FIAT DUCATO BASE CAMPER 2015 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: FIAT, Model Year: 2015, Model line: DUCATO BASE CAMPER, Model: FIAT DUCATO BASE CAMPER 2015Pages: 367, PDF Size: 19.31 MB
Page 231 of 367

ACCU OPLADEN
BELANGRIJK De procedure voor het
opladen van de accu is uitsluitend
bedoeld ter informatie. Geadviseerd
wordt contact op te nemen met het Fiat
Servicenetwerk om deze
werkzaamheden te laten uitvoeren.
BELANGRIJK Wacht, nadat de
contactsleutel naar STOP is gedraaid
en het bestuurdersportier is gesloten,
minstens één minuut alvorens de
elektrische voeding naar de accu los te
koppelen. Wanneer de elektrische
voeding naar de accu weer wordt
aangesloten, controleren of de
contactsleutel in de stand STOP staat
en of het bestuurdersportier gesloten is.
Het verdient aanbeveling de accu
langzaam en met een laag amperage
gedurende ongeveer 24 uur op te
laden. De accu langer opladen, kan de
accu beschadigen.
169) 170)
ZONDER START&STOP
SYSTEEM
Ga als volgt te werk om de accu op te
laden:
❒maak de minklem los van de accu;❒sluit de kabels van de acculader aan
op de accupolen; let daarbij op de
polariteit;
❒schakel de acculader in;
❒schakel na het opladen eerst de
acculader uit alvorens de accu los te
koppelen;
❒sluit de minklem aan op de accu.
MET START&STOP
SYSTEEM
Ga als volgt te werk om de accu op te
laden:
❒maak de stekker A van de
accusensor C op de minpool D van
de accu los (door op de knop B
te drukken);
❒sluit de pluskabel van de acculader
aan op de plusklem E van de accu
en de minkabel op de klem van
de sensor F zoals aangegeven in fig.
230;
❒schakel de acculader in;
❒schakel na het opladen de acculader
uit;
❒sluit na de acculader te hebben
afgekoppeld de stekker A weer aan
op de sensor C aan zoals
aangegeven in fig. 230.
BELANGRIJK
169) Accuvloeistof is giftig en
corrosief: vermijd contact met
huid en ogen. Het opladen van de
accu moet worden uitgevoerd in
een goed geventileerde ruimte,
ver van open vuur en vonken:
brand- en ontploffingsgevaar.
230F1A0219
227
Page 232 of 367

170) Probeer nooit een bevroren
accu op te laden: laat de accu
eerst ontdooien om ontploffing
ervan te voorkomen. Als de accu
bevroren is geweest, moet door
vakbekwaam personeel worden
gecontroleerd of de cellen niet
beschadigd zijn en of de
behuizing geen scheuren
vertoont, waardoor de giftige en
corrosieve vloeistof kan
weglekken.HET VOERTUIG
OPKRIKKEN
Als het voertuig opgekrikt moet
worden, ga dan naar een Fiat dealer die
is uitgerust met een garagekrik of een
hefbrug.
Het voertuig mag alleen zijdelings
worden opgekrikt door de hefarmen
van de garagekrik of de brug in de
zones getoond in fig. 231 te plaatsen.
SLEPEN VAN HET
VOERTUIG
171) 172) 173) 174) 175) 176) 177) 178) 179)
Het voertuig is voorzien van twee
sleepogen.
231F1A0366
232F1A0221
233F1A0222
228
NOODGEVALLEN
Page 233 of 367

