Lancia Thema 2011 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: LANCIA, Model Year: 2011, Model line: Thema, Model: Lancia Thema 2011Pages: 324, PDF Size: 3.72 MB
Page 221 of 324

vragen omtrent de juiste band. Wan-
neer u een ander type band monteert,
kan dat de veiligheid, de wegligging
en het rijgedrag van uw auto in gevaar
brengen.WAARSCHUWING!
Gebruik geen andere soort bandof velgmaat of een band met een
andere belastingsindex dan voor
uw auto is voorgeschreven. Door
sommige niet-goedgekeurde ban-
den en wielen gecombineerd te ge-
bruiken verandert u mogelijk de
dimensies en eigenschappen van
de wielophanging, waardoor de
besturing, het weggedrag en de
remwerking veranderen. Dat kan
onvoorspelbaar stuurgedrag en
spanningen in de stuurinrichting
en de wielophanging veroorzaken.
U kunt de controle over de auto
verliezen en een ongeval veroorza-
ken met ernstige of zelfs fatale
gevolgen. Kies daarom uitsluitend
banden en velgmaten met een be-
lastingsindex die voor uw auto is
goedgekeurd.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Gebruik nooit een band met een
lagere belastingsindex of capaci-
teit dan waarmee uw voertuig oor-
spronkelijk is uitgerust. Als u een
band met een lagere belastingsin-
dex gebruikt, kan de band te
zwaar worden belast en defect ra-
ken. U kunt hierdoor de controle
over het voertuig verliezen wat tot
aanrijdingen kan leiden.
Wanneer uw banden niet geschikt
zijn voor uw rijsnelheid, kan dat
een klapband veroorzaken en
kunt u de controle over de autoverliezen.LET OP!
Het monteren van een band met een
afwijkende bandmaat kan ervoor
zorgen dat de aanduiding van de
snelheidsmeter en de kilometerteller
niet langer juist zijn.
SNEEUWKETTINGEN
Gebruik uitsluitend nauwsluitende
sneeuwkettingen of andere tractie-
hulpmiddelen die voldoen aan de spe-
cificaties van de S-klasse, type SAE. Sneeuwkettingen moeten qua maat-
voering geschikt zijn voor de auto,
zoals aanbevolen door de fabrikant
van de sneeuwketting. Breng de
sneeuwkettingen alleen aan op ban-
den met maat P235/55R18. OPMERKING:
Gebruik geen sneeuwkettingen op
een thuiskomer.
LET OP!
Hanteer de volgende voorzorgs-
maatregelen om schade aan de auto
of de wielen te voorkomen:
Door de beperkte speelruimte
voor sneeuwkettingen tussen de
banden en andere onderdelen van
de wielophanging, is het belang-
rijk uitsluitend kettingen te ge-
bruiken die in goede staat verke-
ren. Gebroken sneeuwkettingen
kunnen ernstige schade veroorza-
ken. Zet de auto direct stil als u
een geluid hoort dat zou kunnen
wijzen op kettingbreuk. Verwijder
eerst de beschadigde onderdelen
van de ketting voor u besluit ver-
der te rijden.
(Vervolgd)
215
Page 222 of 324

LET OP!(Vervolgd)
Breng de sneeuwkettingen zo
strak mogelijk aan om de achter-
wielen en stel ze nogmaals strak
nadat u ca. 0,8 km hebt gereden.
Rijd niet sneller dan 48 km/u.
Rijd voorzichtig en vermijd
scherpe bochten en oneffenheden,
vooral bij een zwaar beladen auto.
Uitsluitend gebruiken op de ach-
terwielen.
Rijd niet langere tijd op een droog
wegdek.
Houd u aan de instructies van de
fabrikant van de sneeuwketting
voor de juiste wijze van installatie,
de rijsnelheid en de gebruiksvoor-
waarden. Houd u altijd aan de
laagste rijsnelheid die wordt gead-
viseerd door de kettingfabrikant
als die snelheid afwijkt van de op-
gave van de autofabrikant.
OPMERKING:
Rijd niet lange tijd op een droog
wegdek om schade aan de banden,
de kettingen en uw auto te voorko-
men. Houd u aan de instructies
van de fabrikant van de sneeuw- ketting voor de juiste wijze van in-
stallatie, de rijsnelheid en de ge-bruikscondities.
