Bandenspanning Hyundai Ioniq Electric 2017 Handleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: HYUNDAI, Model Year: 2017, Model line: Ioniq Electric, Model: Hyundai Ioniq Electric 2017Pages: 566, PDF Size: 44.45 MB
Page 469 of 566
6-17
Wat te doen in een noodgeval
6
0. Label met snelheidsbeperking
1. Fles bandenreparatievloeistof enlabel met snelheidsbeperking
2. Vulslang van fles bandenreparatievloeistof naar band
3. Aansluitingen en kabel voor directe aansluiting op 12V-aansluiting 4. Houder voor fles
bandenreparatievloeistof
5. Compressor
6. AAN/UIT-schakelaar
7. Bandenspanningsmeter voor weergave van de bandenspanning
8. Schroefventiel voor het verlagen van de bandenspanning De stekkers, kabel en aansluitslang zijn opgeborgen in decompressorbehuizing.
Volg de hieronder beschreven
procedure nauwgezet, omdat de
bandenreparatievloeistof anders
onder hoge druk kan ontsnappen.
OGDE064102
Onderdelen van de Tire Mobility Kit
Gebruik geen
bandenreparatievloeistof
waarvan dehoudbaarheidsdatum is
verstreken (deze datum staatvermeld op de verpakking).
Hierdoor kan de bandstuklopen.
WAARSCHUWING
Buiten het bereik van kinderen houden.
Contact met de ogen vermijden.
Niet inslikken.
WAARSCHUWING
Page 472 of 566
6-20
Wat te doen in een noodgeval
7. Steek de aansluiting van decompressor (3) in de 12V-
aansluiting van de auto.
8.Zet de startknop in stand ON, zet de compressor aan en laat decompressor gedurende 5 - 7
minuten draaien, zodat de band totde juiste spanning met
bandenreparatievloeistof wordt
gevuld. (Raadpleeg "Banden en
wielen" in hoofdstuk 8.) De
bandenspanning na het vullen van
de band is niet belangrijk; deze
wordt later gecontroleerd/
gecorrigeerd. Let er bij het vullen van de band opdat de maximale spanning niet
wordt overschreden en bewaartijdens het vullen afstand tot deband.
9. Schakel de compressor uit.
10. Verwijder de slangen van de
aansluiting van de fles
bandenreparatievloeistof en van
het ventiel.
Berg de Tire Mobility Kit weer op zijn
oorspronkelijke positie in de auto op.
Rijd niet met de auto wanneer
de bandenspanning lager is dan
200 kPa (29 psi). Hierdoor kan
de band defect raken, waardoor
een ongeval zou kunnenontstaan.
OPMERKING
OAEE066008
Page 473 of 566
6-21
Wat te doen in een noodgeval
6
Verdelen van debandenreparatievloeistof
11. Rijd onmiddellijk ongeveer 7 - 10 km (of ongeveer 10 minuten) met
de auto, zodat de
bandenreparatievloeistof
gelijkmatig in de band wordt
verdeeld.
Rijd niet harder dan 80 km/h. Rijdindien mogelijk niet langzamer dan20 km/h. Als u tijdens het rijden ongewone
trillingen opmerkt, een abnormaal
rijgedrag ervaart of bijgeluiden hoort,
verlaag dan uw snelheid en rijd
voorzichtig verder totdat u de auto op
een veilige plaats tot stilstand kuntbrengen. Roep hulp in of laat de auto
wegslepen. Wanneer u de Tire
Mobility Kit gebruikt, kunnen de
bandenspanningssensor en velg
door de bandenreparatievloeistof
beschadigd raken. Laat de band
controleren door een officiële dealer.
Controleren van debandenspanning
1. Stop, nadat u ongeveer 7 - 10 km (of
ongeveer 10 minuten) hebt
gereden, op een veilige plaats.
2. Sluit de vulslang (2) direct aan op het ventiel.
3. Steek de aansluiting van de compressor in de 12V-aansluiting
van de auto.
OLMF064106
OAEE066005
Page 474 of 566
6-22
Wat te doen in een noodgeval
4. Breng de band op de aanbevolenspanning.
Zet de startknop in stand ON en
ga dan als volgt te werk.
- Verhogen van debandenspanning:
Schakel de compressor in, stand
"I". Schakel de compressor kort uit om de huidigebandenspanning te controleren.
