stop start JEEP RENEGADE 2018 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: JEEP, Model Year: 2018, Model line: RENEGADE, Model: JEEP RENEGADE 2018Pages: 380, PDF Size: 6.15 MB
Page 156 of 380

BEDIENING VAN DE
ELEKTRISCHE PARKEERREM
De elektrische parkeerrem kan op de
volgende manieren werken:
"Dynamische werkwijze": deze modus
wordt ingeschakeld door de schakelaar
continu tijdens het rijden te bedienen;
"Statische werkwijze in- en
uitschakeling": bij stilstaande auto kan
de elektrische parkeerrem worden
ingeschakeld door de schakelaar op de
tunnelconsole eenmaal te bedienen. Druk
daarentegen op de schakelaar en trap
tegelijkertijd het rempedaal in om de rem
uit te schakelen;
“Drive Away Release” (indien
aanwezig): de elektrische parkeerrem
wordt automatisch gedeactiveerd
wanneer wordt waargenomen dat de
bestuurder de auto voor- of achteruit wil
laten rijden. Op versies met een
automatische versnellingsbak is het
tevens nodig dat de veiligheidsgordel van
de bestuurder is vastgezet;
"Safe Hold": wanneer de
voertuigsnelheid lager is dan 3 km/h, de
versnellingspook niet in P (Parkeren)
staat bij versies met automatische
versnellingsbak en de intentie van de
bestuurder om de auto te verlaten wordt
gedetecteerd, wordt de elektrische
parkeerrem automatisch ingeschakeldzodat de auto in veilige omstandigheden
verkeert;
“Auto Park Brake”: als de
voertuigsnelheid lager is dan 3 km/h,
wordt de elektrische parkeerrem
automatisch ingeschakeld als de
versnellingspook naar stand P (Parkeren)
wordt gezet (versies met automatische
versnellingsbak), of met het contactslot
op STOP (versies met handgeschakelde
versnellingsbak). Wanneer de parkeerrem
is ingeschakeld en op de wielen is
toegepast, gaan de led op de schakelaar
fig. 102 op de tunnelconsole en het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel gelijktijdig branden.
Elke automatische inschakeling van de
parkeerrem kan geannuleerd worden door
de schakelaar op de tunnelconsole in te
drukken en tegelijkertijd de
versnellingspook voor de automatische
versnellingsbak naar stand P (Parkeren)
te zetten of de startinrichting naar STOP
te zetten (versies met handgeschakelde
versnellingsbak). Deze modus kan
bediend worden met behulp van het
Menu van hetUconnect systeem™.
SAFE HOLD
Dit is een veiligheidsfunctie die
automatisch de elektrische parkeerrem
inschakelt in het geval van een
omstandigheid die gevaarlijk is voor het
voertuig.Als:
de voertuigsnelheid lager is dan
3 km/h;
de versnellingspook niet in P
(Parkeren) staat (versies met
automatische versnellingsbak);
de veiligheidsgordel van de
bestuurder niet is omgelegd;
het bestuurdersportier open staat;er zijn geen pogingen waargenomen
om het rempedaal of het gaspedaal, of,
op versies met een handmatige
versnellingsbak, de koppeling te
bedienen.
de parkeerrem wordt automatisch
ingeschakeld om beweging van het
voertuig te voorkomen.
De functie Safe Hold kan tijdelijk worden
uitgeschakeld door de schakelaar op de
tunnelconsole in te drukken en
tegelijkertijd het rempedaal in te
trappen, als het voertuig stilstaat en het
bestuurdersportier geopend is.
Eenmaal uitgeschakeld zal de functie
weer ingeschakeld worden zodra de
voertuigsnelheid 20 km/h bereikt of
wanneer de startinrichting naar STOP en
daarna naar MAR wordt gezet.
154
STARTEN EN RIJDEN
Page 159 of 380

inschakelen met ingeschakelde rem" in
dit hoofdstuk).