Het sleepoog voor bevindt zich in de
gereedschapstas onder de
passagiersstoel. Bij versies met Fix&Go
kit en zonder reservewiel, is de
gereedschapstas alleen optioneel
verkrijgbaar voor bepaalde
versies/markten.Bij versies zonder gereedschapstas
wordt het sleepoog samen met het
instructieboek in de opslagruimte voor
de boorddocumentatie bewaard.
Om het te gebruiken, gaat u als volgt te
werk:
❒Open en verwijder de klep A zoals is
aangegeven in fig. 232;
❒draai de borgknop B fig. 232 linksom
en verwijder het om het vak fig. 233
open te schuiven;
❒neem de schroevendraaier uit de
gereedschapstas en maak hiermee
de dop C fig. 235 open op het
aangegeven punt;
❒neem het sleepoog D uit de
gereedschapstas en draai het stevig
op de schroefdraadpen fig. 235.
Het achterste sleepoog B fig. 236
bevindt zich op het punt dat is
aangegeven op de afbeelding.
BELANGRIJK
171) Schroef de trekhaak vast en
controleer dat deze vastgedraaid
zit tot de eindaanslag.
172) Schakel, voor het slepen, de
stuurvergrendeling uit (zie
paragraaf "Contactslot" in het
hoofdstuk "Kennismaking met de
auto").
173) Vergeet niet dat de
rembekrachtiging en de
elektrische stuurbekrachtiging
tijdens het slepen niet
beschikbaar zijn. Er dient
aanzienlijk meer kracht te worden
uitgeoefend op het rempedaal
en op het stuurwiel om ze te
bedienen.
174) Gebruik voor het slepen geen
soepele kabels en vermijd
bruuske bewegingen. Zorg tijdens
het slepen dat er geen onderdelen
door de sleepverbinding kunnen
worden beschadigd.
234F1A0344
235F1A0223
236F1A0224
229
Page 234 of 367

175) Houd u bij het slepen aan de
speciale voorschriften van de
Wegenverkeerswet met
betrekking tot de
sleepvoorziening en het gedrag op
de weg.
176) Start de motor niet wanneer het
voertuig wordt gesleept.
177) Het slepen mag uitsluitend
plaatsvinden over de weg; de
voorziening mag niet gebruikt
worden om het voertuig weer op
de weg te brengen als het van
de weg is geraakt.
178) Het voertuig mag niet gesleept
worden om het over aanzienlijke
obstakels op de weg te krijgen
(bijv. hopen sneeuw of materialen
op het wegdek).
179) Het slepen moet gedaan
worden met twee voertuigen (het
ene sleept, het andere wordt
gesleept) die zo veel mogelijk
uitgelijnd moeten zijn; ook het
slepen door pechhulpvoertuigen
moet gedaan worden met de
voertuigen zoveel mogelijk met
elkaar uitgelijnd
230
NOODGEVALLEN
Page 235 of 367

ONDERHOUD EN ZORG
Dankzij correct onderhoud kunnen de
prestaties van de auto, evenals
beperkte bedrijfskosten en het behoud
van de efficiëntie van de
veiligheidssystemen gedurende langere
tijd gegarandeerd worden.
In dit hoofdstuk wordt uitgelegd hoe.GEPROGRAMMEERD
ONDERHOUD .................................232
GEPROGRAMMEERD
ONDERHOUDSSCHEMA ................233
PERIODIEKE CONTROLES .............236
ZWAAR GEBRUIK VAN DE AUTO ...236
NIVEAUS CONTROLEREN..............237
LUCHTFILTER/ POLLENFILTER ......244
ACCU .............................................245
WIELEN EN BANDEN .....................247
RUBBER SLANGEN........................248
RUITENWISSER ..............................249
CARROSSERIE ...............................250
INTERIEUR......................................252
231
Page 236 of 367

