Lancia Thema 2011 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: LANCIA, Model Year: 2011, Model line: Thema, Model: Lancia Thema 2011Pages: 324, PDF Size: 3.72 MB
Page 201 of 324

WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Uw auto kan zich in beweging zet-
ten en u en anderen verwonden
wanneer hij niet volledig in de
stand PARK staat. Controleer dit
door te proberen de versnellings-
pook naar achteren te bewegen
(rempedaal los) nadat u hem in de
stand PARK hebt gezet. Zorg er-
voor dat de transmissie in PARK
staat voordat u de auto verlaat.
Het is gevaarlijk om de versnel-
lingspook uit de stand PARK of
NEUTRAL te schakelen wanneer
het motortoerental hoger is dan
het stationaire toerental. Als u uw
voet niet stevig op het rempedaal
hebt geplaatst, kan de auto snel
naar voren of achteren schieten. U
loopt in dat geval het risico de
controle over de auto te verliezen
en een persoon of voorwerp te ra-
ken. Schakel uitsluitend in een
versnelling als de motor normaal
stationair draait en u het rempe-
daal stevig intrapt.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Ongewenste beweging van de auto
kan lichamelijk letsel tot gevolg
hebben van mensen in en bij de
auto. Net als bij alle andere voer-
tuigen, mag u een auto nooit ver-
laten terwijl de motor loopt. Zet
voordat u de auto verlaat altijd de
versnellingspook in de stand
PARK, trek de handrem aan en zet
de motor af. Wanneer het contact
is uitgeschakeld (OFF), wordt de
versnellingspook in de stand
PARK vergrendeld, waardoor de
auto niet ongewenst in beweging
kan komen.
Verwijder altijd uw sleutelhouder
bij het verlaten van het voertuig
en doe uw voertuig op slot.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Laat nooit kinderen alleen in een
auto achter of daar waar ze toe-
gang tot een niet afgesloten auto
hebben. Kinderen zonder toezicht
in een auto achterlaten is om ver-
schillende redenen gevaarlijk.
Kinderen of derden kunnen ern-
stige of dodelijke verwondingen
oplopen. Waarschuw kinderen dat
ze niet aan de handrem, het rem-
pedaal of de versnellingspook mo-
gen komen.
Laat de sleutelhouder niet achter
in of in de buurt van de auto en
laat Keyless Enter-N-Go niet in de
stand ACC of ON/RUN staan. Een
kind zou de elektrische raambe-
diening of andere schakelaars
kunnen bedienen of de auto in
beweging kunnen brengen.
195
Page 202 of 324

LET OP!
Voordat u de versnellingspook uitde stand PARK zet, moet u de
contactschakelaar van de stand
LOCK/OFF in de stand ON/RUN
zetten en tevens het rempedaal in-
getrapt houden. Anders kan de
versnellingspook beschadigd ra-ken.
Laat de motor NOOIT met hoge
toerentallen draaien als u vanuit
de standen PARK of NEUTRAL
naar een andere versnelling scha-
kelt, want anders kan schade aan
de aandrijflijn ontstaan.
De volgende punten zijn van belang
om er zeker van te zijn dat u de ver-
snellingspook in de stand PARK hebtgezet:
Wanneer u naar de stand PARK schakelt, beweeg de versnellings-
pook dan krachtig helemaal naar
voren en naar links totdat de pook
stopt en volledig op zijn plaats zit. Kijk op de versnellingsindicator en
controleer of de PARK-stand wordtaangegeven.
Controleer, terwijl het rempedaal is losgelaten, of de versnellingspook
uit de stand PARK schuift.
REVERSE
Deze stand is bedoeld om achteruit te
rijden. Zet de versnellingspook alleen
in de stand REVERSE (achteruit) als
de auto helemaal stilstaat. NEUTRAL
Gebruik deze stand wanneer de auto
langere tijd stilstaat met draaiende
motor. In deze stand kunt u de motor
starten. Trek de parkeerrem aan en
schakel naar PARK als u het voertuigverlaat.