BELANGRIJK GEEF GEEN gas bij het
schakelen van stand P (of N) naar een
andere stand.
BELANGRIJK Wacht na het selecteren
van een versnelling enkele seconden
alvorens gas te geven. Deze
voorzorgsmaatregel is bijzonder
belangrijk bij een koude motor.
AutoStick - Sequentiële schakelmodus
In het geval van veelvuldig schakelen
(bijv. wanneer het voertuig gebruikt wordt
met een zware lading, op hellingen,
sterke tegenwind of bij het trekken van
zware aanhangwagens), wordt
geadviseerd de modus AutoStick
(sequentieel schakelen) te gebruiken om
een lagere vaste overbrengingsverhouding
te selecteren en behouden.
Het is mogelijk om te schakelen van
stand D (Drive) naar de sequentiële
modus onafhankelijk van de rijsnelheid.
Inschakeling
Met de versnellingspook in stand D
(Drive) de hendel naar links verplaatsen
om de sequentiële rijmodus in te
schakelen (indicatie – en + op het
paneel). De ingeschakelde versnelling
wordt weergegeven op het display.Schakelen vindt plaats door de
versnellingspook naar voren te
verplaatsen, naar symbool – of naar
achteren, naar symbool +.
Uitschakelen
Zet de versnellingspook terug in stand D
(Drive) ("automatische" rijmodus).
WERKING VERSNELLINGSBAK IN
EEN NOODGEVAL
(waar aanwezig)
De werking van de versnellingsbak wordt
continu bewaakt om elke eventuele
storing te detecteren. Als er een
omstandigheid wordt gedetecteerd die tot
schade aan de versnellingsbak zou
kunnen leiden, wordt de functie
"noodgeval versnellingsbak" geactiveerd.
In deze omstandigheid blijft de
versnellingsbak in de 4e versnelling
staan, onafhankelijk van de
geselecteerde versnelling.
Standen P (Parkeren), R
(Achteruitversnelling) en N (Vrijstand)
werken nog. Symbool
kan op het
display gaan branden
In het geval van een "noodgeval
versnellingsbak" onmiddellijk contact
opnemen bij het dichtstbijzijnde Jeep
Servicepunt.Tijdelijke storing
In het geval van een tijdelijke storing,
kan de correcte werking van de
versnellingsbak voor alle
vooruitversnellingen hersteld worden door
als volgt te werk te gaan:
stop het voertuig;zet de versnellingspook in P
(Parkeren).
draai de contactsleutel naar STOP;wacht ongeveer 10 seconden, start
daarna de motor weer;
selecteer de gewenste versnelling: als
het probleem niet opnieuw wordt
vastgesteld is de correcte werking van de
versnellingsbak hersteld.
BELANGRIJK In het geval van een
tijdelijke storing wordt toch
geadviseerd zo spoedig mogelijk
contact op te nemen met het Jeep
Servicenetwerk.
STARTBLOKKERING EN
PARKEERSTAND
Versies uitgerust met het Keyless
Enter-N-Go systeem: voor deze functie
moet de versnellingspook in stand P
(Parkeren) gezet worden voordat de
contactsleutel naar STOP gedraaid wordt.
Versies uitgerust met mechanische sleutel:
voor deze functie moet de
versnellingspook in stand P (Parkeren)
157
Page 162 of 380

WEGRIJDEN MET DE AUTO
Trap, om weg te rijden met de auto,
vanuit P het rempedaal in, en druk op de
knop op de keuzehendel om deze in de
gewenste stand (D, R of sequentieel) te
plaatsen. Op het display verschijnt de
ingeschakelde versnelling.
Wanneer het rempedaal wordt losgelaten,
beweegt de auto voor- of achteruit zodra
de manoeuvre is ingeschakeld ("creeping"
effect). In dit geval hoeft het gaspedaal
niet ingedrukt te worden.