- Verlagen van de bandenspanning:
Druk op de knop (8) van de
compressor.
Informatie
De bandenspanningsmeter kan een
hogere waarde dan de werkelijke
waarde aangeven als de compressor
draait. Om de juiste bandenspanning
te kunnen aflezen, moet de
compressor worden uitgeschakeld.
i
Wanneer u een
bandenreparatieset gebruikt die
niet door HYUNDAI is
goedgekeurd, kunnen debandenspanningssensoren door
de bandenreparatievloeistof
beschadigd raken. De
bandenreparatievloeistof op debandenspanningssensor en velg
moet worden verwijderd wanneerde band door een nieuw
exemplaar wordt vervangen en debandenspanningssensorenmoeten door een officiële
HYUNDAI-dealer worden
gecontroleerd.
OPMERKING
Page 479 of 566
7
Onderhoud
7
Onderhoud
Motorruimte ............................................................7-3
Onderhoudswerkzaamheden ................................7-4Verantwoordelijkheid van de eigenaar ........................7-4
Voorzorgsmaatregelen met betrekking tot
het onderhoud uitgevoerd door eigenaar ..................7-4
Door de eigenaar uit te voeren onderhoud .......7-5 Schema voor door de eigenaar uit te
voeren onderhoud.............................................................7-6
Uitleg bij onderhoudsschema ...............................7-8
Koelvloeistof .........................................................7-10 Koelvloeistofpeil controleren .......................................7-10
Koelvloeistof verversen .................................................7-13
Remvloeistof .........................................................7-14 Remvloeistofniveau controleren .................................7-14
Ruitensproeiervloeistof.......................................7-15 Ruitensproeiervloeistofniveau controleren ..............7-15
Interieurfilter ........................................................7-16 Filter controleren ............................................................7-16 Ruitenwisserbladen ..............................................7-18
Bladen controleren .........................................................7-18
Bladen vervangen ...........................................................7-18
Accu (12 V) ...........................................................7-20 Voor een optimale werking van de accu...................7-21
Accucapaciteitsticker ....................................................7-21
Accu opladen ....................................................................7-22
Te resetten onderdelen .................................................7-23
Banden en velgen ................................................7-24 Aandacht voor de banden ............................................7-24
Aanbevolen bandenspanning bij koude banden .....7-25
Bandenspanning controleren .......................................7-26
Wielen verwisselen .........................................................7-27
Wielen uitlijnen en balanceren ....................................7-28
Banden vervangen ..........................................................7-28
Velgen vervangen............................................................7-29
Grip .....................................................................................7-29
Onderhoud van banden .................................................7-29
Informatie op de wang van de band ..........................7-29
Banden met een kleine hoogte-/
breedteverhouding ..........................................................7-33
7
Page 484 of 566
7-6
Onderhoud
Schema voor door de eigenaar
uit te voeren onderhoud
Bij het tanken:
Controleer het koelvloeistofpeil inhet koelvloeistofreservoir.
Controleer het ruitensproeiervloeistofniveau.
Controleer of de bandenspanning in orde is.
Tijdens het rijden:
Controleer op trillingen in hetstuurwiel. Controleer of het sturen
niet zwaarder gaat, of het stuurwiel
geen speling vertoont en of de
rechtuitstand niet is gewijzigd.
Controleer of de auto niet naar één kant trekt op een vlakke, rechte weg.
Controleer bij het remmen op vreemde geluiden, naar één kant
trekken, een grotere slag van hetrempedaal of een moeilijk in te
trappen rempedaal.
Controleer, als de reductieoverbrenging slipt of niet
normaal werkt, het niveau van de
vloeistof in de reductieoverbrenging.
Controleer de reductieoverbrengingsfunctie stand
P (parkeren).
Controleer de parkeerrem.
Controleer onder uw auto op lekkage (tijdens of na het gebruik
van de airconditioning kan er een
plasje water onder uw auto
ontstaan; dit is een normaal
verschijnsel en duidt niet oplekkage).
Ten minste maandelijks:
Controleer het koelvloeistofpeil in
het koelvloeistofreservoir.
Controleer de werking van alle verlichting van uw auto, inclusief
de remlichten, richtingaanwijzers
en alarmknipperlichten.
