Lancia Thema 2011 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: LANCIA, Model Year: 2011, Model line: Thema, Model: Lancia Thema 2011Pages: 324, PDF Size: 3.72 MB
Page 211 of 324

WAARSCHUWING!
Het ABS-systeem kan niet voorko-
men dat de auto onderhevig is aan
de natuurkundige wetten en kan
evenmin zorgen voor meer grip op
het wegdek. ABS kan geen ongeluk-
ken voorkomen, zeker geen onge-
lukken die worden veroorzaakt door
te hoge snelheden in bochten, het
rijden op een zeer glad wegopper-
vlak of aquaplaning. Buit de moge-
lijkheden van een auto met ABS niet
uit op roekeloze of gevaarlijke wijze,
die de veiligheid van de bestuurder
of van anderen in gevaar kan
brengen.
TRACTION CONTROL
SYSTEM (TCS)
Dit systeem bewaakt de mate van
wielspin van de aangedreven wielen.
Als het doorslippen van een of meer
wielen wordt geconstateerd, worden
de doorslippende wielen afgeremd en
wordt het motorvermogen vermin-
derd voor een betere acceleratie enstabiliteit. BRAKE ASSIST SYSTEM (BAS)
De remassistent (BAS) vormt een
aanvulling op het ABS en optimali-
seert de remwerking van de auto tij-
dens noodstops. Het systeem herkent
een noodremsituatie aan de hand van
de snelheid en kracht waarmee het
rempedaal wordt ingetrapt en opti-
maliseert de remdruk dienovereen-
komstig. Dit systeem kan helpen om
de remweg in te korten.
Wanneer u heel snel op het rempedaal
trapt, is de assistentie van BAS opti-
maal. Om de voordelen van dit sys-
teem optimaal te benutten, moet u het
rempedaal tijdens de noodstop onon-
derbroken intrappen. Verminder de
druk op het rempedaal niet, tenzij u
niet langer hoeft te remmen. Zodra u
het rempedaal loslaat, wordt het BASuitgeschakeld.
WAARSCHUWING!
Het BAS-systeem kan niet voorko-
men dat de auto onderhevig is aan
de natuurkundige wetten en kan
evenmin zorgen voor meer grip op
het wegdek. BAS kan geen ongeluk-
ken voorkomen, zeker geen onge-
lukken die worden veroorzaakt door
te hoge snelheden in bochten, het
rijden op een zeer glad wegopper-
vlak of aquaplaning. Gebruik de
mogelijkheden van een auto met
BAS nooit op een roekeloze of risico-
volle wijze die de veiligheid van de
bestuurder of anderen in gevaar
brengt.
ELEKTRONISCHE
STABILITEITSREGELING
(ELECTRONIC STABILITY
CONTROL, ESC)
Dit systeem verbetert de veiligheid en
stabiliteit van het voertuig in diverse
rijomstandigheden. Het ESC-systeem
corrigeert overstuur en onderstuur
door het juiste wiel of de juiste wielen
af te remmen. Ook kan het systeem
het motorvermogen reduceren om te
helpen overstuur of onderstuur tegen 205
Page 212 of 324

te gaan en te helpen de auto in de
juiste koers te houden.
De ESC gebruikt sensoren die zowel
het door de bestuurder gewenste tra-
ject als het werkelijke traject van de
auto detecteren. Als het werkelijke
traject niet overeenkomt met het ge-
wenste traject, remt het ESC-systeem
het juiste wiel af om onder- of over-
stuur tegen te gaan.
Overstuur: het voertuig draait meerdan correct is voor de positie van
het stuur
Onderstuur: het voertuig draait minder dan correct is voor de posi-
tie van het stuur.
WAARSCHUWING!
De elektronische stabiliteitsregeling
(ESC) kan niet voorkomen dat de
auto onderhevig is aan de natuur-
kundige wetten en kan evenmin zor-
gen voor meer grip op het wegdek.