WAARSCHUWING!
Laat de auto niet uitrollen als de
versnellingspook in de stand NEU-
TRAL staat en schakel nooit het
contact uit om in vrijloop een helling
af te dalen. Dit zijn onveilige hande-
lingen waarbij u minder snel kunt
reageren op veranderingen van het
verkeer of wegomstandigheden. U
zou de macht over het stuur kunnen
verliezen en een ongeluk kunnen
veroorzaken.LET OP!
Slepen, laten uitrollen en om andere
redenen rijden terwijl de transmissie
in de stand NEUTRAL staat, kan
ernstige schade aan de transmissie
tot gevolg hebben. Raadpleeg voor
meer informatie “Slepen achter een
camper” onder “Starten en bedie-
nen” en “Een defect voertuig sle-
pen” onder “Wat te doen in noodge-vallen”.
196
Page 203 of 324

DRIVE
Deze stand is bedoeld voor rijden in de
stad en op de grote weg. In deze stand
schakelt de versnellingsbak zeer soe-
pel en rijdt u het zuinigst. De trans-
missie schakelt automatisch op via de
eerste underdrive-versnelling, tweede
en derde versnelling, vierde prise-
directe-versnelling en de vijfde
overdrive-versnelling. De stand
DRIVE zorgt voor optimale rijeigen-
schappen onder alle normale omstan-digheden.
Bij veel schakelen (zoals wanneer de
auto zwaar beladen is, op heuvelach-
tig terrein, rijden met krachtige te-
genwind of als een zware aanhangwa-
gen wordt getrokken), moet u de
stand "AutoStick®" (raadpleeg
"AutoStick®" in dit hoofdstuk) ge-
bruiken om een lagere versnelling te
kiezen. Onder deze omstandigheden
presteert de auto beter in een lagere
versnelling en wordt de levensduur
van de transmissie verlengd omdat
het schakelen wordt beperkt en zich
minder hitte ontwikkelt.Noodloopmodus van detransmissie
De werking van de transmissie wordt
elektronisch gecontroleerd op abnor-
male situaties. Als een situatie wordt
gedetecteerd die schade aan de trans-
missie kan veroorzaken, wordt de
noodloopmodus van de transmissie
geactiveerd. In deze stand blijft de
transmissie in de huidige versnelling
totdat het voertuig tot stilstand is ge-
bracht. Nadat het voertuig tot stil-
stand is gebracht, blijft de transmissie
in de tweede versnelling, ongeacht
welke vooruitversnelling is gekozen.
PARK, REVERSE en NEUTRAAL
blijven wel werken. Het storings-
lampje is mogelijk aan. Dankzij de
noodloopmodus kan de auto voor re-
paratie naar een erkende dealer wor-
den gereden zonder dat de transmissie
beschadigd raakt.
In het geval van een kortstondig pro-
bleem kan de transmissie weer wor-
den ingesteld om alle voorwaartse
versnellingen terug te krijgen als de
volgende stappen worden uitgevoerd.
1. Stop de auto.2. Zet de transmissie in de stand
PARK.
3. Zet de motor af
4. Wacht ongeveer 10 seconden.
5. Start de motor opnieuw.
6. Schakel naar de gewenste versnel-
ling. Als het probleem is verholpen,
hervat de transmissie de normale wer-king. OPMERKING:
Ook al kan de transmissie worden
gereset, we raden u toch aan zo
spoedig mogelijk naar uw erkende
dealer te gaan. Uw erkende dealer
kan met diagnoseapparatuur be-
palen of het probleem zich nog-
maals kan voordoen.
Als geen reset van de transmissie mo-
gelijk is, is onderhoud door de er-
kende dealer vereist.
Werking van de overdrive
De automatische transmissie is voor-
zien van een elektronisch geregelde
overdrive (vijfde versnelling). De
transmissie schakelt automatisch
197
Page 204 of 324

naar de overdrive-versnelling als aan
de volgende voorwaarden wordt vol-daan:
de versnellingspook staat in destand DRIVE,
rijsnelheid is voldoende hoog en
de bestuurder trapt het gaspedaal niet diep in.