Controleer de bandenspanning van alle banden inclusief die van
het reservewiel, controleer de
profieldiepte van de banden encontroleer de banden opongelijkmatige slijtage enbeschadigingen.
Controleer of de wielmoeren vastzitten.
Wees voorzichtig bij het
controleren van het
koelvloeistofpeil wanneer de
onderdelen in de motorruimte
warm zijn. Hierdoor kan er
koelvloeistof naar buiten
spuiten en kunt u ernstige
brandwonden of ander letseloplopen.
WAARSCHUWING
Page 502 of 566
7-24
OnderhoudB
B AA NN DDEENN EE NN VV EELLGG EENN
Aandacht voor de banden
Voor uw veiligheid, een maximale
levensduur van de banden en een zo
laag mogelijk brandstofverbruik, dientu de banden steeds op de
aanbevolen spanning te houden en
dient u het totaalgewicht en demaximale asbelasting niet te
overschrijden.
(Vervolg)Controleer bij het controleren
van de bandenspanning ook
altijd die van het reservewiel.
Vervang banden die
(ongelijkmatig) versleten of
beschadigd zijn. Versletenbanden kunnen een
verminderde remwerking,
verlies van de controle over de
auto en verminderde tractie
veroorzaken.
Vervang banden ALTIJD door
banden van dezelfde maat als
de originele banden van deze
auto. Het gebruik van eenandere dan de
voorgeschreven bandenmaat
kan een negatieve invloed
hebben op het rijgedrag en
kan ervoor zorgen dat u de
controle over de auto verliest
of kan invloed hebben op het
antiblokkeersysteem (ABS)
van uw auto, waardoor een
ernstig ongeval kan ontstaan.
Door bandproblemen kunt u de
controle over de auto verliezen,
waardoor er een ongeval kan
ontstaan. Tref de volgende
voorzorgsmaatregelen om dekans op ERNSTIG LETSEL tebeperken:
Controleer de bandenspanning maandelijks.
Controleer de banden
daarnaast op slijtage en
beschadigingen.
De aanbevolen
bandenspanning bij koudebanden staat in ditinstructieboekje en op hetbandenspanningslabel op de
middenstijl aan
bestuurderszijde. Gebruik altijdeen bandenspanningsmeterom de bandenspanning te
meten. Banden met een te
hoge of een te lage spanning
slijten ongelijkmatig, wat een
negatieve invloed op dehandling heeft.
(Vervolg)
WAARSCHUWING
Page 503 of 566
7-25
7
Onderhoud
U kunt alle specificaties (afmetingen
en spanningen) terugvinden op eenlabel op de middenstijl aan
bestuurderszijde.
Aanbevolen bandenspanning
bij koude banden
De spanning van alle banden
(inclusief die van het reservewiel)
dient bij koude banden
gecontroleerd te worden. "Koude
banden" wil zeggen dat er de laatste
drie uur niet met de auto is geredenof niet meer dan 1,6 km.
Wanneer banden warm zijn, zal de
bandenspanning normaal gesproken0,3 tot 0,4 bar hoger zijn dan
wanneer ze koud zijn. Laat om debanden op de juiste spanning tebrengen geen lucht ontsnappen uit
warme banden. Hierdoor zal de
bandenspanning te laag worden. Zie
"Banden en velgen" in hoofdstuk 8
voor de aanbevolenbandenspanning.Voor optimale rijeigenschappen,een optimale handling en een zo
laag mogelijke bandenslijtagedient u de banden op de
aanbevolen spanning te houden.
Een te hoge of een te lage
bandenspanning reduceert de
levensduur van de banden,
beïnvloedt de handling van de
auto in negatieve zin en kan tot
onverwachte bandproblemen
leiden, waardoor u de controle
over de auto kunt verliezen met
een ongeval tot gevolg.
Een veel te lage bandenspanning kan leiden totenorme warmteontwikkeling.
Hierdoor is het mogelijk dat u
een klapband krijgt, dat hetloopvlak losraakt of dat andere
bandafwijkingen optreden,
waardoor u de controle over de
auto kunt verliezen en een
ongeval kunt veroorzaken. Dit
risico is veel groter bij hoge
buitentemperaturen en lange tijd
rijden met hoge snelheden.