ESC kan geen ongelukken voorko-
men, ook niet de ongelukken die
worden veroorzaakt door te hoge
snelheden in bochten, het rijden op
een zeer glad wegoppervlak of aqua-
planing. Alleen een oplettende en
bekwame bestuurder met een veilige
rijstijl kan ongelukken voorkomen!
Gebruik de mogelijkheden van een
auto met ESC nooit op een roekeloze
of gevaarlijke wijze waardoor de vei-
ligheid van de bestuurder of anderen
in gevaar wordt gebracht.
Bedrijfsmodi van de ESC
Het ESC-systeem kent twee bedrijfs-modi. ESC aan
Dit is de normale instelling voor het
ESC. Als de auto wordt gestart, be-
vindt het ESC systeem zich in deze
modus. Deze instelling moet worden
gebruikt voor het merendeel van de
rijomstandigheden. Het ESC mag al-
leen om specifieke redenen worden
uitgeschakeld, zoals wordt beschre-
ven in de volgende gedeelten.
Partial Off (Gedeeltelijk uit)
De modus "Gedeeltelijk uit" is be-
stemd voor als men een meer dynami-
sche rijervaring wenst. Het is ook be-
doeld voor rijden in diepe sneeuw,
zand of grint. Bij deze modus wordt
het TCS-gedeelte van het ESC gede-
activeerd en wordt de drempel voor
ESC-activering naar boven verlegd
waardoor er meer wielspin wordt toe-
gelaten dan normaal het geval is bijESC.
De schakelaar"ESC Off" bevindt zich
op de rij schakelaars in het midden
van het instrumentenpaneel. Als u de
bedrijfsmodus "Partial Off" (gedeel-
telijk uit) wilt activeren, drukt u kort
op de toets "ESC OFF" (ESC uit),
waarna het controle-/storingslampje
206
Page 213 of 324

van het elektronisch stabiliteitspro-
gramma gaat branden. Als u de ESC
opnieuw wilt inschakelen, drukt u
kort op de toets "ESC OFF" (ESC
uit), waarna het controle-/
storingslampje van het elektronisch
stabiliteitsprogramma uit gaat. OPMERKING:
Wanneer ESC in de stand “Par-tial Off” (Gedeeltelijk uit) staat,
wordt de functionaliteit van het
TCS, (behalve de functie be-
perkte slip beschreven in het
hoofdstuk TCS), uitgeschakeld
en brandt het indicatielampje
"ESC OFF". Alle overige stabili-
teitsvoorzieningen van het ESC-
systeem functioneren normaal.
Wanneer het ESC in de stand
“Partial Off” (Gedeeltelijk uit)
staat, wordt de functie voor mo-
torvermogenreductie van het
TCS uitgeschakeld en vermin-
dert de verbeterde voertuigsta-
biliteit die het ESC-systeembiedt.
Om de trekkracht tijdens het rij- den met sneeuwkettingen, bij
het wegrijden in diepe sneeuw, zand of grind te verbeteren, is
het raadzaam de functie "Par-
tial Off" (Gedeeltelijk uit) in te
schakelen door kort op de toets
"ESC OFF" (ESP uit) te drukken.
Wanneer er geen reden meer is
om de bedrijfsmodus "Partial
Off" (Gedeeltelijk uit) te gebrui-
ken, drukt u kort op de toets
"ESC OFF" (ESC uit). Dit kunt u
doen terwijl de auto rijdt.
Wegrijhulp op hellingen
(Hill Start Assist, HSA)
Het HSA-systeem is ontworpen om de
bestuurder te helpen bij het wegrijden
van de auto als deze stilstaat op een
helling. HSA handhaaft gedurende
een korte periode dezelfde remdruk
als die de bestuurder heeft gebruikt
nadat de bestuurder zijn of haar voet
van het rempedaal heeft gehaald. Als
de bestuurder geen gas geeft tijdens
deze korte periode, zal het systeem de
remdruk loslaten en zal de auto van
de heuvel af rollen. Het systeem laat
de remdruk los in verhouding tot de
hoeveelheid gas die gegeven wordt zo-
dra de auto in de bedoelde rijrichting
begint te rijden. Voorwaarden voor activering HSA
Aan de volgende voorwaarden moet
voldaan zijn voordat HSA wordt geac-
tiveerd:
De auto moet stilstaan.