AUTOSTICK®
Autostick® is een interactieve ver-
snellingsbakfunctie die de bestuurder
de mogelijkheid biedt handmatig te
schakelen voor een betere beheersing
van de auto. Met AutoStick® kunt u
op de motor remmen, ongewenst op-
of terugschakelen voorkomen en de
prestaties van de auto verbeteren.
Met dit systeem heeft u ook meer con-
trole over de auto bij het inhalen, bij
het rijden in de stad, bij glad wegdek,
in de bergen of wanneer u een aan-
hangwagen trekt.
BEDIENING – 3,0L DIESELMOTOR
Wanneer de keuzehendel in de stand
DRIVE staat, schakelt de versnel-
lingsbak automatisch tussen de vijf beschikbare versnellingen. Als u
AutoStick® wilt inschakelen, be-
weegt u in de stand DRIVE eenvoudig
de versnellingspook naar links of
rechts (+/-), of tikt u tegen de aan het
stuur bevestigde schakelflippers
(+/-), voor bepaalde uitvoeringen/
markten. Als AutoStick® is ingescha-
keld, wordt de huidige versnelling in
de instrumentengroep weergegeven.
In de stand AutoStick® schakelt de
transmissie omhoog of omlaag als de
bestuurder handmatig (+/-) kiest
(met de versnellingspook of de scha-
kelflippers (voor bepaalde
uitvoeringen/markten)), tenzij de
motor gaat stotteren of een te hoog
toerental ontstaat. De transmissie
blijft in de gekozen versnelling totdat
naar een hogere of lagere versnelling
wordt geschakeld, met uitzondering
van de onderstaande situaties.
Als AutoStick® wordt ingeschakeld
in de stand DRIVE, schakelt de
transmissie automatisch omhoog
als het maximale motortoerental
wordt bereikt.
Als AutoStick® wordt ingeschakeld in de stand SPORT, blijft de trans- missie in de gekozen versnelling,
ook wanneer het maximale motor-
toerental wordt bereikt. De trans-
missie schakelt alleen op als de be-
stuurder dit opdraagt.
De transmissie schakelt automa- tisch terug als het voertuig langza-
mer gaat rijden (om stotteren van
de motor te voorkomen) en toont de
huidige versnelling.
De versnellingsbak schakelt auto- matisch terug naar de eerste ver-
snelling wanneer de auto stopt. Na
stilstand moet de bestuurder hand-
matig opschakelen (+) wanneer de
auto sneller gaat rijden.
Als u het gaspedaal diep indrukt, schakelt de transmissie automa-
tisch terug (voor verbeterde accele-
ratie) als dat mogelijk is.
U kunt wegrijden in de eerste of tweede versnelling. Als u op (+) tikt
(bij stilstand) kunt u wegrijden in
de tweede versnelling. Wegrijden in
de tweede versnelling is handig als
het wegdek glad is door sneeuw ofijs.
198
Page 205 of 324

Het systeem negeert alle pogingenom op te schakelen bij te lage snel- heid.
Maak geen gebruik van de snel- heidsregeling als Autostick® is in-geschakeld.
Het schakelen van de transmissie wordt feller/abrupter wanneer
AutoStick® is ingeschakeld.
U kunt de stand AutoStick® uitscha-
kelen door de versnellingspook naar
rechts te houden of schakelflipper (+)
vast te houden (voor bepaalde
uitvoeringen/markten) totdat "D"
weer verschijnt in het instrumenten-
paneel. Met Autostick® kunt u altijd
een andere versnelling selecteren zon-
der uw voet van het gaspedaal te ne-men.WAARSCHUWING!
Schakel op gladde wegen niet terug
voor meer motorremwerking. De
aandrijfwielen kunnen hun grip ver-
liezen en de auto kan gaan slippen
en een aanrijding of persoonlijk let-
sel veroorzaken. RIJDEN OP EEN
GLADDE ONDERGROND ACCELEREREN
Krachtig accelereren op een be-
sneeuwd, nat of glad wegdek kan
doorslippen van de wielen en zijde-
lings wegglijden van de auto tot ge-
volg hebben. Dit komt voor wanneer
de achterwielen (de aangedreven wie-
len) verschillende grip hebben.