BELANGRIJK Als de ingeschakelde
versnelling (weergegeven op het
display) niet overeenstemt met de
stand van de keuzehendel, wordt dit
gemeld door het knipperen van de
betreffende letter op de sierlijst van
versnellingsbak (er wordt ook een
geluidsignaal afgegeven).
Deze toestand moet niet beschouwd
worden als een werkingsfout, maar
eenvoudigweg als een verzoek van het
systeem om de manoeuvre te herhalen.
BELANGRIJK Bij stationair draaiende
motor en in sequentiële modus wordt
het schakelverzoek voor de 2
e
versnelling niet door het systeem
aanvaard (ongeacht of het rempedaal
al dan niet wordt ingetrapt).
Als zich, bij ingeschakelde 1e
versnelling of de achteruit (R), de
volgende omstandigheden voordoen:
hellingsgraad van de weg meer dan
5%;
koppeling oververhit;motorkoppel gedurende bepaalde tijd
constant (bijvoorbeeld als de auto tegen
een trottoir aanrijdt of op een helling
naar boven/beneden geparkeerd wordt);
kan de auto in beweging worden gezet
door het gaspedaal in te trappen.
BELANGRIJK Wees uiterst voorzichtig
met een uitgeschakelde elektrische
parkeerrem en losgelaten rempedaal,
stationair draaiende motor en
keuzehendel in de stand D, R of
sequentieel, want de auto kan ook
voortbewegen zonder dat het gaspedaal
wordt bediend. Deze toestand kan
worden benut met de auto op een
vlakke ondergrond tijdens scherpe
parkeermanoeuvres waarbij alleen het
rempedaal wordt gebruikt.
UITSCHAKELING VOERTUIG
Versies uitgerust met een sleutelloos
startsysteem: zet de keuzehendel op P
(Parkeren) voordat het voertuig wordt
uitgeschakeld met de knop naast het
stuurwiel (zie fig. 106 ).Versies uitgerust met sleutel zonder
afstandsbediening: zet de keuzehendel op
P (Parkeren) voordat de sleutel uit de
startinrichting wordt genomen.
Als de accu van het voertuig leeg is en de
contactsleutel is ingeschakeld, is de
sleutel in het contactslot geblokkeerd.
Versies met een Start&Stop-systeem:om
de motor uit te schakelen, moet het
voertuig worden stilgezet door de juiste
druk op het rempedaal uit te oefenen.
Als de druk niet voldoende is, schakelt
de motor niet uit. Dit kenmerk kan benut
worden om te voorkomen dat de motor
afslaat in bepaalde verkeerssituaties.
106J0A0022C
160
STARTEN EN RIJDEN
Page 166 of 380

SNOW (sneeuw): met deze modus kan
meer stabiliteit verkregen worden op
gladde of met sneeuw bedekte
ondergronden. Te gebruiken om over
verharde en onverharde wegen te rijden
in geval van wegdekken met weinig grip,
zoals met sneeuw bedekte wegen.
SAND (zand): rijmodus voor onverharde
wegen te gebruiken op wegdekken met
weinig grip, zoals zanderige
oppervlakken. De versnellingsbak is
ingesteld om maximale tractie te bieden.
MUD (modder): rijmodus voor
onverharde wegen met wegdekken met
slechte grip, zoals met modder bedekte
grond of nat gras.
ROCK (rotsen)(alleen voor
Trailhawk-versies): deze modus is alleen
beschikbaar als de modus 4WD LOW
ingeschakeld is. Het systeem zet de auto
op maximale tractie en geeft het grootste
stuurvermogen op onverharde wegen met
wegdekken met veel grip. Deze modus
biedt de beste prestaties bij het rijden
over "onverharde wegen". Deze modus
moet gebruikt worden om obstakels te
kunnen overwinnen op lage snelheid,
zoals grote rotsen, diepe scheuren, enz.Wanneer de motor gestart wordt, wordt
de AUTO-modus automatisch
geselecteerd (led brandt naast het woord
AUTO).
