtig bij
het werken in de motorruimte
wanneer de motor heet is: gevaar
voor brandwonden. Vergeet niet
dat bij een warme motor de
ventilator onverwacht kan
inschakelen: gevaar voor letsel.
Sjaals, dassen of andere
loszittende kleding kunnen door
de bewegende onderdelen
worden meegetrokken.
182) Het koelsysteem staat onder
druk. Vervang, indien nodig, de
dop alleen door een origineel
exemplaar om de werking van het
systeem niet negatief te
beïnvloeden. Draai bij warme
motor de dop van het reservoir
niet los: gevaar voor
brandwonden.
183) Rijd nooit met een leeg
ruitensproeierreservoir:
ruitensproeiers zijn van
fundamenteel belang voor een
goed zicht.
184) Sommige in de handel
verkrijgbare
ruitensproeiervloeistoffen zijn
licht ontvlambaar. De motorruimte
bevat warme onderdelen die bij
contact met de vloeistof tot brand
kunnen leiden.185) Maak de dop niet van het
verlengstuk los zonder eerst het
systeem met de ring te hebben
uitgetrokken.
186) Remvloeistof is giftig en uiterst
corrosief. Als er per ongeluk
remvloeistof gemorst wordt,
moeten de betrokken delen
onmiddellijk worden gewassen
met water en neutrale zeep.
Vervolgens met veel water
afspoelen. In geval van inslikken
onmiddellijk een arts raadplegen.
187) Het symbool
op het reservoir
geeft aan dat een synthetische
remvloeistof moet worden
gebruikt, dus geen minerale
remvloeistof. Het gebruik van
minerale vloeistoffen kan de
speciale rubbers in het
remsysteem onherstelbaar
beschadigen.
188) Vermijd elk contact tussen de
stuurbekrachtigingsolie en de
hete motoronderdelen: de olie is
licht ontvlambaar.
BELANGRIJK
3) Het verbruik van de
stuurbekrachtigingsolie is
bijzonder laag; als na het bijvullen
binnen korte tijd het niveau weer
moet worden hersteld, dan moet
het systeem op eventuele
lekkages worden gecontroleerd
door het Fiat Servicenetwerk.
243
Page 248 of 367

LUCHTFILTER/
POLLENFILTER
Laat het luchtfilter vervangen door het
Fiat servicenetwerk.
LUCHTFILTER - STOFFIGE
WEGEN
(voor bepaalde versies/markten)
Het luchtfilter voor stoffige omgevingen
is voorzien van een
verstoppingsindicator A fig. 242. Lees
de verstoppingsindicator regelmatig
af (Zie "Geprogrammeerd
Onderhoudsschema" in het hoofdstuk
“Onderhoud en zorg”).Wanneer de vooringestelde
verstoppingsgraad is bereikt, gaat de
indicator B fig. 243 rood branden,
ook bij uitgeschakelde motor. Om de
indicator te resetten, reinig/vervang het
luchtfilter zoals bij normale versies en
reset de indicator door op de knop
C fig. 243 te drukken.
BELANGRIJK Reinig het filter met een
luchtstraal, gebruik geen water of
vloeibare reinigingsmiddelen.
Aangezien dit luchtfilter speciaal voor
stoffige omgevingen ontworpen is,
is het raadzaam het te laten vervangen
door het Fiat servicenetwerk.POLLENFILTER
Het pollenfilter moet door het Fiat
Servicenetwerk vervangen worden.
242F1A0238
243F1A0239
244
ONDERHOUD EN ZORG
Page 249 of 367