WAARSCHUWING!
Snel accelereren op een glad wegdek
is gevaarlijk. Bij een verschil in grip
van de achterwielen kan de auto zij-
waarts gaan glijden. U zou de macht
over het stuur kunnen verliezen en
een ongeluk kunnen veroorzaken.
Trek langzaam op wanneer u weet
dat er weinig grip is (ijs, sneeuw, nat
wegdek, modder, mul zand, enz.).
GRIP
Bij rijden op natte of modderige we-
gen kan een laagje water ontstaan tus-
sen de band en het wegdek. Dat heet
aquaplaning en dit kan ervoor zorgen
dat de auto totaal onbestuurbaar is en
u niet meer kunt remmen. Volg om dat gevaar te vermijden de onder-
staande aanwijzingen op:
1. Pas uw snelheid aan bij hevige re-
genval en op glibberige wegen.
2. Pas uw snelheid aan op wegen met
diepe plassen.
3. Vervang de banden zodra de
bandenslijtage-indicatoren zichtbaar
worden.
4. Zorg voor een juiste bandenspan- ning.
5. Houd onder alle omstandigheden
voldoende afstand tussen u en de auto
voor u, zodat u tijdig kunt stoppen.
DOOR WATER RIJDEN
Ga bij het rijden door water met een
diepte van meer dan een paar centi-
meter voorzichtig te werk om schade
aan de auto en lichamelijk letsel tevoorkomen.
199
Page 206 of 324

STROMEND/OPKOMEND
WATERWAARSCHUWING!
Rij niet op een weg of een weg of pad
oversteken waar water stroomt en/of
opkomt (zoals na een storm). Stro-
mend water kan het wegdek of de
bovenlaag van het pad wegspoelen
en de auto in dieper water doen zin-
ken. Bovendien kan stromend en/of
opkomend water het voertuig snel
wegvoeren. Als geen gehoor wordt
gegeven aan deze waarschuwingen,
kan dit ernstig of dodelijk letsel tot
gevolg hebben voor u, de inzittenden
en anderen in uw omgeving.
Ondiep stilstaand water
Hoewel uw voertuig in staat is om
door ondiep stilstaand water te rijden,
moet u voordat u dit doet de volgende
waarschuwingen en voorzorgsmaat-
regelen in acht nemen.
LET OP!
Controleer altijd de diepte van het stilstaande water voordat u erdoor
rijdt. Rij nooit door stilstaand wa-
ter dat dieper is dan de onderkant
van de wielvelgen op het voertuig.
Bepaal de staat van de weg of het
pad onder water en of er sprake is
van hindernissen voordat u door
het stilstaande water rijdt.
Rij niet sneller dan met een snel-
heid van 8 km/u door stilstaand
water. Dit beperkt de golfactie tot
het minimum.
(Vervolgd)
LET OP!(Vervolgd)
Rijden door stilstaand water kan
schade veroorzaken aan de onder-
delen van de aandrijflijn. Contro-
leer altijd de vloeistoffen van het
voertuig (d.w.z. motorolie, trans-
missievloeistof, ashuis, enz.) op
tekenen van vervuiling (d.w.z.
vloeistof die er troebel uitziet of
schuimt) nadat u door het stil-
staande water bent gereden. Blijf
niet rijden met het voertuig als één
van de vloeistoffen vervuild lijkt,
aangezien dit verdere schade tot
gevolg kan hebben. Dergelijke
schade wordt niet gedekt door de
beperkte garantie van een nieuwvoertuig.
Als er water in de motor komt,
kan dit onmiddellijke stilstand tot
gevolg hebben en ernstige interne
schade aan de motor veroorzaken.
Dergelijke schade wordt niet ge-
dekt door de beperkte garantie
van een nieuw voertuig.