Als aan knop A fig. 109 gedraaid wordt,
blijft de led naast het woord AUTO
branden. De andere leds gaan achter
elkaar branden, afhankelijk van de met
de knop ingestelde standen, zodat de
bestuurder kan begrijpen welke de
nieuwe gewenste modus is.
Zodra de gewenste modus is ingesteld
(led naast het betreffende woord brandt),
laat de knop dan in die stand staan zodat
hetSelec-Terrain™systeem in werking
treedt om de gewenste modus in te
schakelen.
STOP/START-SYSTEEM
Het Stop/Star-systeem zet automatisch
de motor af wanneer de auto stilstaat en
start de motor zodra de bestuurder wil
wegrijden.
Dit verhoogt de efficiency van de auto
dankzij een reductie van het
brandstofverbruik, de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen en de
geluidsoverlast.
129) 130)53)
WERKING
Uitschakelmodus van de motor
Versies met handgeschakelde
versnellingsbak
Bij stilstaand voertuig, wordt de motor
afgezet als de versnellingspook in de
vrijstand staat en het koppelingspedaal
niet is ingetrapt.
Versies met automatische versnellingsbak
Bij stilstaand voertuig en ingetrapt
rempedaal, wordt de motor uitgeschakeld
als de versnellingspook in een andere
stand dan R staat.
Als het voertuig heuvelopwaarts tot
stilstand wordt gebracht, dan wordt het
uitschakelen van de motor verhindert om
164
STARTEN EN RIJDEN
Page 167 of 380

de "Hill Start Assist" functie beschikbaar
te houden (die alleen bij draaiende motor
werkt).
Het lampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden om
aan te geven dat de motor werd
uitgeschakeld.
Herstartmodus van de motor
Versies met handgeschakelde
versnellingsbak
Trap op het koppelingspedaal in om de
motor weer te starten.
Als het voertuig niet start door het
intrappen van het koppelingspedaal, de
versnellingspook in de vrijstand zetten en
de procedure herhalen. Neem, als het
probleem aanhoudt, contact op met het
Jeep Servicenetwerk.
Versies met automatische versnellingsbak
Laat het rempedaal los om de motor weer
te starten.
Met ingetrapt rempedaal, als de
versnellingspook in automatische modus
- D (Drive) staat - kan de motor weer
gestart worden door de pook naar R
(Achteruit) of N (Vrijstand) of "AutoStick"
te verplaatsen.
Met ingetrapt rempedaal, als de
versnellingspook in "AutoStick"-modus
staat - kan de motor weer gestart wordendoor de pook naar "+" of "–", of R
(Achteruit) of N (Vrijstand) te
verplaatsen.
Wanneer de motor automatisch is afgezet
kan, door het rempedaal ingetrapt te
houden, de rem gelost worden terwijl de
motor uit blijft, door de versnellingspook
snel naar P (Parkeren) te zetten.
Om de motor weer te starten, de pook uit
stand P halen.
HET SYSTEEM HANDMATIG
INSCHAKELEN/UITSCHAKELEN
Om het systeem handmatig in/uit te
schakelen, op de knopdrukken op de
tunnelconsole fig. 110.
Led uit: systeem uitgeschakeld;
Led aan: systeem ingeschakeld.
BELANGRIJK
129)Neem voor het vervangen van de
accu altijd contact op met het Jeep
Servicenetwerk. Vervang de accu door een
exemplaar van hetzelfde type (HEAVY
DUTY) en met dezelfde specificaties.
130)Controleer alvorens de motorkap te
openen of de motor is afgezet en of de
startinrichting in de stand STOP staat.
Volg de aanwijzingen op die op het plaatje
onder de motorkap staan. Wij adviseren
om de contactsleutel te verwijderen als er
zich nog inzittenden in het voertuig
bevinden. Alle inzittenden moeten uit het
voertuig stappen nadat de contactsleutel
is uitgenomen of naar de STOP-stand is
gedraaid. Controleer tijdens het tanken of
de motor uitgeschakeld is (startinrichting
in de stand STOP).
