FIAT PANDA 2018 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: FIAT, Model Year: 2018, Model line: PANDA, Model: FIAT PANDA 2018Pages: 240, PDF Size: 13.62 MB
Page 21 of 240

Het lampjegaat branden wanneer
de hendel voor het eerst wordt bediend
en blijft branden totdat de functie
automatisch wordt uitgeschakeld.
Telkens als de hendel wordt bediend,
wordt alleen de inschakeltijd van de
verlichting verlengd.
Uitschakeling:houd de hendel langer
dan twee seconden naar het stuurwiel
getrokken.
MISTACHTERLICHTEN
Druk op knop
, op het dashboard,
om de mistachterlichten in te
schakelen.
Wanneer de mistachterlampen zijn
ingeschakeld, gaat het lampje
op
het instrumentenpaneel tegelijkertijd
branden.
MISTLAMPEN/
MISTACHTERLICHT
(voor bepaalde versies/markten)
De mistlampen kunnen alleen
ingeschakeld worden als het dimlicht
brandt.
Druk, om de mistlampen/
mistachterlichten in te schakelen, op
knop A fig. 18 als volgt:
Eerste keer indrukken:
mistlampen voor aan;
tweede keer indrukken:
mistachterlichten aan;
derde keer indrukken:
mistkoplampen/mistachterlichten uit.
Wanneer de mistlampen zijn
ingeschakeld, gaat het lampje
op
het instrumentenpaneel tegelijkertijd
branden.
Wanneer de mistachterlampen zijn
ingeschakeld, gaat het lampje
op
het instrumentenpaneel tegelijkertijd
branden.
BELANGRIJK
16)De dagverlichting is een alternatief voor
het dimlicht in landen waar dit tijdens het
rijden overdag verplicht is, en is tevens
toegestaan in landen waar dit niet verplicht
is.17)De dagrijlichten mogen het dimlicht niet
vervangen tijdens het rijden in het donker
of in tunnels. Het gebruik van de
dagrijlichten wordt geregeld door de
wegenverkeerswetgeving van het land
waar u rijdt. Neem de wettelijke
voorschriften in acht.
18F1D0024
19
Page 22 of 240

INTERIEUR-
VERLICHTING
PLAFONDVERLICHTING
VOOR
Plafondverlichting met enkel
peertje
Het lampenglas van plafondverlichting
Afig. 19 kan in drie standen worden
gezet:
rechts ingedrukt: lampje altijd aan
links ingedrukt: lampje altijd uit
middelste stand: het lampje gaat
aan/uit bij het openen/sluiten van de
portieren.Meerdere lampen
plafondverlichting
(voor bepaalde versies/markten)
Schakelaar A fig. 20 wordt gebruikt om
de plafondverlichting in/uit te
schakelen.
Standen schakelaar A:
middelste stand (stand 1): de
lampjes C en D gaan aan/uit bij het
openen/sluiten van de portieren;
links ingedrukt (stand 0): de lampjes
C en D blijven altijd gedoofd;
rechts ingedrukt (stand 2): de
lampjes C en D blijven altijd
ingeschakeld.
De verlichting gaat geleidelijk aan/uit.
Standen schakelaar B fig. 20:
middelste stand (stand 1): de
lampjes C en D blijven altijd gedoofd;
links ingedrukt (stand 0): het lampje
C gaat aan;
rechts ingedrukt (stand 2): het
lampje D gaat aan.BELANGRIJK Controleer alvorens de
auto te verlaten of beide schakelaars in
de middelste stand staan: op deze
manier zullen de lampjes van de
plafondverlichting doven bij het sluiten
van de portieren, en voorkomt men
dat de accu ontlaadt. Als de schakelaar
in de ingeschakelde stand is blijven
staan, wordt de plafondverlichting
in ieder geval ongeveer 15 minuten na
het uitzetten van de motor automatisch
uitgeschakeld.
TIJDSCHAKELING
PLAFONDVERLICHTING
Bij sommige versies zijn er om het
in-/uitstappen in het donker en
op slecht verlichte plaatsen te
vergemakkelijken twee tijdregelingen
voorzien.
bij het instappen in de auto;
bij het uitstappen uit het voertuig.
19F1D0021
C
AB
D
20F1D0022
20
KENNISMAKING MET DE AUTO
Page 23 of 240