200
Page 207 of 324

WAARSCHUWING!
Rijden door stilstaand water be-perkt het tractievermogen van het
voertuig. Rij niet sneller dan met
een snelheid van 8 km/u door stil-
staand water.
Rijden door stilstaand water be-
perkt het remvermogen van het
voertuig waardoor de remweg
langer wordt. Daarom dient u na-
dat u door stilstaand water heeft
gereden, langzaam te rijden en en-
kele malen het rempedaal lichtjes
in te drukken om de remmen te
drogen.
Als er water in de motor komt,
kan dit onmiddellijke panne tot
gevolg hebben waardoor u niet
meer verder kunt.
Als geen gehoor wordt gegeven
aan deze waarschuwingen, kan
dit ernstig of dodelijk letsel tot
gevolg hebben voor u, de inzitten-
den en anderen in uw omgeving.
STUURBEKRACHTIGING
Uw voertuig is voorzien van een elek-
trohydraulisch stuurbekrachtigings-
systeem waardoor het voertuig vlot reageert op uw stuuracties en gemak-
kelijk manoeuvreerbaar is als er wei-
nig ruimte is. De hoeveelheid hulp van
het systeem varieert, zodat u licht
kunt inparkeren, maar tijdens nor-
maal rijden ook een goed gevoel houdt
over het stuurgedrag van uw voertuig.
Wanneer zich in het elektrohydrauli-
sche stuurbekrachtigingssysteem een
probleem voordoet waardoor het sys-
teem geen assistentie meer kan verle-
nen bij het sturen, zal het systeem een
mechanische besturing mogelijk ma-ken.
LET OP!
Bij extreme stuurmanoeuvres is het
mogelijk dat de pomp de stuurbe-
krachtiging reduceert of zelfs stopt
om zo beschadiging van het systeem
te voorkomen. Normaal bedrijf
wordt weer voortgezet wanneer het
systeem is afgekoeld.
Wanneer de melding "SER-
VICE POWER STEERING
SYSTEM" (onderhoudstuurbekrachtigingssys-
teem) op het EVIC-scherm verschijnt
met een knipperend pictogram, geeft dit aan dat het voertuig onderhoud
nodig heeft van een erkende dealer.
Het is mogelijk dat de stuurbekrach-
tiging van het voertuig is uitgevallen.
Voor meer informatie raadpleegt u het
"Elektronisch voertuiginformatiecen-
trum (EVIC)" in "De functies op uw
dashboard".
Wordt de melding "POWER STEE-
RING SYSTEM OVER TEMP"
(stuurbekrachtigingsysteem overver-
hit) vergezeld van een pictogram
weergegeven op het EVIC-scherm,
dan duidt dit aan dat zich extreme
stuurmanoeuvres hebben voorge-
daan, die een oververhitting van het
stuurbekrachtigingsysteem hebben
veroorzaakt. De assistentie van de
stuurbekrachtiging zal tijdelijk weg-
vallen totdat de oververhittingstoe-
stand niet meer bestaat. Wanneer de
rijomstandigheden dit toestaan, par-
keert u het voertuig en laat u deze
gedurende een aantal momenten stil
staan totdat het lampje dooft. Voor
meer informatie raadpleegt u het
"Elektronisch voertuiginformatiecen-
trum (EVIC)" in "De functies op uw
dashboard".
201
Page 208 of 324

OPMERKING:
Ook wanneer de stuurbekrach-tiging niet meer werkt, kan het
voertuig nog steeds bestuurd
worden. Onder dergelijke om-
standigheden is wel aanzienlijk
meer kracht nodig om te sturen,
vooral bij lage rijsnelheden en
tijdens parkeermanoeuvres.
Neem contact op met uw er- kende dealer voor onderhoud
wanneer deze situatie niet ver-andert.
PARKEERREM
Voordat u de auto verlaat, moet u
controleren of de parkeerrem volledig
is aangetrokken en moet u de versnel-
lingspook in de stand PARK zetten.