BELANGRIJK
53)Als een comfortabele temperatuur
prioritair is, dan kan het Stop/Start-
systeem worden uitgeschakeld zodat de
klimaatregeling kan blijven werken.110J0A0134C
165
Page 170 of 380

GAS GEVEN BIJ INHALEN
Trap het gaspedaal in: wanneer dit wordt
losgelaten zal het voertuig geleidelijk
terugkeren naar de opgeslagen snelheid.
BELANGRIJK Het systeem bewaart de
opgeslagen snelheid ook bij het
helling-op en helling-af rijden. Een
geringe variatie in de snelheid op
lichte hellingen is volledig normaal.
DE SNELHEID WEER OPROEPEN
Versies met automatische versnellingsbak
(werking in Drive-modus - automatisch):
druk op de knop RES en laat hem los.
Versies met handgeschakelde
versnellingsbak of automatische
versnellingsbak in Autostick (sequentieel)
modus: om de eerder ingestelde snelheid
op te roepen, accelereren tot deze
snelheid wordt benaderd en de knop RES
indrukken en loslaten.
HET SYSTEEM UITSCHAKELEN
Door de knop CANC in te drukken of het
rempedaal in te trappen terwijl het
voertuig snelheid mindert, wordt de
elektronische Cruise-Control
uitgeschakeld zonder dat de opgeslagen
snelheid gewist wordt.
De Cruise-Control kan ook worden
uitgeschakeld als de elektrischeparkeerrem (EPB) is ingeschakeld of als
het remsysteem ingrijpt (bijv. het
ESC-systeem).
HET SYSTEEM UITSCHAKELEN
Het systeem wordt uitgeschakeld door
het indrukken van de knopof door de
contactsleutel naar STOP te draaien.
BELANGRIJK
131)Als met actieve cruise-control wordt
gereden, mag de versnellingspook nooit in
de vrijstand worden gezet.
132)Neem, in geval van een defect of
storing van het systeem, contact op met
het Jeep Servicenetwerk.
133)De elektronische Cruise-Control kan
gevaarlijk zijn als het systeem geen
constante snelheid kan handhaven. In
bepaalde omstandigheden kan de snelheid
overmatig zijn, hetgeen kan leiden tot
verlies van controle over het voertuig en
ongevallen. Gebruik het systeem niet in
druk verkeer of op bochtig, met ijzel of
sneeuw bedekt of glad wegdek.
ADAPTIVE CRUISE
CONTROL (ACC)
(indien aanwezig)
134) 135) 136) 137) 138) 139)
54) 55) 56) 57) 58) 59) 60)
BESCHRIJVING
Adaptive Cruise-Control (ACC) is een
hulpmiddel voor de bestuurder waarbij de
functies van een gewone cruisecontrol
worden gecombineerd met functies om
een bepaalde afstand te houden tot de
voorligger.
De Adaptive Cruise-Control (ACC) maakt
gebruik van een radarsensor, die zich
achter de voorbumper fig. 113 bevindt
en een camera die zich op het middelste
deel van de voorruit fig. 114 bevindt,
voor de detectie van een voertuig op
korte afstand.
168
STARTEN EN RIJDEN
Page 174 of 380

bestuurder kan altijd het rempedaal
intrappen als dat nodig mocht zijn.
BELANGRIJK Wanneer het systeem
voorziet dat de toegepaste remkracht
niet voldoende is voor het handhaven
van de ingestelde afstand, wordt op
het display, tijdens het benaderen van
het voorgaande voertuig, het
waarschuwingsbericht “REM!”
knipperend weergegeven. Er klinkt ook
een geluidssignaal. In dit geval is het
raadzaam om direct het rempedaal in
te trappen om een veilige afstand tot
de voorligger te behouden.