Houd u altijd aan de laagste snelheid
indien de kettingfabrikant en de au-
tofabrikant beide een maximale snel-
heid aanbevelen. Dit advies heeft be-
trekking op alle mogelijke typensneeuwkettingen.
ROULEREN VAN BANDEN
De banden die gebruikt worden aan
de voorzijde van de auto krijgen een
andere belasting te verwerken dan de
banden aan de achterzijde. De func-
ties bij de besturing, de aandrijving en
het remmen zijn verschillend. Hier-
door slijten de voor- en achterbanden
ongelijk snel.
Dit effect kunt u verminderen door de
banden onderling te rouleren. De
voordelen van rouleren komen vooral
tot uiting bij groffe profieltypen, zoals
het profiel van allseasonbanden. Rou-
leren zorgt voor een langere levens-
duur van de band en geeft langere tijd
een goede tractie in modder, sneeuw
en op een nat wegdek. Bovendiendraagt rouleren bij tot soepele en rus-
tige rijeigenschappen.
Raadpleeg "Onderhoudsschema"
voor de juiste onderhoudsintervallen.
De oorzaak voor snelle of ongewone
slijtage moet verholpen worden voor-
dat u de banden rouleert.
BANDENSPANNINGS- CONTROLESYSTEEM(TPMS)
Het bandenspanningscontrolesys-
teem (TPMS) waarschuwt de be-
stuurder voor te lage bandenspanning
op basis van de op het typeplaatje
vermelde bandenspanning (koud).
De bandenspanning varieert met de
temperatuur, circa 0,069 bar voor
elke 6,5 °C. Dat betekent dat de ban-
denspanning daalt als de buitentem-
peratuur daalt. De bandenspanning
moet altijd ingesteld worden aan de
hand van de koude opblaasspanning
van de banden. Hiermee worden ban-
den bedoeld waarmee ten minste 3
uur niet is gereden, of waarmee min-
der dan 1,6 km is gereden na een
periode van drie uur stilstaan. De
spanning van een koude band mag
216
Page 223 of 324

nooit hoger zijn dan de maximum-
spanning die op de zijkant van de
band staat vermeld. Raadpleeg "Ban-
den – Algemene informatie" in "Star-
ten en rijden" voor informatie over
hoe de banden correct op spanning
moeten worden gebracht. De banden-
spanning neemt ook toe als het voer-
tuig rijdt – dat is normaal en er is geen
aanpassing vereist voor deze toegeno-
men spanning.
Het TPM-systeem waarschuwt de be-
stuurder voor lage bandenspanning
als de bandenspanning om welke re-
den dan ook onder de waarschu-
wingsgrens daalt, inclusief de gevol-
gen van lage temperaturen en
natuurlijk spanningsverlies van deband.
Het TPM-systeem blijft de bestuurder
waarschuwen zolang er niets aan de
lage spanning gedaan wordt, en scha-
kelt pas uit als de bandenspanning
gelijk is aan of hoger is dan de aanbe-
volen waarden in de bandenspan-
ningstabel. Zodra het waarschu-
wingslampje voor lage
bandenspanning gaat branden, dient
u de betreffende band(en) op te pom-pen tot de waarde die in de banden-
spanningstabel vermeld staat. Als dat
is gebeurd, gaat het TPM-
verklikkerlampje uit. Het systeem
wordt automatisch bijgewerkt en het
TPM-verklikkerlampje gaat uit zodra
het systeem de juiste bandenspanning
registreert. Het is mogelijk dat u eerst
ongeveer 20 minuten met een snel-
heid boven de 24 km/u moet rijden,
voordat het TPMS-systeem deze in-
formatie ontvangt.
Op het etiket in uw voertuig staat
bijvoorbeeld een aanbevolen koude
(minimaal drie uur stilstand) banden-
spanning van 2,07 BAR. Als de omge-
vingstemperatuur 20 °C is en de ge-
meten bandenspanning is 1,86 bar,
neemt de bandenspanning bij een
temperatuurdaling tot -7 °C af tot
ongeveer 1,58 bar. Deze bandenspan-
ning is laag genoeg om het TPM-
verklikkerlampje te laten branden.
Tijdens het rijden kan de banden-
spanning toenemen tot ongeveer 1,86
BAR, maar het TPM-
waarschuwingslampje is nog steeds
AAN. In deze situatie dooft het TPM-
verklikkerlampje pas als de banden
op de aanbevolen spanning zijn ge-
bracht (koud).
