Lancia Delta 2011 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: LANCIA, Model Year: 2011, Model line: Delta, Model: Lancia Delta 2011Pages: 290, PDF Size: 8.39 MB
Page 61 of 290

60WEGWIJS IN UW AUTO
Ontdooiing/ontwaseming achterruit- en
buitenspiegelverwarming fig. 26
Druk op de knop F
(om deze functie in te schakelen: het
lampje op de knop gaat branden als deze functie wordt inge-
schakeld.
De functie is voorzien van een tijdschakeling, waardoor de func-
tie na 20 minuten automatisch wordt uitgeschakeld. U kunt
de functie eerder uitschakelen door nogmaals de knop
(in
te drukken.
BELANGRIJK Plak geen stickers of andere plaatjes op de elek-
trische weerstandsdraden aan de binnenzijde van de achter-
ruit, om beschadiging van de achterruitverwarming te voorko-
men.
BELANGRIJK Druk op de knop
Tvoor luchttoevoer van bui-
ten (in dat geval is het lampje op de knop gedoofd).Snelle ontwaseming/ontdooiing van de voorruit en de
zijruiten voor (functie MAX-DEF) fig. 26
Druk op de knop G
-voor de automatische inschakeling (tijd-
geschakeld) van alle functies die noodzakelijk zijn voor het snel
ontdooien/ontwasemen van de voorruit en de zijruiten voor.
De instellingen zijn:
❍inschakeling aircocompressor (bij buitentemperatuur boven
4°C);
❍uitschakeling van de luchtrecirculatie, indien deze was in-
geschakeld, (lampje op de knop
Tgedoofd);
❍inschakeling achterruitverwarming (lampje op de knop
-
brandt) en spiegelverwarming;
❍inschakeling van de maximale luchttemperatuur;
❍regeling van de luchtopbrengst.
Page 62 of 290

WEGWIJS IN UW AUTO61
1
Inschakelen luchtrecirculatie en AQS-functie
(Air Quality System) fig. 26
Druk op de knop
T.
Er zijn drie mogelijkheden voor de luchtrecirculatie:
❍automatische werking; op het display verschijnt het opschrift
AQS en het lampje op de knop
Tis gedoofd;
❍geforceerde uitschakeling (recirculatie altijd uitgeschakeld
en luchttoevoer van buiten); het lampje op de knop
Tis
gedoofd;
❍geforceerde inschakeling (recirculatie altijd ingeschakeld);
het lampje op de knop
Tbrandt.
Als u de knop OFF indrukt, schakelt de klimaatregeling auto-
matisch de luchtrecirculatie in (lampje op de knop
Tbrandt).
Als u de knop
Tindrukt, kunt u de luchtrecirculatie uit-
schakelen (lampje op de knop is gedoofd) en omgekeerd.
Als de knop OFF is ingedrukt (lampje op de knop brandt), kan
de AQS-functie (Air Quality System) niet worden ingeschakeld.BELANGRIJK Met de recirculatiefunctie kunnen, afhankelijk
van de werking van het systeem (“verwarming” of “koeling”),
de gewenste omstandigheden sneller bereikt worden. Het is ech-
ter niet raadzaam deze functie in te schakelen op regenachtige
of koude dagen, omdat dan de ruiten aan de binnenzijde aan-
zienlijk sneller kunnen beslaan, vooral als de airconditioning niet
is ingeschakeld. Het verdient aanbeveling om de luchtrecircu-
latie in te schakelen in de file of in tunnels. Hiermee wordt voor-
komen dat vervuilde lucht het interieur bereikt. Het is niet raad-
zaam dit systeem langdurig te laten werken, omdat anders, voor-
al als u met meerdere personen in de auto zit, de kans aanzien-
lijk toeneemt dat de ruiten beslaan.
AQS-functie (Air Quality System) inschakelen
Met de AQS-functie (opschrift AQS op het display) wordt de re-
circulatie automatisch ingeschakeld als vervuilde lucht wordt
gesignaleerd (bijvoorbeeld bij files en in tunnels).
BELANGRIJK Bij ingeschakelde AQS-functie wordt ongeveer
15 minuten na het inschakelen van de recirculatie voor het ver-
versen van de lucht in het interieur, ongeveer 1 minuut buiten-
lucht in het interieur gevoerd, ongeacht de vervuilingsgraad van
de buitenlucht.
Page 63 of 290

