FIAT SCUDO 2012 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: FIAT, Model Year: 2012, Model line: SCUDO, Model: FIAT SCUDO 2012Pages: 219, PDF Size: 4.21 MB
Page 51 of 219

47
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD EN
BEDIENINGSE-
LEMENTEN
BUITENVERLICHTING
Met de linker hendel fig. 53kunt u de bui-
tenverlichting in- en uitschakelen.
Als u de buitenverlichting inschakelt wor-
den het instrumentenpaneel en de bedie-
ningsknoppen op het dashboard verlicht.
VERLICHTING UIT fig. 53
Draai de draaiknop Ain stand 0.
BUITENVERLICHTING fig. 53
Dit wordt ingeschakeld als de draaischa-
kelaarAvan stand 0in stand
6wordt
gezet.
DIMLICHTEN fig. 53
De verlichting wordt ingeschakeld als u de
draaiknopAvan stand
6in stand 2/1zet.
Op het instrumentenpaneel gaat het lamp-
je
2branden.
GROOTLICHT fig. 54
De verlichting wordt ingeschakeld als u de
draaiknopAin stand
2/1zet en de
hendel naar het stuur trekt.
Op het instrumentenpaneel gaat het con-
trolelampje
1branden.
Als de hendel opnieuw naar het stuurwiel
wordt getrokken, dooft het grootlicht.GROOTLICHTSIGNAAL fig. 54
Trek de hendel naar het stuurwiel (1
eon-
vergrendelde stand), ongeacht de stand
van de draaiknop. Op het instrumenten-
paneel gaat het controlelampje
1bran-
den.
fig. 53F0P0046m
fig. 54F0P0047m
fig. 55F0P0048m
MISTLAMPEN VOOR
(indien aanwezig)
EN MISTACHTERLICHTEN
fig. 55-56
Inschakelen fig. 55:
❒draai de draaiknop Bin de richting van
de pijl:
❒eerste impuls, onvergrendelde stand, in-
schakeling mistlampen voor; op het in-
strumentenpaneel gaat het controle-
lampje
5branden.
❒tweede impuls, onvergrendelde stand,
inschakeling mistachterlichten
4.
Page 52 of 219

48
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD EN
BEDIENINGSE-
LEMENTEN
RICHTINGAANWIJZERS fig. 57
Ga als volgt te werk:
❒omhoog (stand 1): gaan de rechter rich-
tingaanwijzers branden;
❒omlaag (stand 2): gaan de linker rich-
tingaanwijzers branden.
Op het instrumentenpaneel knippert het
lampje
EofR.
De richtingaanwijzers schakelen automa-
tisch uit als met de auto weer rechtuit
wordt gereden.
Als dat nodig is kunnen de richtingaanwij-
zers kort worden ingeschakeld (bijv.: bij
het wisselen van rijbaan); zet hiervoor de
hendel omhoog of omlaag, zonder de ver-
grendelde stand te bereiken.
Zodra u de hendel loslaat, gaat deze au-
tomatisch terug.
fig. 57F0P0050mfig. 56F0P0049m
Uitschakelen fig. 56:
❒draai de draaiknop Bin de richting van
de pijl, onvergrendelde stand.
De mistlampen voor en de mistachter-
lichten schakelen automatisch uit als de
verlichting wordt uitgeschakeld of als uit-
sluitend de buitenverlichting weer wordt
ingeschakeld6. Als u de mistachterlich-
ten weer wilt inschakelen, moet u dus de
vorige handeling herhalen.
Als de motor opnieuw wordt gestart, gaat
automatisch dezelfde verlichting branden,
die was ingeschakeld om op het moment
dat de motor werd uitgezet.BELANGRIJK Doof bij goed zicht de mist-
achterlichten omdat ze hinderlijk kunnen
zijn voor weggebruikers achter u.
BELANGRIJK De mistlampen voor, de
mistachterlichten en het grootlicht kun-
nen ook worden ingeschakeld als de con-
tactsleutel in stand Sstaat of is uitgeno-
men. Bij geopende portieren klinkt er een
akoestisch signaal als de verlichting is in-
geschakeld.
Page 53 of 219