De voetbediende parkeerrem bevindt
zich in de hoek links onder het instru-
mentenpaneel. Om de parkeerrem in
te schakelen, moet u het pedaal van de
parkeerrem volledig intrappen. Om
de parkeerrem uit te schakelen, trapt
u nogmaals het pedaal van de par-
keerrem in en laat het pedaal lang-
zaam opkomen, waarbij u voelt dat de
rem ontkoppelt. Als de handrem wordt aangetrokken
terwijl de contactschakelaar in de
stand ON staat, gaat het controle-
lampje van het remsysteem in de in-
strumentengroep branden. OPMERKING:
Wanneer de parkeerrem wordt
aangetrokken en er naar een
versnelling wordt geschakeld,
gaat het waarschuwingslampje
van het remsysteem knipperen.
Als beweging van de auto wordt
gedetecteerd, klinkt er een gong-
signaal om de bestuurder hierop
te wijzen. Zet de parkeerrem
volledig vrij voordat u met de
auto gaat rijden.
Dit lampje geeft alleen aan dat de handrem is aangetrokken. Het geeft niet aan hoe krachtig
de handrem is aangetrokken.
Als u op een neergaande helling par-
keert, is het belangrijk om de voor-
wielen in de richting van de stoep te
draaien, en van de stoep af bij parke-
ren op een opgaande helling. Trek de
parkeerrem aan voordat de keuzehen-
del in de stand PARK wordt gezet,
anders kan het door de belasting op
het mechanisme van de transmissie
moeilijk zijn de keuzehendel uit de
parkeerstand te schakelen. De par-
keerrem moet altijd aangetrokken
zijn als de bestuurder niet in de autozit.
WAARSCHUWING!
Gebruik de stand PARK nooit als vervanging voor de handrem.
Trek de parkeerrem altijd volledig
aan als u de auto parkeert, om te
voorkomen dat de auto gaat rollen
en mogelijk letsel of schade ver-oorzaakt.
Neem altijd de sleutelhouder mee
uit de auto wanneer u de portieren
vergrendeld.
(Vervolgd)
Parkeerrem, handrem
202
Page 209 of 324

WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Laat nooit kinderen alleen in een
auto achter of daar waar ze toe-
gang tot een niet afgesloten auto
hebben. Kinderen zonder toezicht
in een auto achterlaten is om ver-
schillende redenen gevaarlijk.
Kinderen of derden kunnen ern-
stige of dodelijke verwondingen
oplopen. Waarschuw kinderen dat
ze niet aan de handrem, het rem-
pedaal of de versnellingspook mo-
gen komen.
Laat de sleutelhouder niet achter
in of in de buurt van de auto en
laat Keyless Enter-N-Go (indien
aanwezig) niet in de stand ACC of
ON/RUN staan. Een kind zou de
elektrische raambediening of an-
dere schakelaars kunnen bedie-
nen of de auto in beweging kun-
nen brengen.
Controleer of de handrem volledig
vrij staat voor u gaat rijden. Als u
dit niet doet, kan dit leiden tot het
uitvallen van de remmen, wat tot
een aanrijding kan leiden.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
De handrem moet altijd goed wor-
den aangetrokken wanneer u de
auto verlaat. Anders kan de auto
wegrollen en schade of letsel ver-
oorzaken. Zorg ook dat u de ver-
snellingsbak in PARK laat. Als dit
wordt nagelaten kan de auto gaan
rollen en zo schade of letsel ver-oorzaken.LET OP!
Als het waarschuwingslampje van
het remsysteem aan blijft nadat de
handrem is losgelaten, duidt dit op
een defect van het remsysteem. Laat
de remmen onmiddellijk nakijken
door een erkende dealer.
ANTIBLOKKEERREM- SYSTEEM
Het antiblokkeersysteem (ABS) zorgt
voor extra voertuigstabiliteit en meer
remwerking als er geremd moet wor-
den. Het systeem gaat automatisch
pompend remmen in moeilijke remsi-
tuaties, om zo het blokkeren van de
wielen te voorkomen. De elektronische remkrachtverdeling
(EBD) zorgt voor verdeling van de
remdruk en meer controle over de
remkracht op de achterwielen.