BELANGRIJK De bestuurder moet erop
toezien dat er zich geen voetgangers,
andere voertuigen of voorwerpen in de
directe omgeving van het voertuig
bevinden. Het niet in acht nemen van
deze voorzorgsmaatregelen kan leiden
tot ernstige ongelukken en lichamelijk
letsel.
BELANGRIJK Het is de
verantwoordelijkheid van de bestuurder
om voldoende afstand te houden op
voorliggers en zich hierbij te houden
aan de geldende verkeersregels.UITSCHAKELEN
In de volgende gevallen wordt de functie
uitgeschakeld en de ingestelde snelheid
geannuleerd:
de knopvan de adaptive
cruisecontrol wordt ingedrukt;
de knopvan de elektronische
cruisecontrol wordt ingedrukt;
de knop voor de Speed Limiter wordt
ingedrukt;
de startinrichting bevindt zich in de
stand STOP;
de modus 4WD LOW is geactiveerd.
In de volgende gevallen wordt de functie
geannuleerd (de ingestelde snelheid en
afstand worden opgeslagen):
de knop CANC wordt ingedrukt;als de voorwaarden uit de paragraaf
“De gewenste snelheid instellen” van
toepassing zijn;
als de rijsnelheid lager is dan de
minimale snelheid waarbij de
cruisecontrol werkt (bijvoorbeeld bij een
file).
Als deze voorwaarden optreden terwijl het
systeem de auto langzamer laat tijden om
afstand te houden met een voorganger,
bestaat de kans dat de auto indien nodig
verder wordt afgeremd, ook nadat het
systeem is geannuleerd of uitgeschakeld
vanwege het bereiken van de minimale
snelheid voor de cruisecontrol.
ELEKTRONISCHE CRUISE
CONTROL-MODUS
Naast de Adaptive Cruise Controlmodus
(ACC) is de elektronische Cruise
Control-modus beschikbaar voor het
rijden met een constant snelheid.
Als op het voertuig de Adaptive Cruise
Control (ACC) aanwezig is, werkt de
elektronische Cruise Control op dezelfde
manier als de ACC (door op de knop
van de Cruise Control te drukken) met
het verschil dat:
het geen afstand houdt van het
voertuig dat zich voor de auto bevindt;
bij belemmerde radarsensor blijft het
systeem voortdurend werken.
Alvorens de eerder ingestelde snelheid op
te roepen, benader deze voordat u de
RES-knop indrukt en loslaat.
BELANGRIJK
134)Let tijdens het rijden altijd goed op,
zodat u altijd klaar bent om te remmen als
dat nodig is.
172
STARTEN EN RIJDEN
Page 176 of 380

PARKSENSE SYSTEEM
(indien aanwezig)
VERSIES MET 4 SENSOREN
140)61) 62)
De parkeersensoren, die zich in de
achterbumper fig. 117 bevinden,
detecteren de aanwezigheid van
obstakels achter de auto.
De sensoren waarschuwen de bestuurder
met een geluidssignaal en, waar
aanwezig, met visuele signalen op het
display van het instrumentenpaneel.Aan/Uit
Om het systeem buiten werking te stellen
op knop fig. 118 drukken.
Wanneer het systeem overgaat van
ingeschakeld naar uitgeschakeld en
andersom, wordt dit altijd vergezeld van
een speciaal bericht op het display van
het instrumentenpaneel.
Systeem ingeschakeld:Led uit.
Systeem uitgeschakeld: Led brandt
permanent.Het ledlampje gaat ook branden als het
ParkSense®-systeem defect is. Als er op
de knop wordt gedrukt terwijl er een
storing in het systeem is, knippert de led
ongeveer 5 seconden, daarna blijft hij
permanent branden.BELANGRIJK Nadat hetParkSense®
systeem is uitgeschakeld, blijft dat zo
totdat het weer ingeschakeld wordt,
ook als de startinrichting van de stand
MAR naar STOP wordt gezet en dan
weer naar MAR.