49
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD EN
BEDIENINGSE-
LEMENTEN
Follow me home (indien aanwezig)
Met deze functie wordt een bepaalde pe-
riode ingesteld (45 seconden) waarin de
ruimte voor de auto wordt verlicht; de
functie worden ingeschakeld door bij con-
tactslot in stand Sof verwijderde sleutel
de linker hendel in de richting van het
dashboard te drukken. Deze functie wordt
ingesteld door de hendel binnen 2 minu-
ten na het uitschakelen van de motor te
bedienen.
Als de auto is uitgerust met automatisch
inschakelende buitenverlichting en dim-
licht, wordt de functie follow me home au-
tomatisch ingeschakeld als een portier
wordt geopend.SCHEMERSENSOR
(automatische koplampen)
(indien aanwezig)
Deze sensor is in staat om de verschillen
in sterkte van het omgevingslicht waar te
nemen op basis van de ingestelde gevoe-
ligheid: hoe hoger de gevoeligheid, hoe
minder buitenlicht er nodig is om de ver-
lichting in te schakelen.
Inschakelen fig. 58
Draai de draaiknop in stand AUTO: op
deze manier gaan, afhankelijk van de sterk-
te van het omgevingslicht, tegelijkertijd de
buitenverlichting en de dimlichten auto-
matisch branden.
fig. 58F0P0286m
Uitschakelen fig. 58
Zet de draaiknop terug in stand å; bij uit-
schakeling van de functie verschijnt er een
bericht op het display.
De schemersensor is niet in staat om mist
te signaleren. Daarom moet bij mist de
verlichting handmatig worden ingescha-
keld.
Page 54 of 219

50
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD EN
BEDIENINGSE-
LEMENTEN
RUITEN REINIGEN
Met de rechter hendel fig. 59kunt u de
ruitenwissers/-sproeiers en achterruit-
wisser/-sproeier (indien aanwezig) bedie-
nen.
RUITENWISSERS/SPROEIERS
Deze werken uitsluitend als de contact-
sleutel in stand Mstaat.
De draaiknop van de rechter hendel kan
in vier standen worden gezet:
0ruitenwissers uitgeschakeld;
Iwissen met interval;
1langzaam continu wissen;
2snel continu wissen.
STijdelijk wissen (een slag): als u de
hendel loslaat, springt deze direct
weer in stand 0 en schakelen de rui-
tenwissers automatisch uit.
Als u de hendel iets naar het stuur trekt
(onvergrendelde stand), schakelen de rui-
tensproeiers in, ongeacht de stand van de
draaiknop. Als het dimlicht of grootlicht
brandt, gaan gelijktijdig ook de koplamp-
sproeiers (indien aanwezig) werken. Ver-
volgens voeren de ruitenwissers een cy-
clus van drie slagen uit.Gebruik de ruitenwisser niet
om lagen sneeuw of ijs van de
voorruit te verwijderen. In die
omstandigheden grijpt, als de
ruitenwissers te zwaar worden belast, de
beveiliging in, die ervoor zorgt dat de rui-
tenwissers enkele seconden worden uit-
geschakeld. Als hierna de werking niet
wordt hervat (ook na een herstart van
de auto met de contactsleutel), wendt
u dan tot het Fiat Servicenetwerk.
Om het onderhoud (bijvoorbeeld het rei-
nigen van de voorruit of het vervangen van
de wisserbladen) eenvoudiger uit te kun-
nen voeren, gaan de ruitenwissers in een
verticale stand staan als de hendel naar be-
neden wordt bewogen binnen 60 secon-
den nadat de contactsleutel in stand Sis
gezet of is uitgenomen; de ruitenwissers
kunnen nu omhoog worden geklapt voor
het vervangen van de rubbers of voor het
reinigen.
BELANGRIJK Om eventuele schade aan
de carrosserie te voorkomen, mogen de
ruitenwissers uitsluitend omhoog worden
geklapt als ze eerst in verticale stand zijn
gezet volgens de hiervoor beschreven pro-
cedure.
fig. 59F0P0051m
Page 55 of 219

51
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD EN
BEDIENINGSE-
LEMENTEN
De regensensor (indien aanwezig) is een
elektronische voorziening voor de rui-
tenwissers en zorgt ervoor dat de fre-
quentie van de slagen van de ruitenwissers,
tijdens het wissen met interval, automa-
tisch wordt aangepast aan de hoeveelheid
regen op de ruit.
De regensensor wordt automatisch inge-
schakeld als u de rechter hendel in stand
AUTOzet en heeft een regelbereik dat
geleidelijk varieert van stilstaande ruiten-
wissers (geen enkele slag) bij een droge
ruit, tot de eerste snelheid (langzaam con-
tinu wissen) bij veel regenval.
Als de regensensor wordt ingeschakeld,
maken de ruitenwissers 1 slag. REGENSENSOR
(indien aanwezig)
De regensensor bevindt zich achter de
achteruitkijkspiegel, staat in contact met
de voorruit en zorgt ervoor dat de fre-
quentie van de slagen van de ruitenwissers,
tijdens het wissen met interval, automa-
tisch wordt aangepast aan de hoeveelheid
regen op de ruit.
WAARSCHUWING Houd de ruit in de
omgeving van de sensor schoon.
Als de regensensor fig. 60aanwezig is:
0Ruitenwissers uitgeschakeld.
IWissen met interval.
1Langzaam continu wissen.
2Snel continu wissen.
AUTOInschakeling regensensor (auto-
matische werking). Als de hendel wordt
losgelaten, keert deze terug naar stand 0.
fig. 60F0P0052m
Page 56 of 219