De auto moet op een helling met een
hellingsgraad van circa 6% of meer staan.
De versnellingskeuze moet kloppen met de rijrichting van de auto
(d.w.z. een voertuig dat een helling
oprijdt, moet in een voorwaartse
versnelling staan; een voertuig dat
achteruit een helling oprijdt moet
in de achteruitversnelling staan).
HSA werkt in REVERSE en alle voor-
uitversnellingen als aan de voorwaar-
den voor activering is voldaan. Het
systeem wordt niet geactiveerd als de
auto in NEUTRAL of PARK staat.
207
Page 214 of 324

WAARSCHUWING!
Met een geladen auto of als u een
aanhanger trekt, kunnen er zich op
lichte hellingen (d.w.z. minder dan
8%) situaties voordoen waarbij het
systeem niet wordt geactiveerd en de
auto een beetje achteruit kan rollen.
Dit kan een botsing met een andere
auto of voorwerp veroorzaken. Ver-
geet nooit dat de bestuurder verant-
woordelijk is voor het remmen van
de auto.
Trekken met HSA
HSA helpt u als u wegrijdt op een
helling terwijl u een aanhanger trekt.
WAARSCHUWING!
Als u een aanhangerremregelsys- teem gebruikt op uw aanhanger,
kunt u de remmen van uw aan-
hanger in- en uitschakelen met de
remschakelaar. In het laatste ge-
val is het mogelijk dat er niet ge-
noeg remdruk is als u het rempe-
daal loslaat om de auto en
aanhanger op een helling op hun
plaats te houden en dit kan een
botsing met een andere auto of
voorwerp achter u veroorzaken.
Om te voorkomen dat u op de
helling naar beneden rolt als u
weer gaat rijden, moet u de aan-
hangerrem handmatig inschake-
len voordat u het rempedaal los-
laat. Vergeet nooit dat de
bestuurder verantwoordelijk is
voor het remmen van de auto.
HSA is geen parkeerrem. Trek de
parkeerrem altijd helemaal aan
voordat u uitstapt. Zorg ook dat u
de versnellingsbak in PARK laat.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Het niet-naleven van deze waar-
schuwingen kan ertoe leiden dat
het voertuig van de helling rolt en
in botsing kan komen met een an-
der voertuig, persoon of object en
ernstig of dodelijk letsel kan ver-
oorzaken. Vergeet nooit de par-
keerrem te gebruiken tijdens het
parkeren op een helling en dat de
bestuurder verantwoordelijk is
voor het remmen van de auto.
HSA uitschakelen
U kunt het HSA-systeem uitschakelen
met de persoonlijk te programmeren
functies van het Uconnect Touch™
systeem. Raadpleeg "Uconnect
TOUCH™ INSTELLINGEN" in "Uw
instrumentenpaneel begrijpen" voor
meer informatie.
READY ALERT BRAKING
"Ready Alert Braking" (anticiperend
remsysteem) kan de tijd verkorten die
nodig is om in noodstopsituaties de
volle remkracht te bereiken. Het sys-
teem anticipeert op mogelijke nood-
stopsituaties door te registreren hoe
snel de bestuurder het gaspedaal los-
208
Page 215 of 324

laat. Wanneer het gaspedaal zeer snel
wordt losgelaten, past Ready Alert
Braking een kleine remdruk toe. Deze
remdruk is zo gering dat de bestuur-
der deze niet zal opmerken. Het rem-
systeem gebruikt deze remdruk om
een snelle reactie van de remmen mo-
gelijk te maken wanneer de bestuur-
der het rempedaal indrukt.
RAIN BRAKE SUPPORT
Dankzij "Rain Brake Support" (rem-
droogfunctie bij nat weer) kunnen de
remprestaties onder natte omstandig-
heden verbeterd worden. Het systeem
past periodiek een kleine hoeveelheid
remdruk toe om mogelijk vocht op de
remschijven van de voorwielen te ver-
wijderen. Dit systeem werkt alleen
wanneer de ruitenwissers in de stand
LO of HI staan. In de intervalstand
werkt het systeem niet. Rain Brake
Support geeft geen melding aan de
bestuurder wanneer het systeem ac-
tief is en van de bestuurder worden
geen handelingen vereist voor het
functioneren van het systeem.