BELANGRIJK Het gebruik van wielen
met afmetingen die verschillen van die
van de wielen die ten tijde van de
aanschaf van de auto waren
gemonteerd, kan van invloed zijn op
het systeem, waardoor het niet goed
kan werken.
Systeem in-/uitschakelen
Als het systeem correct werd
ingeschakeld, wordt het in werking
gesteld door de versnellingspook in de
achteruitversnelling te zetten terwijl het
buiten werking wordt gesteld als de
versnellingspook in een andere stand dan
achteruit wordt gezet.
117J0A0926C
118J0A0927C
174
STARTEN EN RIJDEN
Page 178 of 380

Het ledlampje gaat ook branden als het
ParkSense®-systeem defect is. Als er op
de knop wordt gedrukt terwijl er een
storing in het systeem is, knippert de led
ongeveer 5 seconden, daarna blijft hij
permanent branden.
BELANGRIJK Nadat hetParkSense®
systeem is uitgeschakeld, blijft dat zo
totdat het weer ingeschakeld wordt,
ook als de startinrichting van de stand
MAR naar STOP wordt gezet en dan
weer naar MAR.
Systeem in-/uitschakelen
Wanneer de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld en het systeem geactiveerd
is, worden zowel de sensoren aan de
voorkant als aan de achterkant
geactiveerd. Als een andere versnelling is
ingeschakeld, worden de sensoren aan de
achterkant uitgeschakeld, terwijl de
sensoren aan de voorkant actief blijven
tot een snelheid van 15 km/h wordt
overschreden.Werking met een aanhanger
De werking van de achterste sensoren
wordt automatisch uitgeschakeld
wanneer de stekker van de aanhanger in
het stopcontact van de trekhaak van de
auto wordt gestoken, terwijl de sensoren
aan de voorkant ingeschakeld blijven en
akoestische en visuele waarschuwingen
kunnen geven. De sensoren achter
worden automatisch weer ingeschakeld
zodra de stekker van de aanhangerkabel
verwijderd wordt.
ALGEMENE WAARSCHUWINGEN
De volgende omstandigheden kunnen de
werking van het parkeersysteem
beïnvloeden:
verminderde gevoeligheid van de
sensoren en vermindering van de
prestaties van het parkeerhulpsysteem
kunnen te wijten zijn aan de
aanwezigheid van ijs, sneeuw, modder,
dikke verf op het oppervlak van de
sensoren;
de sensoren kunnen een
niet-bestaand voorwerp detecteren
("echo-interferentie) dat te wijten is aan
mechanische interferentie, bijvoorbeeld
tijdens het wassen van het voertuig, in
geval van regen (sterke wind), hagel;
de door de sensor verzonden signalen
kunnen ook gewijzigd worden door
ultrasoonsystemen (bijv. pneumatischremsysteem van vrachtwagens of
pneumatische hamers) in de buurt van
het voertuig;
De werking van het
parkeerhulpsysteem kan tevens beïnvloed
worden door de plaats van de sensoren,
bijvoorbeeld wegens een verandering in
de geometrie (door slijtage van de
schokdempers, wielophanging) of als de
banden verwisseld worden, de auto te
zwaar beladen is, of speciale afstellingen
worden uitgevoerd die de auto lager
zetten.
de aanwezigheid van een trekhaak
zonder aanhanger, die kan interfereren
met de juiste werking van de
parkeersensoren. Alvorens het
ParkSense®systeem te gebruiken wordt
geadviseerd het afneembare
trekhaaksamenstel en de bijbehorende
bevestiging van het voertuig te
verwijderen wanneer dit niet gebruikt
wordt voor trekwerkzaamheden. Het niet
in acht nemen van dit voorschrift kan
leiden tot persoonlijk letsel of schade
aan voertuigen of obstakels aangezien,
wanneer het permanente geluidssignaal
klinkt, de kogel van de trekhaak zich veel
dichter bij het obstakel bevindt dan de
achterbumper. Als de trekhaak
gemonteerd moet blijven, ook als er geen
aanhanger is, wordt geadviseerd zich tot
176
STARTEN EN RIJDEN
Page 182 of 380

een parkeerplaats die loodrecht op de
rijrichting ligt.