WAARSCHUWING
OAE086002L
Page 504 of 566
7-26
Onderhoud
Bandenspanning controleren
Controleer de bandenspanning,
inclusief die van het reservewiel,minstens eenmaal per maand.
Controle
Gebruik een bandenspanningsmeter
van een goede kwaliteit om de
bandenspanning te meten. Het isonmogelijk de bandenspanning tebeoordelen door alleen naar de
banden te kijken. Radiaalbanden
lijken mogelijk ook op de juistespanning te zijn als de
bandenspanning te laag is.
Verwijder de ventieldop. Druk de
bandenspanningsmeter stevig op het
ventiel om de spanning te meten. Als
de bandenspanning bij koude
banden overeenkomt met de
aanbevolen druk op de band en het
informatielabel, hoeft hij niet te
worden aangepast. Corrigeer de
bandenspanning tot het aanbevolen
niveau als de spanning te laag is.
Plaats de ventieldopjes altijd terug
op de ventielen.Zonder het ventieldopje kan er vuil
en vocht in het ventiel komen,
waardoor lucht kan ontsnappen.
Zorg bij verlies van een ventieldopje
zo snel mogelijk voor een nieuw
exemplaar.
Druk als de bandenspanning te hoog is het metalen pennetje in het
midden van het ventiel in om lucht uit
de band te laten lopen. Controleer debandenspanning opnieuw met de
bandenspanningsmeter. Plaats de
ventieldopjes altijd terug op de
ventielen. Zonder het ventieldopje
kan er vuil en vocht in het ventiel
komen, waardoor lucht kan
ontsnappen. Zorg bij verlies van een
ventieldopje zo snel mogelijk voor
een nieuw exemplaar.
Een te lage bandenspanning
resulteert in overmatige
slijtage, slechte handling eneen verhoogd
brandstofverbruik. Vervorming
van de band is ook mogelijk.Houd de banden op de juiste
spanning. Als een bandfrequent op spanning moet
worden gebracht, adviserenwe u de band te laten
controleren door een officiële
HYUNDAI-dealer.
Een te hoge bandenspanning
heeft een negatieve invloed op
het rijcomfort en zorgt voor
een verhoogde slijtage in het
midden van het loopvlak.
Bovendien bestaat er een
grotere kans op beschadiging
door oneffenheden in hetwegdek.
OPMERKING
Page 505 of 566
7-27
7
Onderhoud
Wielen verwisselen
Om de banden zo gelijkmatig
mogelijk te laten slijten raadt
HYUNDAI aan de wielen iedere
12.000 km of eerder, indien het
slijtagepatroon daartoe aanleiding
geeft, te verwisselen.
Controleer bij het verwisselen van de
wielen tevens de balans. Controleer de banden bij het
verwisselen van de wielen opongelijkmatige slijtage en
beschadigingen. Abnormale slijtage
wordt meestal veroorzaakt door eenonjuiste bandenspanning, een
onjuiste wieluitlijning, onbalans,
veelvuldig hard remmen en snelle
bochten. Controleer het profiel en de
zijkant van de band op zwellingen.
Vervang de band als het canvas of
de koordlagen zichtbaar zijn. Breng
na het verwisselen van de wielen debanden op de juiste spanning encontroleer of de wielmoeren
vastzitten (het juiste aanhaalmoment
is 11 - 13 kgf.m [79 - 94 lbf.ft]).Controleer bij het verwisselen van de
wielen tevens de remblokken op
slijtage. Informatie
De binnenzijde en de buitenzijde van
een asymmetrische band zijn
verschillend. Bij het monteren van een
asymmetrische band moet erop
worden gelet dat de zijde met de tekst
"outside" zich aan de buitenzijde
bevindt. Als het merkteken "inside"
zich aan de buitenzijde bevindt, heeft
dat een negatieve invloed op het
rijgedrag van de auto.
i
Gebruik het reservewiel niet
voor het verwisselen van dewielen.
Gebruik nooit diagonaal- en
radiaalbanden door elkaar. Dit
kan een negatieve invloed
hebben op het rijgedrag
waardoor u de controle over
de auto kunt verliezen,
hetgeen kan leiden tot een
ongeval.
WAARSCHUWING
CBGQ0706
ODH073802
■ Met een volwaardig reservewiel
(indien van toepassing)
■ Zonder reservewiel