62WEGWIJS IN UW AUTO
Aircocompressor in-/uitschakelen I-fig. 26
Als u op de knop
❄drukt, wordt de aircocompressor ingescha-
keld.
Inschakelen compressor
❍lampje op de knop
❄brandt;
❍weergave van het symbool
❄op het display.
Uitschakelen compressor
❍lampje op de knop
❄gedoofd;
❍doven van het symbool
❄op het display;
❍uitschakeling luchtrecirculatie;
❍uitschakeling AQS-functie.
Bij uitgeschakelde aircocompressor kan de luchttemperatuur
in het interieur niet lager worden dan de buitentemperatuur; in
deze situatie knippert het symbool ò op het display.
De uitschakeling van de aircocompressor blijft in het geheugen
opgeslagen, ook na het afzetten van de motor. U kunt de airco-
compressor weer inschakelen door nogmaals op de knop
❄of
AUTO te drukken: in dat laatste geval worden de andere hand-
matig geselecteerde instellingen opgeheven.
BUITENVERLICHTING
Met de linker hendel bedient u de buitenverlichting. De ver-
lichting werkt uitsluitend als de contactsleutel in stand MAR
staat. Als u de buitenverlichting inschakelt, gaat ook de ver-
lichting van het instrumentenpaneel en van de bedieningsknop-
pen op het dashboard branden.
DAGVERLICHTING (DRL – Daytime Running Lights)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Als u met de sleutel in stand MAR de draaiknop in stand
Ozet,
wordt automatisch de dagverlichting ingeschakeld; de andere
lampen en de interieurverlichting blijven uitgeschakeld. De au-
tomatische inschakeling van de dagverlichting kan worden in-
of uitgeschakeld via het menu op het display (zie de paragraaf
“Display” in dit hoofdstuk). Als de dagverlichting wordt uitge-
schakeld, dan wordt met de draaiknop in stand
Ogeen enkele
verlichting ingeschakeld.
fig. 27
L0E0019m
Page 64 of 290

WEGWIJS IN UW AUTO63
1
Uitschakelen
Als de sensor de opdracht geeft tot uitschakeling, dan schakelen
de dimlichten en de buitenverlichting uit en schakelt de dag-
verlichting (indien actief) in.
De schemersensor is niet in staat om mist te signaleren. Daar-
om moet bij mist de verlichting handmatig worden ingeschakeld.
MISTLAMPEN VOOR MET FUNCTIE
CORNERING LIGHTS
Bij ingeschakeld dimlicht en bij een snelheid lager dan 40 km/h,
wordt bij een grote stuuruitslag of bij inschakeling van de rich-
tingaanwijzers, een lamp (ingebouwd in de mistlamp) aan de
binnenzijde van de bocht ingeschakeld om het zichtveld 's nachts
te vergroten. Deze functie kan worden in- of uitgeschakeld via
het menu op het display (zie de paragraaf “Display” in dit hoofd-
stuk). SCHEMERSENSOR
(automatisch inschakelende koplampen) fig. 27
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Deze sensor is in staat om de verschillen in sterkte van het om-
gevingslicht waar te nemen op basis van de ingestelde gevoe-
ligheid: hoe hoger de gevoeligheid, hoe minder buitenlicht er no-
dig is om de verlichting in te schakelen. De gevoeligheid van de
sensor kan worden ingesteld via het “Setup-menu” van het in-
strumentenpaneel.
Inschakelen
Draai de draaiknop in stand AUTO: op deze manier gaan, af-
hankelijk van de sterkte van het buitenlicht, de buitenverlich-
ting en de dimlichten automatisch branden.
Als de schemersensor is ingeschakeld, kan alleen het grootlicht-
signaal worden gegeven.De dagverlichting is een alternatief voor het
dimlicht tijdens het rijden overdag. Deze dag-
verlichting is in bepaalde landen verplicht en
waar niet verplicht, toegestaan.
De dagverlichting is geen vervanging voor het dimlicht
tijdens het rijden in tunnels of in het donker.
Het gebruik van de dagverlichting is afhankelijk van de
wettelijke voorschriften van het land waarin u zich
bevindt. Houdt u aan de voorschriften.
Page 65 of 290