LET OP!
Het TPM-systeem is geoptimali-
seerd voor de standaard geleverde
banden en wielen. TPMS-druk en
-waarschuwing zijn ingesteld op
de bandenmaat waarmee uw auto
is uitgerust. Het gebruik van ver-
vangingsonderdelen van een af-
wijkend formaat of type kan lei-
den tot een onjuiste
systeemwerking of sensorschade.
Wielen van andere makelij kun-
nen schade aan de sensors veroor-
zaken. Gebruik geen bandenaf-
dichtingsmiddelen of
balansgewichtjes die u later koopt
als het voertuig is uitgerust met
een TPMS omdat dit schade aan
de sensors kan veroorzaken.
(Vervolgd)
217
Page 224 of 324

LET OP!(Vervolgd)
Plaats na het controleren of aan-
passen van de bandenspanning
altijd de ventieldop terug. Hier-
door voorkomt u dat de TPM-
sensor beschadigd raakt door bin-
nendringend vocht of vuil in hetventiel.
OPMERKING:
Het TPM-systeem is niet be- doeld als vervanging voor nor-
maal onderhoud en waarschuwt
niet bij andere problemen met
de band.
Het TPM-systeem mag niet wor- den gebruikt als bandenspan-
ningsmeter bij het aanpassen
van de bandenspanning.
Als u met een ruim onvoldoende opgepompte band rijdt, raakt de
band oververhit en kan een
klapband optreden. Een te lage
bandenspanning verhoogt ook
het brandstofverbruik, vermin-
dert de levensduur van de band
en kan het rij- en remgedrag van
de auto nadelig beïnvloeden. Het TPM-systeem is geen ver-
vanging voor het juiste banden-
onderhoud en de bestuurder is
ervoor verantwoordelijk om de
juiste bandenspanning te hand-
haven met gebruik van een
nauwkeurige bandenspan-
ningsmeter, zelfs wanneer de
bandenspanning nog niet laag
genoeg is om het TPM-
verklikkerlampje te activeren.
Het TPMS registreert altijd de werkelijke bandenspanning,
ook als die spanning onder in-
vloed van de verschillen in sei-
zoenstemperatuur verandert.
PREMIUMSYSTEEM
Het bandenspanningscontrolesys-
teem (TPMS) maakt gebruik van
draadloze technologie met op de velg
gemonteerde elektronische sensors
die het spanningsniveau meten. De
sensoren, die bij het ventiel op de vel-
gen zijn gemonteerd, sturen informa-
tie over de bandenspanning naar deontvangstmodule. OPMERKING:
Het is uiterst belangrijk dat u de
spanning van alle banden van de
auto maandelijks controleert en
de banden zonodig op de juiste
spanning brengt.
De TPMS bestaat uit de volgende on-
derdelen:
Ontvangstmodule
vier TPM-sensoren,
verschillende TPMS-berichten die
verschijnen op het Elektronisch
voertuiginformatiecentrum (EVIC)en
TPM-lampje.
Waarschuwing voor lage
spanning van hetbandenspanningscontrolesysteem Als de spanning in een of meer
van de gebruikte wegbanden te
laag is, gaat het TPM-
verklikkerlampje voor lage banden-
spanning in het instrumentenpaneel
branden en klinkt er een geluidssig-
naal. Daarnaast verschijnt in het
EVIC het bericht "LOW TIRE" en
een grafiek waarop de bandenspan-218
Page 225 of 324

ning van elke band wordt getoond en
een eventuele lage bandenspanningknippert.
Als dit gebeurt, dient u direct te stop-
pen en de banden met te lage span-
ning (knipperend op het EVIC-
scherm) op de spanning te brengen
die in de bandenspanningstabel staat
vermeld. Het systeem wordt automa-
tisch bijgewerkt, de spanningswaarde
op het EVIC-scherm houdt op met
knipperen en het TPM-
verklikkerlampje gaat uit, zodra het
systeem de juiste bandenspanning re-
gistreert. Het is mogelijk dat u eerst
ongeveer 20 minuten met een snel-
heid boven de 24 km/u moet rijden,
voordat het TPMS-systeem deze in-
formatie ontvangt.