GEPROGRAMMEERD
ONDERHOUD
Juist onderhoud is uiterst belangrijk
voor een lange levensduur van het
voertuig onder optimale
omstandigheden.
Om die reden heeft Fiat een reeks
controles en onderhoudsbeurten
opgesteld die, afhankelijk van
de motorversie, elke 48.000 kilometer
uitgevoerd moeten worden.
Het geprogrammeerde onderhoud is
echter niet volledig toereikend om
de auto in optimale toestand te
houden: zowel in de beginperiode vóór
de servicebeurt bij 48.000 kilometer
als daarna, tussen twee servicebeurten
in, is regelmatig wat extra aandacht
vereist, zoals bijvoorbeeld de
vloeistofniveaus controleren en
eventueel bijvullen en de
bandenspanning controleren.
BELANGRIJK De servicebeurten van
het Geprogrammeerde Onderhoud zijn
door de fabrikant voorgeschreven.
Het niet uitvoeren ervan kan het
vervallen van de garantie tot gevolg
hebben.Het geprogrammeerde onderhoud
wordt door alle dealers van het Fiat
Servicenetwerk tegen vaste tarieftijden
uitgevoerd.
Eventuele reparaties die nodig blijken
tijdens het uitvoeren van de diverse
inspecties en controles van het
geprogrammeerd onderhoud, mogen
uitsluitend worden uitgevoerd na
uitdrukkelijke toestemming van de
klant.
BELANGRIJK Het is raadzaam het Fiat
Servicenetwerk onmiddellijk te
informeren over eventuele kleine
defecten en niet te wachten tot de
volgende onderhoudsbeurt.
Als het voertuig dikwijls gebruikt wordt
voor het trekken van aanhangers,
dan moet een korter interval tussen de
onderhoudsbeurten worden
aangehouden.
232
ONDERHOUD EN ZORG
Page 237 of 367

233
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUDSSCHEMA
km x 1000 48 96 144 192 240
Jaren 246810
Laadtoestand accu controleren en zo nodig opladen●●●●●
Banden op conditie/slijtage controleren en eventueel op spanning brengen●●●●●
Werking verlichtingssysteem (koplampen, richtingaanwijzers,
alarmknipperlichten, bagageruimte, interieur, dashboardkastje, lampjes
instrumentenpaneel, enz.) controleren●●●●●
Werking van ruitenwissers/-sproeiers controleren en zo nodig de sproeiers
afstellen●●●●●
Stand en conditie van wisrubbers van ruitenwissers voor/achter controleren●●●●●
Slot van motorkap en achterklep op aanwezigheid van vuil controleren,
schoonmaken en mechanismen smeren●●●●●
Visueel de toestand controleren van: buitenzijde van carrosserie,
bodemplaatbescherming, slangen en leidingen (uitlaat, brandstof- en
remsysteem en rubber elementen (hoezen, balgen, bussen enz.)●●●●●
Conditie en slijtage remblokken van schijfremmen voor controleren en de
werking van remblokslijtagesensor controleren●●●●●
Conditie en slijtage remblokken van schijfremmen achter controleren en de
werking van remblokslijtagesensor controleren (voor versies/markten, daar
waar aanwezig)●●●●●
Vloeistofniveaus controleren en eventueel bijvullen (motorkoelvloeistof,
remmen/hydraulische koppeling, ruitensproeiers, accu enz.)●●●●●
Page 238 of 367

234
ONDERHOUD EN ZORG
km x 1000 48 96 144 192 240
Jaren 246810
Visueel de conditie controleren van aandrijfriem(en) van hulporganen
(uitvoeringen zonder automatische riemspanner) (110 (°)- 130 - 150 - 180
MultiJet versies)●●
De spanning controleren van aandrijfriem van hulporganen (uitvoeringen
zonder automatische riemspanner)(^)●●
De spanning controleren van aandrijfriem van hulporganen (uitvoeringen
zonder automatische riemspanner) (115 MultiJet versies) (°)) (^)●●●
De toestand van de getande distributieriem controleren (110 (°)-130-150
MultiJet versies)●●
De toestand van de getande distributieriem controleren (115 MultiJet
versies) (°))●●●●●
Slag van handrem controleren en zo nodig afstellen●●●●●
Uitlaatgasemissie/roetuitstoot controleren●●●●●
Werking Motormanagementsysteem controleren (via diagnose-aansluiting)●●●●●
De reiniging van onderste rails zijschuifdeuren controleren bij uitvoeringen
met zijschuifdeuren (of elke 6 maanden)●●●●●
Het brandstoffilterelement vervangen (dieseluitvoeringen)●●●●●
Aandrijfriem(en) hulporganen vervangen●
De aandrijfriem(en) van de hulporganen vervangen (115 MultiJet versies) (°))●●
(°)Versie voor specifieke markten
(^) Bij de eerste verversing van de motorolie, moet de spanning van de aandrijfriem van de hulporganen gecontroleerd worden
Page 239 of 367