64WEGWIJS IN UW AUTO
DIMLICHT/BUITENVERLICHTING
Draai met de contactsleutel in stand MAR, de draaiknop in stand
2. Als het dimlicht wordt ingeschakeld, schakelt de dagver-
lichting uit en schakelen de buitenverlichting, het dimlicht en de
kentekenplaatverlichting in. Op het instrumentenpaneel gaat het
controlelampje
3branden. Draai met de contactsleutel in stand
STOP of met uitgenomen sleutel, de draaiknop van stand
Oin
stand
2; de buitenverlichting en de kentekenplaatverlichting
schakelen in. Op het instrumentenpaneel gaat het controlelampje
3branden.
Functie parkeerverlichting
Met ingeschakelde buitenverlichting en de contactsleutel in stand
STOP of uitgenomen, is het mogelijk een zijde van de auto te
verlichten; plaats de bedieningshendel voor de verlichting om-
laag (linkerzijde) of omhoog (rechterzijde). In dat geval dooft
het lampje
3op het instrumentenpaneel.
GROOTLICHT
Druk de hendel naar voren in de richting van het dashboard, als
de draaiknop reeds in stand
2staat (vergrendelde stand). Op
het instrumentenpaneel gaat het controlelampje 1branden.
Het grootlicht wordt uitgeschakeld als u de hendel naar het stuur
trekt.
Grootlichtsignaal
Trek de hendel naar het stuur (stand zonder vergrendeling). Op
het instrumentenpaneel gaat het controlelampje 1branden.RICHTINGAANWIJZERS fig. 28
Zet de hendel in de vergrendelde stand:
– omhoog (stand
a): inschakeling rechter richtingaanwijzer;
– omlaag (stand
b): inschakeling linker richtingaanwijzer.
Op het instrumentenpaneel knippert het controlelampje
¥ofÎ.
De richtingaanwijzers schakelen automatisch uit als de auto weer
rechtuit rijdt.
fig. 28
L0E0020m
Page 66 of 290

WEGWIJS IN UW AUTO65
1
FUNCTIE WISSELEN VAN RIJBAAN
Als u bij wisseling van rijstrook kort richting wilt aangeven, moet
u de linker hendel korter dan een halve seconde in de onver-
grendelde stand zetten. De richtingaanwijzer aan de gekozen zij-
de knippert 5 keer en dooft daarna automatisch.
“FOLLOW ME HOME” SYSTEEM
Met dit systeem kan de ruimte voor de auto een bepaalde tijd
worden verlicht.
Inschakelen
U schakelt deze functie in door de contactsleutel in stand STOP
te draaien of uit te nemen en de linker hendel binnen 2 minu-
ten na het uitzetten van de motor naar het stuur te trekken.
Telkens als u de hendel bedient, blijft de verlichting 30 secon-
den langer branden, tot een maximum van 210 seconden; hier-
na schakelt de verlichting automatisch uit. Telkens als de hen-
del wordt bediend, gaat het controlelampje 3 op het instrumen-
tenpaneel branden en verschijnt op het display de tijd dat de
functie actief blijft. Het lampje gaat branden als de hendel voor
het eerst bediend wordt en blijft branden totdat de functie au-
tomatisch wordt uitgeschakeld. Telkens als de hendel wordt be-
diend, wordt alleen de inschakeltijd van de verlichting verlengd.
Uitschakelen
Houd de hendel langer dan 2 seconden naar het stuur getrokken.RUITEN REINIGEN
Met de rechter hendel fig. 29 kunt u de ruitenwissers/-sproei-
ers en achterruitwisser/-sproeier bedienen.
RUITENWISSERS/-SPROEIERS fig. 29
De werking is alleen mogelijk als de contactsleutel in stand MAR
staat.
De rechter hendel kan in vijf verschillende standen worden ge-
zet:
A: ruitenwissers uitgeschakeld.
B: wissen met interval;
Draai met de hendel in stand B, de draaiknop F op een van de
vier intervalstanden:
,= zeer lang interval;
■= lang interval;
■ ■= gemiddeld interval;
■ ■ ■= kort interval;
C: langzaam continu wissen;
D: snel continu wissen;
E: tijdelijk snel wissen (onvergrendelde stand).
Page 67 of 290