RUITEN REINIGEN
RUITENWISSERS /
-SPROEIERS VOORRUIT
4) 5) 6)
Werkt alleen met de contactsleutel in
de stand MAR.
Draaischakelaar A fig. 21 heeft vier
verschillende standen:
ruitenwisser uit.
wissen met interval.
langzaam continu wissen.
snel continu wissen.
Zet de hendel omhoog (onstabiele
stand) om de tijdelijke snelle wisstand in
te schakelen. Bij het loslaten keert de
hendel terug naar de beginstand en
wordt de werking van de ruitenwissers
automatisch afgebroken.Met de draaischakelaar A fig. 21 in de
stand
, wordt de wissnelheid
automatisch aan de rijsnelheid
aangepast.
Bij ingeschakelde ruitenwissers, wordt
bij het inschakelen van de
achteruitversnelling, ook de
achterruitwisser automatisch
ingeschakeld.
"Intelligente" wis-/wasfunctie
Trek de hendel naar het stuur
(onstabiele stand) om de ruitensproeier
in te schakelen.
Als de hendel langer dan een halve
seconde wordt aangetrokken, dan
worden in één beweging de
ruitenwissers en -sproeiers
ingeschakeld.
Als de hendel wordt losgelaten, stopt
de ruitenwisser na drie slagen. Na circa
6 seconden volgt nog een extra
reinigingsslag.
ACHTERRUITWISSER/
-SPROEIER
4) 5) 6)
Werkt alleen met de contactsleutel in
de stand MAR.
Zet ring 1 fig. 21 van standOnaar
stand
om de achterruitwisser als
volgt in te schakelen:
wissen met interval wanneer de
ruitenwissers voor niet werken;
synchroon wissen (met de halve
wisfrequentie) als de ruitenwissers voor
werken;
continu wissen met ingeschakelde
achteruitversnelling en bediening.
Bij ingeschakelde ruitenwisser voor en
ingeschakelde achteruitversnelling, is
de werking van de achterruitwisser
continu.
Door de hendel naar het dashboard te
trekken (onstabiele stand), wordt de
achterruitsproeier ingeschakeld. Als de
hendel ten minste een halve seconde
in deze stand wordt gehouden, dan
wordt ook de achterruitwisser
ingeschakeld. Door de hendel los te
laten, wordt de automatische
wis-/wasregeling ingeschakeld, net als
voor de ruitenwisser voor.
Deze functie wordt uitgeschakeld zodra
de hendel wordt losgelaten.
BA
21F1D0020
21
Page 24 of 240

BELANGRIJK
4)Gebruik de ruitenwissers of
achterruitwisser nooit om de ruit vrij te
maken van opgehoopte sneeuw of ijs.
Onder dergelijke omstandigheden wordt bij
overbelasting van de ruitenwissers voor
en achter de beveiliging ingeschakeld,
waardoor de ruitenwissers enkele
seconden niet zullen werken. Als hierna de
ruitenwissers niet meer werken (ook niet
na de sleutel te hebben gedraaid en de
motor opnieuw te hebben gestart), neem
dan contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
5)Schakel de ruitenwissers of de
achterruitwisser niet met van de ruit
opgeheven wisserblad in.
6)Zorg ervoor dat het systeem is
uitgeschakeld als de voorruit of achterruit
moet worden schoongemaakt.
22
KENNISMAKING MET DE AUTO
Page 25 of 240

KLIMAATREGELING.
18)2).
VERWARMING / HANDBEDIENDE KLIMAATREGELING
(voor bepaalde versies/markten)
Bedieningselementen
A - Luchttemperatuurknop (rood = warm / blauw = koud).
B - Knop luchtrecirculatie:
interne luchtrecirculatie.
luchttoevoer van buitenaf.
1
02
3
4
22F1D0132
23
Page 26 of 240