CONTROLE-/ STORINGSLAMPJEELEKTRONISCH
STABILITEITSPROGRAMMA
EN CONTROLELAMPJEELEKTRONISCH
STABILITEITSPROGRAMMAUIT
Het controle-/
storingslampje elektronisch
stabiliteitsprogramma in de
instrumentengroep gaat
branden wanneer de contactschake-
laar in de stand ON wordt gezet. Wan-
neer de motor draait, behoort dit
lampje uit te gaan. Wanneer het ESC-
indicatie-/storingslampje permanent
blijft branden terwijl de motor draait,
is een storing gedetecteerd in het
ESC-systeem. Als het lampje blijft
branden nadat er verschillende keren
is gestart en u meerdere kilometers
hebt gereden met een snelheid boven
48 km/u, dient u zo snel mogelijk
contact op te nemen met uw erkende
dealer om het probleem te laten op-
sporen en verhelpen. Het controle-/storingslampje elektro-
nisch stabiliteitsprogramma (in de in-
strumentengroep) begint te knippe-
ren zodra de banden hun grip
verliezen, waarna het ESC-systeem
wordt geactiveerd. Het controle-/
storingslampje elektronisch stabili-
teitsprogramma knippert ook wan-
neer het TCS-systeem actief is. Als het
controle-/storingslampje elektronisch
stabiliteitsprogramma gaat knippe-
ren tijdens het accelereren, neemt u
langzaam gas terug en rijdt u door
terwijl u zo weinig mogelijk gas geeft.
Stem uw snelheid en rijstijl altijd af op
de toestand van het wegdek. OPMERKING:
Het controle-/storingslampje
elektronisch stabiliteitspro-
gramma en het controlelampje
elektronisch stabiliteitspro-
gramma UIT zullen altijd kort
branden wanneer de contact-
schakelaar in de stand ON wordtgezet..
Elke keer wanneer u de contact- schakelaar in stand On zet,
wordt het ESC-systeem inge-
209
Page 216 of 324

schakeld, ook wanneer dit eer-
der werd uitgeschakeld.
Het ESC-systeem maakt zoe- mende of klikkende geluiden
wanneer het actief is. Dit is nor-
maal. De geluiden houden op
wanneer ESC inactief wordt na
de manoeuvre die de activering
van het ESC-systeem heeft ver-oorzaakt.
Het controlelampje elektro-
nisch stabiliteitspro-
gramma UIT duidt aan dat
de elektronische stabili-
teitsregeling (ESC) is uitgeschakeld.
ESC SYNCHRONISEREN
Bij onderbroken voeding
(accu losgekoppeld of ont-
laden) en draaiende motor
kan het controle-/
storingslampje elektronisch stabili-
teitsprogramma ESC gaan branden.
Als dat gebeurt, draai dan het stuur-
wiel helemaal linksom tot de aanslag
en daarna helemaal naar rechts tot de
aanslag. Het storingslampje van het
elektronisch stabiliteitsprogramma
moet nu uitgaan. Als het lampje nog steeds blijft branden, laat dan het
ESC- en BAS-systeem zo spoedig mo-
gelijk door een erkende dealer contro-
leren.
BANDEN — ALGEMENE
INFORMATIE
BANDENSPANNING
Voor een veilig en prettig gebruik van
uw auto is een juiste bandenspanning
absoluut noodzakelijk. Als de ban-
denspanning niet juist is, heeft dit de
onderstaande gevolgen:
Veiligheid
WAARSCHUWING!
Een verkeerde bandenspanning is
gevaarlijk en kan leiden tot onge- lukken.
Bij een te lage bandenspanning
veert de band te veel in en kan de
band te warm worden en lek ra-ken.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Bij een te hoge bandenspanning
zal de band schokken op het wiel
minder goed opvangen. Rommel
op de weg en gaten in het wegdek
kunnen de banden beschadigen
waardoor ze lek raken.