52
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD EN
BEDIENINGSE-
LEMENTEN
Als de ruitensproeiers worden bediend bij
ingeschakelde regensensor, werkt het nor-
male reinigingsprogramma. Daarna hervat
de regensensor zijn normale automatische
werking.
Zet voor het uitschakelen van de regen-
sensor de hendel van de ruitenwissers in
standI,1of2. Bij uitschakeling van de
functie verschijnt er een melding op het
display.
Voor het inschakelen van de regensensor
moet de hendel in een andere stand wor-
den gezet en daarna in stand AUTO.De regensensor kan de volgende specia-
le omstandigheden die van invloed zijn op
de gevoeligheid van de sensor signaleren
en zichzelf aanpassen:
❒vuil op het controle-oppervlak (zou-
taanslag, vuil enz.);
❒waterstrepen veroorzaakt door ver-
sleten wisserrubbers;
❒verschil tussen dag en nacht (het zicht
wordt ‘s nachts sterker gehinderd door
vocht op de ruit).Als u de hendel iets naar het stuur trekt
(onvergrendelde stand), schakelen de rui-
tensproeiers in, ongeacht de stand van de
draaiknop. Als het dimlicht of grootlicht
brandt, gaan gelijktijdig ook de koplamp-
sproeiers (indien aanwezig) werken. Ver-
volgens voeren de ruitenwissers een cy-
clus van drie slagen uit.Schakel de regensensor niet
in als de auto in een wastun-
nel wordt gereinigd.
ATTENTIE!
Voor het reinigen van de
voorruit moet altijd worden
gecontroleerd of het systeem is uitge-
schakeld.
ATTENTIE!
Schakel het systeem niet in
als er ijs op de voorruit zit.
ATTENTIE!
Page 57 of 219

53
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD EN
BEDIENINGSE-
LEMENTEN
Achterruitwisser
(indien aanwezig) fig. 61
De werking kan alleen plaatsvinden als het
contactslot in stand Mstaat.
❒Draai de knop Avan stand 0in stand
'.
Als de ruitenwissers zijn ingeschakeld en
u de achteruit inschakelt, schakelt de ach-
terruitwisser automatisch in voor maxi-
maal zicht achter.KOPLAMPSPROEIERS
(indien aanwezig) fig. 62
De “verzonken” koplampsproeiers zijn in
de voorbumper van de auto gemonteerd
en treden in werking als u, bij ingeschakeld
dimlicht, de ruitensproeiers inschakelt.
BELANGRIJK Controleer regelmatig of de
koplampsproeiers schoon en in goede
staat zijn.
fig. 62F0P0054m
Gebruik de achterruitwisser
niet om opgehoopte sneeuw of
ijs van de achterruit te verwij-
deren. In die omstandigheden
grijpt, als de achterruitwisser te zwaar
wordt belast, de beveiliging in, die ervoor
zorgt dat de wisser enkele seconden
wordt uitgeschakeld. Als hierna de wer-
king niet wordt hervat (ook na een her-
start van de auto met de contactsleutel),
wendt u dan tot het Fiat Servicenetwerk.
Achterruitsproeier
(indien aanwezig) fig. 61
De werking kan alleen plaatsvinden als het
contactslot in stand Mstaat.
❒Draai de draaiknop Avan stand
'in
stand
&(onvergrendelde stand) om de
achterruitsproeier in te schakelen.
Gelijktijdig voert de ruitenwisser een cy-
clus van drie slagen uit.
fig. 61F0P0053m
Page 58 of 219