BELANGRIJK Geadviseerd wordt de luchtrecirculatie in te schakelen in de file of in tunnels, of rijdend over stoffige wegen, om
te voorkomen dat vervuilde lucht in het interieur komt. Gebruik de functie echter niet langdurig, vooral als er meerdere
passagiers aan boord zijn, om beslagen ruiten te voorkomen.
C - Draaiknop luchtverdeling:
luchtstroom naar de luchtroosters in het midden en aan de zijkant van het dashboard om de borst en het gelaat tijdens het
warme seizoen te verkoelen.
verdeling tussen luchtroosters beenruimten (warmste lucht) en luchtroosters op dashboard (koelste lucht).
naar de roosters in de beenruimte. Wegens de natuurlijke neiging van warmte om zich naar boven toe te verspreiden,
warmt dit type verdeling het interieur zo snel mogelijk op, waardoor onmiddellijk een behaaglijk gevoel wordt verkregen.
verdeling tussen uitstroomopeningen beenruimten en uitstroomopeningen voorruit/voorste zijruiten. Dit type verdeling
biedt een doeltreffende verwarming van het interieur en voorkomt dat de ruiten beslaan.
luchtstroom naar de luchtroosters van de voorruit en de voorste zijruiten om deze te ontwasemen of te ontdooien.
D - In-/uitschakelknop achterruitverwarming, inklapbare spiegel/voorruitverwarming (voor bepaalde versies/markten). De led op
de knop gaat branden om aan te geven dat de functie is ingeschakeld. Om de accu efficiënt te houden, wordt de functie na
ongeveer 20 minuten automatisch uitgeschakeld.
E - Draaiknop voor ventilatorsnelheid en inschakeling/uitschakeling klimaatregeling (voor bepaalde versies/markten).
BELANGRIJK In warm en vochtig weer kan als koude lucht op de voorruit wordt geblazen aan de buitenzijde condensatie
ontstaan, waardoor het zicht wordt beperkt.
OPMERKING Om de luchtstroom uit de openingen te stoppen, de knop op 0 plaatsen en knop B op interne luchtrecirculatie.
.
EXTRA VERWARMING
(voor bepaalde versies/markten)
Deze inrichting versnelt het verwarmen van het interieur wanneer het erg koud is. De verwarming wordt automatisch
ingeschakeld afhankelijk van de omgevingsomstandigheden en als de motor gestart is en wanneer de
motorkoelvloeistoftemperatuur laag is. De extra verwarming wordt automatisch uitgeschakeld nadat de gewenste
comfortsituatie is bereikt.
De verwarming werkt alleen bij lage buitentemperatuur en lage motorkoelvloeistoftemperatuur. De extra verwarming wordt niet
ingeschakeld als de accuspanning te laag is.
24
KENNISMAKING MET DE AUTO
Page 27 of 240

AUTOMATISCHE KLIMAATREGELING
(voor bepaalde versies/markten)
Bedieningselementen
.
A - Schakelt de AUTO-functie in (automatische werking klimaatregeling).
B - Verhoogt de luchttemperatuur.
C - Verlaagt de luchttemperatuur.
D - Selecteert handmatige luchtverdeling.
Door op de knoppen te drukken, kan een van de vijf luchtstroomverdelingspatronen gekozen worden:
luchtstroom naar de luchtroosters van de voorruit en de voorste zijruiten om deze te ontwasemen of te ontdooien.
luchtstroom naar de luchtroosters in het midden en aan de zijkant van het dashboard om de borst en het gelaat tijdens het
warme seizoen te verkoelen.
23F1D0708
25
Page 28 of 240

naar de roosters in de beenruimte. Wegens de natuurlijke neiging van warmte om zich naar boven toe te verspreiden,
warmt dit type verdeling het interieur zo snel mogelijk op, waardoor onmiddellijk een behaaglijk gevoel wordt verkregen.
+verdeling tussen luchtroosters beenruimten (warmste lucht) en luchtroosters op dashboard (koelste lucht).
+verdeling tussen uitstroomopeningen beenruimten en uitstroomopeningen voorruit/voorste zijruiten. Dit type verdeling
biedt een doeltreffende verwarming van het interieur en voorkomt dat de ruiten beslaan.
BELANGRIJK In warm en vochtig weer kan als koude lucht op de voorruit wordt geblazen aan de buitenzijde condensatie
ontstaan, waardoor het zicht wordt beperkt.
E - Schakelt de MAX DEF-functie (snelle ontdooiing/ontwaseming voorruit) in/uit.
F - Schakelt de aircocompressor in/uit.
G - Schakelt de interne luchtrecirculatie in/uit.
H - Klimaatregeling aan/uit.
F - Schakelt de achterruitverwarming en (voor bepaalde versies/markten) de spiegelverwarming/voorruitverwarming in/uit.
L/M - Regelt de ventilatorsnelheid.
De automatische klimaatregeling regelt de Start&Stopfunctie (motor uit wanneer de auto nul is) om een passend comfort in het
interieur te garanderen.
OPMERKING: Onder bijzonder extreme klimaatomstandigheden wordt aanbevolen het gebruik van de Start&Stopfunctie te
beperken om te voorkomen dat de compressor continu wordt in- en uitgeschakeld, waardoor de ramen snel beslaan en
vochtophoping plaatsvindt, met een onaangename geur in het interieur als gevolg.
.
BELANGRIJK
18)Het wordt afgeraden de luchtcirculatie in te schakelen bij lage buitentemperaturen, aangezien de ruiten sneller kunnen beslaan.
BELANGRIJK
2)Het systeem gebruikt een koelmiddel dat compatibel is met de wetten die van kracht zijn in de landen waar het voertuig wordt verkocht,
R134a of R1234yf. Gebruik tijdens het laden alleen het gas dat is aangeduid op het plaatje in de motorruimte. Het gebruik andere
koelmiddelen heeft invloed op de efficiency en conditie van het systeem. Het smeermiddel dat voor de compressor wordt gebruikt, is ook
strikt gekoppeld aan het type koelgas; raadpleeg het Fiat Servicenetwerk.
26
KENNISMAKING MET DE AUTO
Page 29 of 240