66WEGWIJS IN UW AUTO
“Intelligente wis-/wasregeling”
Als u de hendel naar het stuur trekt (onvergrendelde stand),
schakelen de ruitensproeiers in. Als u de hendel aangetrokken
houdt, dan worden in een beweging de ruitenwissers/-sproeiers
ingeschakeld; de ruitenwissers schakelen automatisch in als u de
hendel langer dan een halve seconde aangetrokken houdt. De
ruitenwissers blijven nog enkele slagen werken, nadat u de hen-
del loslaat; na enige seconden volgt nog een “reinigingsslag”.
fig. 29
L0E0021m
ACHTERRUITWISSER/-SPROEIER
De werking is alleen mogelijk als de contactsleutel in stand MAR
staat. Als u de draaiknop in stand
'zet, schakelt de achter-
ruitwisser in. Als u bij ingeschakelde ruitenwissers voor de draai-
knop in stand
'zet, schakelt de achterruitwisser in die, in dit
geval, gelijktijdig werkt (in de verschillende standen) met de rui-
tenwissers voor maar met een lagere frequentie. Als u bij inge-
schakelde ruitenwissers de achteruit inschakelt, gaat automa-
tisch ook de achterruitwisser langzaam continu wissen. De wer-
king stopt als de achteruit wordt uitgeschakeld.
Gebruik de ruitenwissers voor en achter niet om
opgehoopte sneeuw of ijs van de ruit te verwijde-
ren. In die omstandigheden grijpt, als de ruiten-
wissers te zwaar worden belast, de beveiliging in, die
ervoor zorgt dat de ruitenwisser enkele seconden wor-
den uitgeschakeld. Als hierna de werking niet wordt
hervat, wendt u dan tot het Lancia Servicenetwerk.
“Intelligente wis-/wasregeling”
Als u de hendel naar het dashboard duwt (onvergrendelde stand),
schakelt de achterruitsproeier in.
Als u de hendel in deze stand houdt, dan worden in een beweging
de achterruitwisser/-sproeier ingeschakeld; de achterruitwisser scha-
kelt automatisch in als u de hendel langer dan een halve seconde
in deze stand houdt.
De achterruitwisser blijft nog enkele slagen werken, nadat u de
hendel loslaat; na enige seconden volgt nog een “reinigingsslag”.
Page 68 of 290

WEGWIJS IN UW AUTO67
1
REGENSENSOR
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
De regensensor A-fig. 30 bevindt zich achter de binnenspiegel
en staat in contact met de voorruit. De sensor zorgt ervoor dat
de frequentie van de slagen van de ruitenwissers, tijdens het wis-
sen met interval, automatisch wordt aangepast aan de hoeveel-
heid regen op de ruit.
De sensor heeft een regelbereik dat oplopend varieert van uit-
geschakelde ruitenwissers (geen slagen) als de ruit droog is, tot
ruitenwissers die ingeschakeld worden op de eerste continue snel-
heid (langzaam continu wissen) bij hevige regen.
fig. 30
L0E0023m
Inschakelen
Plaats de rechter hendel een stand naar beneden.
Als de regensensor wordt ingeschakeld, maken de ruitenwis-
sers 1 slag.
BELANGRIJK Houd de ruit in de omgeving van de sensor
schoon.
Als u de draaiknop F-fig. 29 draait, dan wordt de gevoeligheid
van de regensensor verhoogd, waardoor de overgang van stil-
staande ruitenwissers (geen slagen) bij een droge ruit, naar de
eerste snelheid (langzaam continu wissen) sneller plaatsvindt.
Als de gevoeligheid van de regensensor verhoogd wordt, ma-
ken de ruitenwissers 1 slag.
Als de ruitensproeiers worden bediend bij ingeschakelde regen-
sensor, werkt het normale reinigingsprogramma. Daarna hervat
de regensensor zijn normale automatische werking.
Page 69 of 290