Banden met een te hoge of te lage
spanning kunnen het rijgedrag
van de auto beïnvloeden en kun-
nen een klapband veroorzaken
waardoor u de controle over de
auto kunt verliezen.
Als niet alle banden dezelfde
spanning hebben, kunnen bestu-
ringsproblemen optreden. U kunt
de controle over de auto verliezen.
Bij een ongelijke bandenspanning
aan beide zijden van de auto kan
deze naar links of rechts gaan
trekken.
Zorg dat alle banden altijd op de
juiste spanning (voor koude ban-
den) zijn.
Brandstofbesparing
Een onjuiste bandenspanning kan lei-
den tot een onregelmatig slijtagepa-
troon over het loopvlak van de band.
Deze abnormale slijtagepatronen ver-
210
Page 217 of 324

korten de levensduur van de band,
waardoor de band eerder vervangen
moet worden. Door een te lage ban-
denspanning wordt ook de rolweer-
stand van de band hoger, waardoor
het brandstofverbruik toeneemt.
Rijcomfort en voertuigstabiliteit
Een juiste bandenspanning draagt bij
tot comfortabele rijeigenschappen. Bij
een te hoge bandenspanning rijdt de
auto schokkerig en oncomfortabel.
BANDENSPANNINGEN
De juiste spanning voor koude ban-
den staat vermeld op de B-stijl aan de
bestuurderszijde of op de achterrand
van het bestuurdersportier.
Mogelijk gelden voor sommige voer-
tuigen andere bandenspanningen
wanneer het voertuig niet tot het
maximale laadvermogen beladen is.
In dat geval staan de overeenkomstige
bandenspanningen in het hoofdstuk
Aanvullende informatie over banden-
spanning van deze handleiding.
Minstens één keer per maand moet u
de bandenspanning controleren en zo
nodig aanpassen, evenals op slijtage
of zichtbare schade controleren. Ge-bruik een zakmeter van goede kwali-
teit om de bandenspanning te contro-
leren. Een visuele schatting van de
spanning volstaat niet. Radiaalban-
den lijken soms de juiste spanning te
hebben terwijl de spanning onvol-
doende is.
LET OP!
Plaats na het controleren of aanpas-
sen van de bandenspanning altijd de
ventieldop terug. Hierdoor voor-
komt u dat het ventiel beschadigd
raakt door binnendringend vocht ofvuil.
De gespecificeerde bandenspannings-
waarden op het plaatje gelden altijd
voor "koude banden". Dit zijn ban-
den van een auto waarmee minstens 3
uur niet is gereden, of waarmee min-
der dan 1,6 km is gereden na een
periode van 3 uur stilstaan. De span-
ning van een koude band mag nooit
hoger zijn dan de maximumspanning
die op de zijkant van de band staatvermeld.
Controleer de bandenspanning vaker
als de buitentemperaturen zeer ver- schillend zijn, omdat de bandenspan-
ning varieert met de temperatuur.
De bandenspanning verandert onge-
veer 0,07 bar per 7 °C temperatuur-
verandering. Denk hieraan als u de
druk meet in een verwarmde garage,
vooral in de winter.
Voorbeeld: als de temperatuur in de
garage 20 °C en de buitentempera-
tuur 0 °C bedraagt, moet u de ban-
denspanning verhogen met 0,21 bar
(dit komt overeen met 0,07 bar voor
elke 7 °C temperatuurverschil).
Tijdens gebruik kan de bandenspan-
ning onder invloed van de tempera-
tuur met 0,13 tot 0,4 bar oplopen.
Laat de banden in dat geval NOOIT
gedeeltelijk leeglopen, de banden-
spanning is anders te laag zodra de
band weer is afgekoeld.