235
km x 1000 48 96 144 192 240
Jaren 246810
De getande distributieriem vervangen (*) (110 (°) 130 - 150 MultiJet versies)
De getande distributieriem vervangen (**) (115 MultiJet versies (°))
Het luchtfilterelement vervangen (***)●●●●●
De motorolie en het oliefilter vervangen (°°) (#)
Remvloeistof vervangen (of elke 2 jaar)●●●●●
Pollenfilter vervangen (of elke 2 jaar)●●●●●
(*) Wordt een maximale kilometerstand van 192.000 km aanbevolen. Ongeacht de kilometerstand moet de distributieriem bij zware bedrijfsomstandigheden (koud
klimaat, gebruik in de stad, langdurig stationair draaien) om de 4 jaar worden vervangen of in elk geval om de 5 jaar.
(°)Versie voor specifieke markten
(**) Wordt een maximale kilometerstand van 144.000 km aanbevolen. Ongeacht de kilometerstand moet de distributieriem bij zware bedrijfsomstandigheden (koud
klimaat, gebruik in de stad, langdurig stationair draaien) om de 4 jaar worden vervangen of in elk geval om de 5 jaar.
(***) Als het voertuig is voorzien van een speciaal luchtfilter voor stofrijke omgevingen: -elke 20.000 km filter controleren en schoonmaken, elke 40.000 km het filter
vervangen.
(°°) Het werkelijke interval voor de vervanging van de motorolie en het oliefilter is afhankelijk van de gebruikscondities van de auto en wordt aangegeven met een
brandend lampje of een bericht (indien aanwezig) op het instrumentenpaneel (zie paragraaf "Lampjes en berichten") en mag nooit meer dan 2 jaar bedragen.
(#) Als het voertuig overwegend in stadsverkeer gebruikt wordt, dan moeten de motorolie en het oliefilter elke 12 maanden vervangen worden.
Page 240 of 367

PERIODIEKE
CONTROLES
Vóór een lange reis controleren en
eventueel bijvullen:
❒niveau motorkoelvloeistof;
❒remvloeistofniveau;
❒vloeistofniveau ruitensproeier;
❒conditie en spanning banden;
❒werking verlichting (koplampen,
richtingaanwijzers,
alarmknipperlichten, enz..);
❒werking ruitenwissers/-sproeiers en
stand/slijtage wisserbladen
voor/achter.
Voor een goede werking en onderhoud
van het voertuig, is het raadzaam de
bovenstaande werkzaamheden
regelmatig uit te voeren (het is
raadzaam ongeveer elke 1000 km het
niveau van de motorolie te controleren
en elke 3000 km bij te vullen).
ZWAAR GEBRUIK
VAN DE AUTO
Als vooral een intensief gebruik van het
voertuig wordt gemaakt, zoals:
❒het trekken van aanhangers of
caravans;
❒het rijden op stoffige wegen;
❒talrijke korte ritten (minder dan 7-8
km) en bij buitentemperaturen onder
het vriespunt;
❒de motor vaak stationair draait of
lange afstanden worden gereden
bij lage snelheden of als het voertuig
lang niet wordt gebruikt;
dienen de volgende controles vaker te
worden uitgevoerd dan aangegeven
in het Geprogrammeerd
onderhoudsschema:
❒remblokken van schijfremmen voor
op conditie en slijtage controleren;
❒slot van motorkap en achterklep op
aanwezigheid van vuil controleren,
schoonmaken en mechanismen
smeren;
❒visueel de toestand controleren van:
motor, versnellingsbak, transmissie,
slangen en leidingen (uitlaat,
brandstof- en remsysteem) en rubber
elementen (stofkappen - hoezen -
bussen enz.);❒laadtoestand accu en niveau
accuvloeistof (elektrolyt) controleren;
❒conditie van aandrijfriemen van
hulporganen visueel controleren;
❒motorolie en oliefilter controleren en
zo nodig vervangen.
❒pollenfilter controleren en zo nodig
vervangen.
236
ONDERHOUD EN ZORG