Waarschuwing onderhoud TPMS
Als er een systeemfout wordt ontdekt,
knippert het TPM-lampje gedurende
75 seconden en blijft vervolgens con-
tinu branden. Bij een systeemfout
gaat er ook een geluidssignaal af. Ver-
der verschijnt er op het EVIC 3 secon-
den lang het bericht "SERVICE TPM
SYSTEM" (TPM-SYSTEEM CON-
TROLEREN) en daarna worden erstreepjes (- -) weergegeven in plaats
van de bandenspanning om aan te
geven welke sensor niet meer werkt.
Als de contactschakelaar wordt uitge-
zet en vervolgens weer aangezet, zal
deze volgorde worden herhaald indien
de systeemfout zich nog steeds voor-
doet. Als de storing in het systeem is
opgeheven, stopt het TPM-
verklikkerlampje met knipperen, ver-
dwijnt het bericht "SERVICE TPM
SYSTEM" (TPM-systeem controle-
ren) en verschijnt er een spannings-
waarde in plaats van de streepjes.
Systeemfouten kunnen optreden door
de volgende oorzaken:
1. Signaalstoring door elektronische
apparatuur of als men langs installa-
ties rijdt die dezelfde radiofrequenties
gebruiken als de TPM-sensoren.
2. Kleuring van de autoramen met
stoffen die radiosignalen kunnen
blokkeren.
3. Veel sneeuw of ijs aan de wielen of
de wielkasten.
4. Het gebruik van sneeuwkettingen
op het voertuig.
5. Gebruik van wielen/banden die
niet zijn uitgerust met TPM-sensoren.
Op de EVIC verschijnt ook het bericht
"SERVICE TPM SYSTEM" gedu-
rende minimaal vijf seconden wan-
neer een sensor zich op de onjuiste
plaats bevindt. In een dergelijk geval
verschijnt het bericht "SERVICE
TPM SYSTEM" gevolgd door een
grafiek met de bandenspanningen.
Dit duidt erop dat de bandenspannin-
gen nog steeds van de TPM sensoren
worden ontvangen, maar dat deze
zich mogelijk niet op de juiste plaats
bevinden. Het systeem behoeft echter
nog steeds onderhoud zolang de mel-
ding "SERVICE TPM SYSTEM" (on-
derhoud TPM-systeem) wordt weer-gegeven.
Auto's met een thuiskomer
1. De thuiskomer heeft geen TPM-
sensor. Het TPM-systeem registreert
de spanning van de thuiskomer dan
ook niet.
2. Indien u de thuiskomer aanbrengt
in plaats van een band met een span-
ning onder de waarschuwingsgrens,
blijft het TPM-verklikkerlampje
219
Page 226 of 324

branden en klinkt er een geluidssig-
naal de volgende keer dat u de auto
start. Daarnaast zal de grafische voor-
stelling in het EVIC een knipperende
spanningswaarde blijven tonen.
3. Nadat de auto maximaal 20 minu-
ten met een snelheid van meer dan
24 km/u heeft gereden, gaat het waar-
schuwingslampje voor lage banden-
spanning gedurende 75 seconden
knipperen en daarna aanhoudend
branden. Verder verschijnt er op het
EVIC 3 seconden lang het bericht
"SERVICE TPM SYSTEM" (TPM-
SYSTEEM CONTROLEREN) en
daarna worden er streepjes (- -) weer-
gegeven in plaats van de bandenspan-ning.
4. Telkens wanneer het contact wordt
aangezet klinkt het geluidssignaal,
knippert de controlelamp banden-
spanning gedurende 75 seconden en
blijft daarna branden, op het EVIC
wordt het bericht "SERVICE TPM
SYSTEM" (TPM-systeem controle-
ren) gedurende minimaal vijf secon-
den weergegeven en vervolgens wor-
den streepjes (- -) in plaats van de
bandenspanning weergegeven.5. Zodra de oorspronkelijke weg-
band is gerepareerd of vervangen en
op de auto wordt gemonteerd in
plaats van de thuiskomer, wordt het
TPMS automatisch bijgewerkt. Ver-
der gaat het TPM-verklikkerlampje
uit en geeft de grafiek op het EVIC de
nieuwe spanningswaarde weer in
plaats van de streepjes (- -), tenzij de
spanning in een van de vier wegban-
den onder de waarschuwingsgrens
valt. Het is mogelijk dat u eerst onge-
veer 20 minuten met een snelheid bo-
ven de 24 km/u moet rijden, voordat
het TPMS-systeem deze informatieontvangt.