BANDENSPANNING BIJ
HOGERE RIJSNELHEDEN
De fabrikant is een voorstander van
het rijden met een veilige snelheid,
volgens de geldende snelheidsbeper-
kingen. Wanneer de omstandigheden
het toelaten om met hoge snelheden te
rijden, is de juiste bandenspanning
211
Page 218 of 324

erg belangrijk. Mogelijk moet u de
bandenspanning verhogen en de bela-
ding van de auto verminderen als u
met hoge snelheden wilt rijden. Neem
contact op met de oorspronkelijke of
een erkende bandenleverancier voor
de aanbevolen veilige rijsnelheid, de
juiste belading en de correcte koudebandenspanning.WAARSCHUWING!
Het rijden met hoge snelheden in een
maximaal beladen auto is gevaar-
lijk. De extra belasting op uw ban-
den kan defecten veroorzaken. U
kunt zo een ernstig ongeval krijgen.
Rij niet sneller dan 120 km/u in een
auto die tot het maximale laadver-
mogen is beladen.RADIAALBANDEN
WAARSCHUWING!
Het gecombineerd monteren van ra-
diaalbanden en andere bandentypes
heeft een negatieve invloed op het
weggedrag van uw auto. Dit stabili-
teitsverlies kan ongevallen veroorza-
ken. Als u radiaalbanden gebruikt,
moeten dat er altijd vier zijn. Com-
bineer ze nooit met andere bandty-pes.
Een gat of scheur in het loopvlak van
een radiaalband is mogelijk nog te
repareren, in tegenstelling tot schade
aan de zijkant van de band. Vraag
advies aan uw erkende bandenleve-
rancier over reparatie van radiaal-banden.
THUISKOMER (voor
bepaalde uitvoeringen/markten)
Het noodreservewiel mag alleen in
noodgevallen worden gebruikt. U
kunt vaststellen of uw auto is uitge-
rust met een noodreservewiel door te
kijken naar de beschrijving van het
reservewiel op de band- en beladings- informatiesticker op de portierope-
ning aan bestuurderszijde of op de
bandwang. Beschrijvingen van nood-
reservewielen beginnen met de letter
"T" of "S" vóór aanduiding van de
maat. Voorbeeld: T145/80D18103M.
T, S = Tijdelijke reserveband
Omdat het profiel op deze band een
beperkte levensduur heeft, moet de
originele band zo snel mogelijk wor-
den gerepareerd (of vervangen) en
weer gemonteerd worden.
Probeer nooit een wieldop aan te
brengen of een conventionele band te
monteren op het noodreservewiel,
omdat het wiel specifiek voor de
noodreserveband is gemaakt. Mon-
teer nooit meer dan één
noodreserveband/-wiel tegelijkertijd
aan de auto.
212
Page 219 of 324

WAARSCHUWING!
Noodreservewielen zijn uitsluitend
bedoeld voor gebruik in noodgeval-
len. Met deze reservebanden mag u
maximaal 80 km/u rijden. Noodre-
servewielen hebben een beperkte le-
vensduur. Als het loopvlak is versle-
ten tot op de slijtindicatoren, dient u
de band van het noodreservewiel
('thuiskomertje') te vervangen. Let
op de waarschuwingen met betrek-
king tot uw reservewiel. Anders kan
het reservewiel beschadigd worden
en veroorzaakt u misschien een on-geval.
THUISKOMER (voor
bepaalde uitvoeringen/markten)
Het noodreservewiel mag u alleen in
geval van nood gebruiken. De band en
het reservewiel zijn voorzien van een
sticker. De sticker bevat de rijbeper-
kingen voor dit reservewiel. Mogelijk
lijkt dit noodreservewiel op het oor-
spronkelijke wiel op de voor- of ach-
teras van de auto. Het heeft echter
andere eigenschappen. Het rijgedrag
van de auto verandert wanneer u dit noodreservewiel monteert. Aangezien
het niet dezelfde band is, moet u de
oorspronkelijke band zo spoedig mo-
gelijk vervangen of herstellen en te-rugplaatsen.
WAARSCHUWING!