ACCU
De auto is voorzien van een
onderhoudsarme accu: onder normale
gebruiksomstandigheden hoeft er
niet bijgevuld te worden met
gedestilleerd water.
De accu moet echter wel regelmatig
door het Fiat Servicenetwerk of door
gespecialiseerd personeel
gecontroleerd worden.
De accu bevindt zich in de
passagiersruimte, vóór de pedalen.
Verwijder het beschermdeksel voor
toegang tot de accu.
189) 190)
ACCU VERVANGEN
Vervang indien nodig de accu door een
andere originele accu met dezelfde
specificaties.
Als de accu vervangen wordt door een
accu met andere specificaties, dan
zijn de onderhoudsintervallen die in het
“Onderhoudsschema” van dit
hoofdstuk zijn vermeld, niet meer
geldig.
Volg de aanwijzingen van de fabrikant
van de accu voor het onderhoud.
52) 53)
191) 192)
4)
NUTTIG ADVIES OM DE
LEVENSDUUR VAN DE
ACCU TE VERLENGEN
Neem de volgende aanwijzingen in acht
om het snel ontladen van de accu te
voorkomen en de levensduur te
verlengen:
❒wanneer het voertuig wordt
geparkeerd, controleer dan of de
portieren, de motorkap en de
achterklep goed gesloten zijn.
Hiermee wordt voorkomen dat de
interieurverlichting blijft branden;
❒schakel de interieurverlichting uit: het
voertuig is in ieder geval uitgerust
met een systeem voor automatische
uitschakeling van de
interieurverlichting;
❒houd accessoires (bijv. autoradio,
alarmknipperlichten, etc.) niet te
lang ingeschakeld wanneer de motor
is uitgezet;
❒maak voordat werkzaamheden aan
de elektrische installatie worden
uitgevoerd, de negatieve accukabel
los middels de daarvoor bestemde
klem;
❒Trek de accuklemmen stevig aan.BELANGRIJK Wacht, nadat de
contactsleutel naar STOP is gedraaid
en het bestuurdersportier is gesloten,
minstens één minuut alvorens de
elektrische voeding naar de accu los te
koppelen. Wanneer de elektrische
voeding naar de accu weer wordt
aangesloten, controleren of de
contactsleutel in de stand STOP staat
en of het bestuurdersportier gesloten is.
BELANGRIJK Als het ladingsniveau
gedurende langere tijd onder 50% blijft,
raakt de accu door sulfatering
beschadigd. Hierdoor verminderen de
capaciteit en het startvermogen.
De accu is in dit geval ook gevoeliger
voor bevriezing (dit kan reeds bij
temperaturen van -10°C gebeuren).
Als het voertuig langere tijd niet gebruikt
wordt, zie dan "Langdurige stilstand
van de auto” in het hoofdstuk "Starten
en rijden".
245
Page 250 of 367

Als men na aanschaf van het voertuig
accessoires wil monteren die constante
elektrische voeding nodig hebben
(diefstalalarm, enz.) of veel stroom
verbruiken, dient men contact op te
nemen met het gespecialiseerde
personeel van het Fiat Servicenetwerk.
Zij kunnen het totale stroomverbruik
beoordelen en controleren of de
elektrische installatie hierop berekend is
en of het noodzakelijk is een accu met
een grotere capaciteit te monteren.
Er zijn namelijk ook apparaten die bij
afgezette motor stroom blijven
verbruiken en op deze manier de accu
ontladen.
BELANGRIJK Als het voertuig is
voorzien van een tachograaf en 5
dagen niet wordt gebruikt, is het
raadzaam om de minpool van de accu
los te koppelen om ontlading van de
accu te voorkomen.
Als het voertuig is uitgerust met een
acculoskoppelfunctie (accuschakelaar),
zie dan voor de beschrijving van de
loskoppelprocedure de paragraaf
"Bedieningselementen" in "Dashboard
en bedieningselementen").
BELANGRIJK
189) Accuvloeistof is giftig en
corrosief. Vermijd contact met
huid en ogen. Houd open vuur en
bronnen van vonken uit de buurt
van de accu: brand- en
ontploffingsgevaar.
190) Als de accu met onvoldoende
vloeistof werkt, kan dit de accu
onherstelbaar beschadigen en
een explosie veroorzaken.
191) Alvorens aan het elektrische
systeem te gaan werken, de
negatieve accukabel losmaken
middels de daarvoor bestemde
klem, na ten minste een minuut te
hebben gewacht nadat de
contactsleutel op STOP is
geplaatst.
192) Draag altijd een speciale bril
wanneer aan of in de buurt van
de accu wordt gewerkt.
BELANGRIJK
52) Verkeerde installatie van
elektrische en elektronische
apparatuur kan ernstige schade
aan het voertuig toebrengen.
Als na aanschaf van het voertuig
accessoires (alarmsysteem,
mobiele telefoon, enz.)
gemonteerd moeten worden,
neem dan contact op met het Fiat
Servicenetwerk, dat de
geschiktste apparaten weet aan
te raden en vooral kan beoordelen
of een accu met een grotere
capaciteit nodig is.
53) Als het voertuig langdurig
gestald moet worden bij zeer lage
temperaturen, verwijder dan de
accu en breng deze naar een
verwarmde plek, om bevriezing te
voorkomen.
246
ONDERHOUD EN ZORG