TPMS BUITEN WERKING STELLEN
Het TPMS kan buiten werking wor-
den gesteld als alle vier de wielen met
banden worden vervangen door wie-
len met banden die geen TPMS-
sensoren hebben, bijvoorbeeld wan-
neer winterbanden op de auto worden
gezet. Om het TPMS buiten werking
te stellen, moeten eerst alle vier wielen
met banden worden vervangen door
banden die niet voorzien zijn van ban-
denspanningssensoren (TPM-sensoren). Rij daarna minstens 20 mi-
nuten met een snelheid van meer dan
24 km/u. Het TPM-systeem geeft een
geluidssignaal, het TPM-
verklikkerlampje knippert gedurende
75 seconden en brandt daarna con-
tinu en het Elektronisch voertuigin-
formatiecentrum (EVIC) geeft de
melding "SERVICE TPM SYSTEM"
(onderhoud TPM-systeem) weer en
vervolgens liggende streepjes (--) in
plaats van de spanningswaarden. De
eerstvolgende keer dat het contact
wordt ingeschakeld, zal het TPMS
geen geluidssignaal meer laten horen
en geen melding "SERVICE TPM
SYSTEM" meer tonen in het EVIC.
De liggende streepjes (--) blijven ech-
ter de plaats innemen van de span-
ningswaarden.
Om het TPMS weer in werking te
stellen, moeten alle vier banden met
wielen weer vervangen worden door
banden die voorzien zijn van TPM-
sensoren. Rij daarna tot 20 minuten
met een snelheid van meer dan
24 km/u. Het TPM-systeem geeft een
geluidssignaal, het "TPM-
waarschuwingslampje" knippert ge-
220
Page 227 of 324

durende 75 seconden en gaat dan uit.
Het elektronische voertuiginformatie-
centrum (EVIC) toont het bericht
"SERVICE TPM SYSTEM" (onder-
houd TPM-systeem). Het EVIC toont
ook de spanningwaarde in plaats van
de streepjes. Als de auto opnieuw
wordt gestart zal het bericht "SER-
VICE TPM SYSTEM" niet meer ver-
schijnen zolang er zich geen fout in
het systeem voordoet. BRANDSTOFVEREISTEN
— BENZINEMOTOREN 3,6L-MOTOR
Alle motoren voldoen aan alle
emissie-eisen, hebben een laag brand-
stofverbruik en bieden optimale rijei-
genschappen als u hoogwaardige
loodvrije benzine met een minimum
octaangetal van 91 gebruikt. Het ge-
bruik van superbenzine wordt afgera-
den, omdat dit voor deze motoren
geen voordelen ten opzichte van nor-
male benzine biedt.
Licht pingelen bij lage motortoeren-
tallen is niet schadelijk voor uw mo-
tor. Aanhoudend ernstig pingelen bij
hoge motortoerentallen kan echterschade veroorzaken en vereist onmid-
dellijk onderhoud. Benzine van
slechte kwaliteit kan problemen ver-
oorzaken zoals slecht starten, afslaan
en haperen van de motor. Als u last
heeft van dergelijke storingen, pro-
beer dan eerst een ander merk ben-
zine voordat u contact opneemt met
uw dealer.
Meer dan 40 automobielfabrikanten
overal ter wereld hebben uniforme
specificaties opgesteld voor de kwali-
teit van brandstoffen (het Worldwide
Fuel Charter oftewel het WWFC).
Deze specificaties definiëren de nood-
zakelijke eigenschappen voor de opti-
male emissiewaarden, prestaties en
duurzaamheid van uw auto. De fabri-
kant raadt het gebruik van brandstof-
fen aan die voldoen aan de WWFC-
specificaties voldoen, indien
verkrijgbaar.
Naast loodvrije benzine met het juiste
octaangehalte, wordt ook benzine
aanbevolen waaraan reinigingsmid-
delen en additieven voor corrosiepre-
ventie en stabiliteit zijn toegevoegd.
Het gebruik van benzine met deze
additieven heeft een gunstige invloed
op het brandstofverbruik, verlaagt de
emissiewaarden en verbetert de le-
vensduur en de prestaties.