68WEGWIJS IN UW AUTO
Uitschakelen
Draai de contactsleutel in stand STOP.
Als de motor daarna wordt gestart (sleutel in stand MAR), scha-
kelt de regensensor niet weer in, ook niet als de hendel in stand
B-fig. 29 is blijven staan. Voor het inschakelen van de regen-
sensor moet de hendel in stand A of C worden gezet en daarna
in stand B.
Als de regensensor op deze wijze opnieuw wordt ingeschakeld,
maken de ruitenwissers ten minste 1 slag, ook bij een droge
ruit.CRUISE CONTROL
(snelheidsregelaar)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Dit is een elektronisch hulpmiddel, waardoor de auto (bij een
snelheid boven 30 km/h) op lange, rechte en droge trajecten en
bij weinig verandering in de rij-omstandigheden (bijv. snelwe-
gen), met een constante en vooraf ingestelde snelheid blijft rij-
den zonder het gaspedaal te hoeven bedienen.
Het gebruik van dit systeem biedt geen voordelen in druk ver-
keer. Gebruik dit systeem niet in de stad.
SYSTEEM INSCHAKELEN
Draai de draaiknop A-fig. 31 stand ON.
Het systeem kan alleen worden ingeschakeld in de 4e versnel-
ling of hoger.
Schakel de regensensor niet in als de auto in een
wastunnel wordt gereinigd.
Controleer als er ijs op de voorruit zit, of de
regensensor is uitgeschakeld.
Voor het reinigen van de voorruit moet altijd
worden gecontroleerd of het systeem is uitge-
schakeld.
fig. 31L0E0022m
Page 70 of 290

WEGWIJS IN UW AUTO69
1
Op afdalingen kan bij ingeschakelde cruise-control de snelheid
iets oplopen ten opzichte van de opgeslagen snelheid.
Als het systeem wordt ingeschakeld, gaat het lampje
Üop het
instrumentenpaneel branden en verschijnt er een melding op het
display (zie de paragraaf “Lampjes op het instrumentenpaneel”).
SNELHEID OPSLAAN
Ga als volgt te werk:
❍zet de draaiknop A-fig. 31 in stand ON en trap het gaspe-
daal in tot de auto met de gewenste snelheid rijdt;
❍zet de draaiknop B ten minste drie seconden op (+) en laat
de knop los: de snelheid van de auto is opgeslagen en het gas-
pedaal kan worden losgelaten.
Indien nodig (bijvoorbeeld bij inhalen) kan de snelheid simpel
verhoogd worden door het intrappen van het gaspedaal: als u
daarna het gaspedaal loslaat, wordt teruggekeerd naar de op-
geslagen snelheid.
OPGESLAGEN SNELHEID OPROEPEN
Als het systeem is uitgeschakeld door bijvoorbeeld het intrappen
van het rem- of koppelingspedaal, kan de opgeslagen snelheid
op de volgende manier worden opgeroepen:
❍geef geleidelijk gas, totdat de snelheid ongeveer gelijk is aan
de opgeslagen snelheid;
❍schakel de versnelling in die ingeschakeld was op het mo-
ment van het opslaan van de snelheid (4e, 5e of 6e versnel-
ling);
❍druk op de knop C-fig. 31.OPGESLAGEN SNELHEID VERHOGEN
Dit kan op twee manieren:
❍trap het gaspedaal in en sla vervolgens de nieuwe snelheid
op;
of
❍zet de draaiknop B-fig. 31 in stand (+).
Telkens als de draaiknop wordt gedraaid, wordt de snelheid
iets verhoogd (ongeveer 1 km/h). Als de draaiknop gedraaid
wordt gehouden, verandert de snelheid traploos.
OPGESLAGEN SNELHEID VERLAGEN
Dit kan op twee manieren:
❍schakel het systeem uit en sla vervolgens de nieuwe snel-
heid op;
of
❍houd de draaiknop B-fig. 31 in stand (–), totdat de nieuwe
snelheid is bereikt die automatisch zal worden opgeslagen.
Telkens als de draaiknop wordt gedraaid, wordt de snelheid
iets verlaagd (ongeveer 1 km/h). Als de draaiknop gedraaid
wordt gehouden, verandert de snelheid traploos.