Zoekzijde selecteren
Om de zoekzijde te selecteren en de
juiste manoeuvre uit te voeren, als volgt
te werk gaan:
Selecteer het zoeken naar een
parkeerplaats en de manoeuvre aan de
passagierskant door de richtingaanwijzer
in de middelste stand te zetten
(uitgeschakeld) of omhoog geduwd.
Selecteer het zoeken naar een
parkeerplaats en de manoeuvre aan de
bestuurderszijde door de
richtingaanwijzer omlaag te zetten.
Zoeken naar een parkeerplaats
Via de zijsensoren zoekt het systeem
voortdurend naar een vrije parkeerplaats
die geschikt is voor de afmetingen van de
auto.
Tijdens de zoekfase moet het voertuig
zijn route volgen met een snelheid van
minder dan 30 km/h en op een afstand
van 50 cm tot 1,5 m van geparkeerde
voertuigen.
Een parkeerplaats wordt geschikt geacht
als er ongeveer 80 cm meer ruimte is
dan de afmetingen van het voertuig voor
parkeerplaatsenparallelaan de
rijrichting en ongeveer 1 m voor
parkeerplaatsenloodrechtop derijrichting, in vergelijking met de
afmetingen van het voertuig.
BELANGRIJK Tijdens het zoeken mag
de snelheid niet meer dan 30 km/h
bedragen; wanneer 25 km/h wordt
bereikt, wordt de bestuurder gevraagd
langzamer te rijden; als de snelheid
van 30 km/h wordt overschreden,
wordt het systeem uitgeschakeld; in dit
geval moet het systeem weer gestart
worden door de knop op het
instrumentenpaneel in te drukken.
Manoeuvre
Tijdens de manoeuvre kan de bestuurder
de voertuigbewegingen regelen met
behulp van het gaspedaal, rempedaal en
het koppelingspedaal (versies met
handgeschakelde versnellingsbak) of met
het gas- en het rempedaal (versies met
automatische versnellingsbak). Zodra er
een parkeerplaats is gevonden, wordt
gevraagd de achteruit in te schakelen,
het stuurwiel los te laten en de pedalen
te bedienen, terwijl het systeem de
besturing automatisch regelt om de
parkeermanoeuvre in de aangegeven zone
uit te voeren.
Tijdens de manoeuvre kan gebruik
gemaakt worden van de informatie
afkomstig van de parkeersensoren
(tijdens het achteruitrijden wordtgeadviseerd de zone te bereiken waar de
achterste sensoren een ononderbroken
toon produceren), maar het is altijd aan
te raden de omliggende zone in de gaten
te houden.
De auto kan tijdens de manoeuvre
gestopt worden en men kan, terwijl de
auto stil staat, de achteruitversnelling
tijdelijk uitschakelen (bijvoorbeeld om
een voetganger in de manoeuvreruimte te
laten passeren).
Het inparkeren wordt in de volgende
gevallen afgebroken:voertuigsnelheid is hoger dan 7 km/h;het stuurwiel wordt (vrijwillig of
onbedoeld) verplaatst (door het te grijpen
of de beweging ervan te hinderen);
oneffen wegdek of obstakels voor de
wielen beïnvloeden de
voertuigbewegingen, waardoor het volgen
van het juiste pad wordt voorkomen.
BELANGRIJK De manoeuvrefase wordt
uitgeschakeld als het parkeren binnen
3 minuten niet voltooid is.
Einde van de manoeuvre
De halfautomatische manoeuvre eindigt
wanneer op het display het bericht
verschijnt dat de manoeuvre voltooid is.
Na afloop van de manoeuvre neemt de
bestuurder de controle over de auto over
180
STARTEN EN RIJDEN