Benzine van slechte kwaliteit kan pro-
blemen veroorzaken als slecht starten,
afslaan en haperen van de motor. Als
u dergelijke problemen ondervindt,
probeer dan eerst een ander merk
benzine voordat u contact opneemt
met uw dealer. Methanol
Methanol (methyl- of houtalcohol)
wordt in uiteenlopende concentraties
gemengd met loodvrije benzine. Er
zijn brandstoffen verkrijgbaar die 3%
of meer methanol bevatten, samen
met andere alcoholsoorten die cosol-
venten worden genoemd. Voor pro-
blemen die het gevolg zijn van ge-
bruik van methanol/benzine of E-85-
ethanolmengsels is de fabrikant niet
aansprakelijk. Hoewel MTBE een
zuurstofverbinding op basis van me-
thanol is, heeft het niet de negatieve
effecten van methanol.
221
Page 228 of 324

LET OP!
Gebruik geen benzine die methanol
of ethanol E-85 bevat. Het gebruik
van deze mengsels kan start- en rij-
problemen veroorzaken en schade
toebrengen aan kritieke onderdelen
van het brandstofsysteem.
Ethanol
De fabrikant raadt het gebruik van
brandstoffen aan die niet meer dan
10% ethanol bevatten. Wanneer u
brandstof tankt bij een benzinestation
van een bekend merk beperkt u de
kans dat deze limiet van 10% wordt
overschreden of dat u brandstof krijgt
met abnormale eigenschappen. Houd
ook rekening met een hoger brand-
stofverbruik bij gebruik van met
ethanol vermengde brandstoffen,
vanwege de lagere energieopbrengst
van ethanol.
Voor problemen die het gevolg zijn
van gebruik van methanol/benzine of
E-85-ethanolmengsels is de fabrikant
niet aansprakelijk. Hoewel MTBE een
zuurstofverbinding op basis van me-
thanol is, heeft het niet de negatieve
effecten van methanol.
LET OP!
Het gebruik van brandstof met een
ethanolgehalte van meer dan 10%
kan motordefecten, startproblemen,
slecht functioneren en aantasting
van materialen veroorzaken. Deze
nadelige werking kan blijvende
schade aan uw auto tot gevolg heb-ben.
Schone brandstof
Benzine wordt tegenwoordig veelal
gemengd als bijdrage aan een scho-
nere lucht, vooral in omgevingen met
ernstige luchtverontreiniging. Deze
nieuwe mengsels zorgen voor een
schonere verbranding.
De fabrikant ondersteunt deze in-
spanningen voor schonere lucht. U
kunt hieraan bijdragen door deze
brandstof te gebruiken wanneer hij
verkrijgbaar is.
MMT in benzine
MMT is een metaaladditief dat man-
gaan bevat en in sommige benzines-
oorten wordt gemengd om het octaan-
getal te verhogen. Met MMT
gemengde benzine biedt geen presta-
tievoordelen vergeleken bij benzine met hetzelfde octaangetal zonder
MMT. Benzine gemengd met MMT
verkort de levensduur van de bougies
en reduceert de prestaties van het
emissieregelsysteem van sommige au-
to's. De fabrikant raadt het gebruik
van benzine zonder MMT aan voor uw
auto. Het MMT-gehalte van benzine
staat mogelijk niet aangegeven op de
benzinepomp en daarom dient u bij
uw benzinepomp te informeren of de
benzine MMT bevat. Brandstofadditieven
Naast loodvrije benzine met het juiste
octaangehalte, wordt ook benzine
aanbevolen waaraan reinigingsmid-
delen en additieven voor corrosiepre-
ventie en stabiliteit zijn toegevoegd.
Het gebruik van benzine met deze
additieven heeft een gunstige invloed
op het brandstofverbruik, verlaagt de
emissiewaarden en verbetert de mo-
torprestaties.
Onzorgvuldig gebruik van reinigings-
middelen voor het brandstofsysteem
word afgeraden. Veel van deze stoffen
zijn bedoeld voor het verwijderen van
harsen en neerslag en bevatten vaak
actieve oplosmiddelen of soortgelijke
222
Page 229 of 324

ingrediënten. Deze middelen kunnen
schade toebrengen aan pakkingen en
membranen in het brandstofsysteem.WAARSCHUWING!
Koolmonoxide (CO) in uitlaatgassen
is dodelijk. Volg de onderstaande
voorschriften om koolmonoxidever-
giftiging te voorkomen.