ELEKTRISCHE
RUITBEDIENING
ELEKTRISCHE
RUITBEDIENING VOOR
19) 20)
Deze werkt met de contactsleutel in de
stand MAR en gedurende circa drie
minuten nadat de contactsleutel naar
de stand STOP is gedraaid of
verwijderd is.
De bedieningsknoppen voor de
elektrische ruitbediening bevinden zich
achter de versnellingspook fig. 24 en
bedienen:
A Openen/sluiten linkerruit.
B Openen/sluiten rechterruit.
Met de sleutel in de stand MAR, wordt
de automatische werking van de ruit
geactiveerd als een van de knoppen
lang wordt ingedrukt: omhoog en
omlaag van de ruit aan de
bestuurderszijde en alleen omlaag aan
de passagierszijde.
HANDMATIGE
RUITBEDIENING ACHTER
Gebruik de slinger op het deurpaneel
om de ruit te openen/sluiten.
BELANGRIJK
19)Oneigenlijk gebruik van de elektrische
ruitbediening kan gevaarlijk zijn. Controleer
voor en tijdens het bedienen altijd of de
passagiers niet kunnen worden verwond
door de bewegende ruiten of door
voorwerpen die door de ruit worden
meegesleept of geraakt.
20)Verwijder altijd de sleutel uit het
contactslot als het voertuig wordt verlaten
om te voorkomen dat onverwachtse
bediening van de elektrische ruitbediening
gevaar oplevert voor de achtergebleven
passagiers.
MOTORKAP
OPENEN
Ga als volgt te werk:
trek de hendel fig. 25 in de richting
van de pijl;
verplaats hendel B fig. 26 naar links;
24F1D0031
25F1D0035
26F1D0036
27
Page 30 of 240

til de motorkap op en trek
tegelijkertijd de steunstang C fig. 27 uit
de klem D, steek vervolgens het
uiteinde van de stang in de opening E
in de motorkap (grote opening) en druk
de stang in de veiligheidsstand (kleine
opening).
21) 22)
SLUITEN
Ga als volgt te werk:
houd de motorkap met één hand
omhoog, verwijder met de andere hand
de stang C fig. 27 uit de zitting E en
plaats hem terug in de klem D;
laat de motorkap tot op ongeveer 20
cm van de motorruimte zakken en laat
hem dan vallen. Controleer of de
motorkap volledig gesloten is en niet
alleen met de beveiliging is vergrendeld
door te proberen hem op te tillen. Als
de motorkap niet perfect gesloten
is, probeer dan niet erop te drukken
maar open hem opnieuw en herhaal de
handeling.
23) 24)
BELANGRIJK Controleer altijd of de
motorkap goed vergrendeld is om
te voorkomen dat deze tijdens
het rijden open gaat.
Het volgende plaatje fig. 28 is
aangebracht in de motorruimte:
BELANGRIJK
21)Een onjuiste plaatsing van de
steunstang kan leiden tot een plotselinge
val van de motorkap.
22)Gebruik beide handen om de motorkap
op te tillen. Controleer, voordat de
motorkap wordt opgetild, of de armen van
de ruitenwissers tegen de ruit liggen, het
voertuig stilstaat en de handrem is
aangetrokken.
23)Verricht deze handelingen uitsluitend bij
stilstaand voertuig.
24)Voor de rijveiligheid moet de motorkap
tijdens het rijden altijd perfect gesloten
zijn. Controleer dus altijd of de motorkap
goed gesloten en vergrendeld is. Mocht u
tijdens het rijden merken dat de motorkap
niet goed vergrendeld is, stop dan
onmiddellijk en sluit de motorkap op de
correcte manier.
27F1D0037
28F1D1000
28
KENNISMAKING MET DE AUTO