54
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD EN
BEDIENINGSE-
LEMENTEN
fig. 63/aF0P0055m
Gekozen functie,
aanduiding voor
“Cruise-Control”.
Functie uitgescha-
keld,OFF(bijvoor-
beeld bij 107 km/h).
Functie ingeschakeld
(bijvoorbeeld bij 107
km/h).
Snelheid van de auto
hoger(bijvoorbeeld
118 km/h),
de ingestelde
snelheid knippert.
Melding van een
storing in
de werking,
OFF- de streepjes
knipperen.
De cruise-control toont op het instrumen-
tenpaneel informatie over de werking en de
geprogrammeerde snelheid:
F0P0324m
F0P0325m
F0P0326m
F0P0327m
F0P0328m
CRUISE-CONTROL
(SNELHEIDSREGELAAR)
(indien aanwezig)
“Deze houdt de door de bestuurder ge-
wenste snelheid aan. Dit is een hulpmid-
del tijdens het rijden dat de door de be-
stuurder ingestelde snelheid constant aan-
houdt, mits het verkeer vlot doorstroomt,
maar niet op steile hellingen.
Het systeem kan ingesteld en ingeschakeld
worden als de auto sneller rijdt dan 40
km/h en de vierde versnelling of hoger in-
geschakeld is.Als de auto is uitgerust zowel met een
snelheidsbegrenzer als met cruise-control
(afhankelijk van het land van kentekenre-
gistratie en de motoruitvoering), dan kun-
nen beide functies niet gelijktijdig inge-
schakeld worden.
Page 59 of 219

55
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD EN
BEDIENINGSE-
LEMENTEN
Functie selecteren
Zet de knop in de stand CRUISE. De
cruise-control is gekozen, maar nog niet
ingeschakeld en er is nog geen snelheid ge-
programmeerd.
F0P0329m F0P0324m
Snelheid voor het
eerst
programmeren
en inschakelen
❒Bedien het gaspe-
daal om de gewens-
te snelheid te berei-
ken.
❒Druk op de knop SET - ofSET +.
De snelheid is geprogrammeerd en inge-
schakeld, waarna de auto deze snelheid
aanhoudt.
F0P0330m
F0P0332mF0P0331m
Tijdelijke overschrijding van de
snelheid
Dit is mogelijk door gas te geven, waar-
door tijdelijk met een hogere dan de in-
gestelde snelheid kan worden gereden De
geprogrammeerde waarde knippert.
Als het gaspedaal wordt losgelaten, dan
gaat de auto weer met de geprogram-
meerde snelheid rijden.
F0P0333m F0P0327m
Opnieuw inschakelen
Druk op de knop als de cruise-control was
uitgeschakeld terwijl er een snelheid is ge-
programmeerd.
De auto gaat met de laatst geprogram-
meerde snelheid rijden.
Ook kan de procedure “Snelheid voor het
eerst programmeren” opnieuw worden
uitgevoerd.
F0P0334m F0P0331m
Uitschakelen
(OFF)
❒Druk de knop in of
trap het rem- of
koppelingspedaal in.
F0P0334m
F0P0335mF0P0325m
Page 60 of 219

56
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD EN
BEDIENINGSE-
LEMENTEN
Geprogrammeerde
snelheid wijzigen
Er zijn twee mogelijk-
heden om de gepro-
grammeerde snelheid
te verhogen:
Zonder gebruik van het gaspedaal:
❒druk op de knop Set +.
Kort indrukken verhoogt de snelheid
met 1 km/h.
Ingedrukt houden verhoogt de snelheid
in stappen van 5 km/h.
M.b.v. het gaspedaal:
❒verhoog de snelheid tot de gewenste
snelheid
❒druk op de knop Set + ofSet -.
Geprogrammeerde snelheid verlagen:
❒druk op de knop Set -.
Kort indrukken verlaagt de snelheid
met 1 km/h.
Ingedrukt houden verlaagt de snelheid
in stappen van 5 km/h.
F0P0330m F0P0336m
F0P0332m
F0P0337m F0P0325m
Functie uitschakelen
Zet de draaiknop in stand 0of verwijder
de contactsleutel uit het contactslot.
Geprogrammeerde snelheid
wissen
Als de auto stilstaat en de contactsleutel
uitgenomen is, dan wordt de snelheid uit
het geheugen van het systeem gewist.
F0P0328m
Storingen in de werking
De geprogrammeerde snelheid wordt ge-
wist en vervangen door drie streepjes.
Wendt u tot het Fiat Servicenetwerk om
het systeem te laten controleren.Correct gebruik
Let op als de geprogrammeerde snelheid
wordt gewijzigd door de knop ingedrukt
te houden, omdat de snelheid snel ver-
hoogd of verlaagd kan worden.
Gebruik de cruise-control niet tijdens het
rijden op gladde wegen of in druk verkeer.
Op steile afdalingen kan de cruise-control
niet verhinderen dat de auto sneller dan
de geprogrammeerde snelheid gaat rijden.
De cruise-control vormt in geen enkele si-
tuatie een ontheffing voor het negeren van
de wettelijke snelheidslimieten of een ver-
vanging voor de waakzaamheid en ver-
antwoordelijkheid van de bestuurder.
Voorkom dat de werking van de pedalen
wordt gehinderd:
– controleer of de vloermat correct ge-
plaatst is
– plaats niet meerdere vloermatten op el-
kaar.