Adem nooit uitlaatgassen in. Dezebevatten namelijk koolmonoxide,
een kleurloos en reukloos gas dat
dodelijk kan zijn. Laat de motor
nooit in een gesloten ruimte, zoals
een garage, draaien en blijf nooit
lange tijd in een stilstaande auto
met draaiende motor zitten. Wan-
neer de auto langere tijd met
draaiende motor buiten stilstaat,
stel uw ventilatiesysteem dan zo-
danig in dat buitenlucht naar bin-
nen wordt geblazen.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Regelmatig onderhoud is een
prima bescherming tegen kool-
monoxide. Laat het uitlaatsys-
teem altijd controleren wanneer
de auto op een hefbrug wordt ge-
zet. Laat afwijkende condities di-
rect repareren. Rijd tot na de re-
paratie altijd met de ramen
volledig geopend.
Laat de achterklep dicht tijdens
het rijden om te voorkomen dat
koolmonoxide en andere giftige
uitlaatgassen de auto binnendrin-gen.
BRANDSTOFVEREISTEN
— DIESELMOTOREN
Tank kwaliteitsdiesel bij een benzine-
station van een bekend merk. Als de
auto wordt blootgesteld aan extreme
kou (temperatuur lager dan 7°C) of
langdurig moet werken bij lagere
temperaturen dan normaal, gebruik
dan op het klimaat afgestemde diesel-
brandstof nr. 2 of verdun dieselbrand-
stof nr. 2 met 50% dieselbrandstof nr.
1 Dit zorgt voor betere bescherming
tegen bevriezing van de brandstof of wasvorming op de brandstoffilters.
Gebruik voor deze auto uitsluitend
hoogwaardige diesel welke voldoet
aan de richtlijnen van EN 590. Ook
biodieselmengsels welke voldoen
aan EN 590 kunnen worden ge-bruikt.
LET OP!
De fabrikant eist dat in dit voertuig
dieselbrandstof voor het wegverkeer
met een ultralaag zwavelgehalte
(maximum 15 ppm zwavel) wordt
gebruikt en verbiedt het gebruik van
dieselbrandstof met een laag zwa-
velgehalte (maximum 500 ppm
zwavel), om schade aan het emissie-
regelsysteem te voorkomen.WAARSCHUWING!
Meng de dieselbrandstof niet met al-
cohol of benzine. Deze kunnen on-
stabiel zijn bij bepaalde omstandig-
heden en gevaarlijk of explosief
indien gemengd met dieselbrand-stof.
Dieselbrandstof bevat meestal een
kleine hoeveelheid water. Om proble-
men met het brandstofsysteem te
223
Page 230 of 324

voorkomen, dient het water dat is ver-
zameld in de brandstof/
waterafscheider, te worden afgetapt.
Als u hoogwaardige brandstof koopt
en het bovenstaande advies bij koud
weer opvolgt, zijn er geen brandstof-
toevoegingen voor de auto nodig. Een
"premium" dieselbrandstof met een
hoog cetaangetal (indien verkrijg-
baar) kan beter starten bij koud weer
en beter warmdraaien bevorderen.
BRANDSTOF BIJVULLEN
1. Druk op de ontgrendelknop voor
de tankklep (in het kaartenvakje van
het bestuurdersportier).
2. Open de tankklep.3. Er zit geen dop onder de tankklep.
Het systeem wordt afgedicht door een
afsluitklep in de leiding.
4. Steek het mondstuk volledig in de
vulleiding – het mondstuk duwt de
afsluitklep open tijdens het tanken. OPMERKING:
Alleen met een mondstuk van de
juiste maat kunnen de vergrende-
lingen worden geopend, zodat de
afsluitklep open gaat.
5. Vul de tank met brandstof – wan-
neer het mondstuk aan de vulslang
klikt of afsluit, is de brandstoftankvol.
6. Verwijder het mondstuk en sluit de tankklep.OPMERKING:
In de ruimte van het reservewiel in
de kofferbak bevindt zich een
trechter waarmee u de afsluitklep
kunt openen zodat u brandstof
kunt bijvullen met een jerrycan.
LET OP!
Om te voorkomen dat brandstof
wordt gemorst en de tank te vol
wordt, is het beter de brandstoftank
niet tot de rand toe te vullen.WAARSCHUWING!
Houd alle rookgerei en vuur uit de
buurt van het voertuig wanneer
de tankdop is verwijderd en u de
tank vult.
(Vervolgd)
Ontgrendelknop voor tankklep
Tankklep
Trechter voor brandstof
224