Wanneer u sneller rijdt dan 11 km/u
hoort u mogelijk ook een zacht klik-
kend geluid, samen met wat geluid uit
de motor. Deze geluiden horen bij een
zelftest die het systeem uitvoert om te
controleren of het ABS naar behoren
functioneert. Deze zelftest wordt
steeds uitgevoerd na het starten van
de motor, zodra de auto een snelheid
van 11 km/u bereikt.
ABS wordt geactiveerd onder be-
paalde rijomstandigheden en remcon-
dities. ABS grijpt mogelijk in als de
auto over ijs, sneeuw, grint, kuilen,
spoorrails of losse rommel rijdt of
wanneer u een noodstop maakt.
Wanneer het ABS-systeem actief is,
kunt u dit als volgt merken:
De ABS-pompmotor draait (deze
kan nog korte tijd aan blijven nadat
de auto al stilstaat),
De hydraulische magneetkleppen maken klikgeluiden,
203
Page 210 of 324

Pulsering van het rempedaal en
het rempedaal daalt iets of kan ietsverder ingetrapt worden nadat de
auto tot stilstand is gekomen.
Dit zijn normale eigenschappen van
het ABS-systeem.WAARSCHUWING!
Het ABS-systeem bevat geavan- ceerde elektronica die onderhevig
is aan storingen van een onjuist
geïnstalleerde of krachtige radio-
zendinstallatie. Dergelijke storin-
gen kunnen zorgen dat de ABS-
werking geheel wegvalt.
Dergelijke apparatuur mag uit-
sluitend door bevoegde vakmen-
sen worden geïnstalleerd.
Pompend remmen heeft op het
ABS-systeem een averechtse uit-
werking. De effectieve remkracht
wordt hierdoor verminderd en het
risico van een ongeval neemt toe.
Pompend remmen verlengt de
remweg. Wanneer u wilt remmen
of stoppen, trapt u gewoon stevig
het rempedaal in.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Met het ABS wordt niet voorko-
men dat de auto onderworpen
blijft aan de wetten der natuur. De
effectiviteit van de remmen wordt
door ABS niet verder verhoogd
dan de remmen, banden en tractie
van de auto toelaten.
Het ABS voorkomt geen ongeluk-
ken ten gevolge van bijvoorbeeld
te hoge snelheden in bochten, te
weinig afstand houden of aqua-planing.
Gebruik de mogelijkheden van
een auto met ABS nooit op een
roekeloze of risicovolle wijze die
de veiligheid van de bestuurder of
anderen in gevaar brengt.
Alle wielen en banden van de auto
moeten van dezelfde maat en het-
zelfde type zijn en de bandenspanning
moet correct zijn, zodat de regeleen-
heid correcte signalen ontvangt. ELEKTRONISCH REMSYSTEEM
Uw voertuig is uitgerust met een ge-
avanceerd elektronisch remsysteem
dat de volgende onderdelen omvat: ABS (antiblokkeersysteem), TCS
(tractieregeling), BAS (remassistent)
en ESC (elektronisch stabiliteitspro-
gramma). Deze vier systemen werken
samen om in de verschillende rijom-
standigheden de stabiliteit en de con-
trole over de auto te optimaliseren.
Uw voertuig is ook uitgerust met Hill
Start Assist (wegrijhulp op hellingen,
HSA), Ready Alert Braking (anticipe-
rend remsysteem) en Rain Brake Sup-
port (remdroogfunctie bij nat weer). ANTIBLOKKEERSYSTEEM (ABS)
Dit systeem helpt de bestuurder de
auto onder controle te houden bij las-
tige remsituaties, door de hydrauli-
sche remdruk te regelen. Dit voor-
komt blokkeren van de wielen zodat
slippen bij een glad wegdek tijdens
het remmen wordt voorkomen. Raad-
pleeg "Antiblokkeersysteem" in
"Starten en rijden" voor meer infor-matie.
204