Noodreservewielen zijn uitsluitend
bedoeld voor gebruik in noodgeval-
len. Het rijgedrag van de auto veran-
dert wanneer u dit noodreservewiel
monteert. Rijd met dit reservewiel
niet harder dan de snelheid vermeld
op het noodreservewiel. De spanning
van een koude band mag nooit hoger
of lager zijn dan de waarde die op de
band- en beladingsinformatiesticker
in de portieropening aan de bestuur-
derszijde is aangegeven. Vervang (of
herstel) de oorspronkelijke band zo
spoedig mogelijk en plaats deze te-
rug. Anders veroorzaakt u misschien
een ongeval.
DOORSLIPPEN VAN DE WIELEN
Als u vast komt te zitten in modder,
zand, sneeuw of ijs, mag u de wielen
niet sneller dan 48 km/uur of meer
dan 30 seconden continu laten
draaien zonder te stoppen als u vast
blijft zitten.
WAARSCHUWING!
Het laten doorslippen van de wielen
is gevaarlijk. De krachten die vrijko-
men bij extreem hoge wielsnelheden
kunnen de banden beschadigen. Er
kan een band exploderen, waardoor
iemand gewond kan raken. Laat de
wielen van uw auto niet met een
snelheid boven de 48 km/u of langer
dan 30 seconden ononderbroken
ronddraaien. Zorg ook dat er geen
personen aanwezig zijn in de nabij-
heid van een doorslippend wiel, on-
geacht de snelheid waarmee het wiel
ronddraait.
213
Page 220 of 324

BANDENSLIJTAGE-
INDICATOREN
In de originele banden zijn
bandenslijtage-indicatoren aange-
bracht, die u helpen om te bepalen
wanneer uw banden moeten wordenvervangen.
Deze indicatoren zijn in de bodem van
het profiel geperst. Ze verschijnen als
ringen als de profieldiepte nog slechts
2 mm bedraagt. Als het loopvlak is
versleten tot op de slijtindicatoren
dient u de band te vervangen.
LEVENSDUUR VAN EEN BAND
De levensduur van een band is afhan-
kelijk van verschillende factoren,
waaronder, maar niet beperkt tot: Rijstijl
Bandenspanning
Gereden afstand
WAARSCHUWING!
De banden en de reserveband dienen
na zes jaar te worden vervangen on-
geacht het resterende profiel op de
banden. Als u deze waarschuwing
niet in acht neemt, kan een band het
plotseling begeven. U kunt de con-
trole over de auto verliezen en een
ongeval veroorzaken met ernstige of
zelfs fatale gevolgen.
Bewaar banden die niet worden ge-
bruikt op een koele, droge plaats en
stel ze zo weinig mogelijk bloot aan
licht. Voorkom dat de banden in aan-
raking komen met olie, vet en ben-zine.
VERVANGENDE BANDEN
De banden van uw nieuwe auto bie-
den een optimaal evenwicht tussen
allerlei verschillende eigenschappen.
Controleer daarom de banden regel-
matig op de juiste spanning (van
koude banden) en op slijtage. De fa-
brikant raadt ten sterkste aan dat u, indien nodig, de oorspronkelijke ban-
den vervangt door banden van de-
zelfde maat en kwaliteit en hetzelfde
prestatievermogen. (Raadpleeg de
paragraaf over "bandenslijtage-
indicatoren"). Voor meer informatie
over de juiste bandenmaat raadpleegt
u het plaatje met informatie over ban-
den en belasting. De lastindex en het
snelheidssymbool vindt u op de wang
van de originele band. Raadpleeg de
tabel voor bandenmaten in de sectie
met informatie over veiligheid van
banden in deze gebruikershandlei-
ding voor meer informatie over de
lastindex en het snelheidssymbool van
een band.
Wij adviseren u de twee voorbanden
of de twee achterbanden gelijktijdig
als paar te vervangen. Het vervangen
van slechts een band kan het rijgedrag
van uw auto sterk beïnvloeden. Wan-
neer u een velg wilt vervangen, moet u
ervoor zorgen dat de specificaties van
de nieuwe velg overeenkomen met die
van de standaardvelgen.
Wij raden u aan contact op te nemen
met uw oorspronkelijke of een er-
kende bandenleverancier voor alle
1 — Versleten band
2 — Nieuwe band
214