Lancia Thema 2014 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: LANCIA, Model Year: 2014, Model line: Thema, Model: Lancia Thema 2014Pages: 380, PDF Size: 3.73 MB
Page 141 of 380

op de koplampschakelaar om de mist-
lampen aan de voorzijde van de auto
in te schakelen. Druk nogmaals op de
koplampschakelaar om de mistlam-
pen aan de voor- en achterzijde in te
schakelen. Druk een derde keer op de
koplampschakelaar om de mistlam-
pen aan de achterzijde uit te schake-
len en druk een vierde keer om ook de
mistlampen aan de voorzijde uit te
schakelen. Als u de koplampen uit-
schakelt, worden ook de mistlampen
uitgeschakeld.
Wanneer de mistlampen zijn inge-
schakeld, brandt een indicatielampje
in de instrumentengroep branden.
OPMERKING: De mistlampen
aan de voorzijde worden automa-
tisch ingeschakeld wanneer de
parkeerlichten of het dimlicht
worden uitgeschakeld, wanneer de
mistlampen eerder met de kop-
lampschakelaar zijn uitgescha-
keld. De mistlampen achter gaan
alleen aan als de schakelaar wordt
bediend, zoals eerder is beschre-
ven.MULTIFUNCTIONELE
HENDEL
Met multifunctionele hendel bedient u
de richtingaanwijzers, het dim- en
grootlicht en het lichtsignaal. De hen-
del bevindt zich aan de linkerzijde
van de stuurkolom.
RICHTINGAANWIJZERS
Beweeg de multifunctionele hendel op
of neer om te controleren of de pijlen
aan beide zijden van de instrumen-
tengroep gaan knipperen, wat bete-
kent dat de richtingaanwijzers voor
en achter naar behoren werken.OPMERKING:
Als een van de lampjes blijft
branden en niet knippert, of als
een van de lampjes zeer snel
knippert, controleer dan aan de
buitenzijde van de auto of een
lamp defect is. Wanneer een van
de richtingaanwijzers niet gaat
branden wanneer u de hendel
beweegt, is waarschijnlijk de
desbetreffende lamp defect.
Als u meer dan 1,6 km hebt gere-
den met ingeschakelde richting-
aanwijzer, verschijnt het bericht
"Turn Signal On" (Richtingaan-
wijzer aan) op het EVIC (voor be-
paalde uitvoeringen/landen) en
klinkt er een continu geluidssig-
naal.
LANE CHANGE ASSIST
Tik de hendel eenmaal omhoog of om-
laag zonder hem in de klikstand te
duwen; de richtingaanwijzer (rechts
of links) knippert dan driemaal en
gaat vervolgens automatisch uit.
Multifunctionele hendel
135
Page 142 of 380

DIMLICHT/
GROOTLICHTSCHAKELAAR
Druk de multifunctionele hendel naar
voren om het grootlicht in te schake-
len. Trek de multifunctionele hendel
naar u toe om het dimlicht weer in te
schakelen.
LICHTSIGNAAL
U kunt met uw koplampen een licht-
signaal geven aan een ander voertuig
door de multifunctionele hendel kort
naar u toe te trekken. Hierdoor wordt
het grootlicht ingeschakeld tot u de
hendel weer loslaat.
INTERIEURVERLICHTING
De interieurverlichting kan worden
ingeschakeld door op de bovenhoek
van de lens te drukken. U schakelt de
lampen uit door nogmaals op de lens
te drukken.
LEESLAMPEN VOORIN
De leeslampen voorin bevinden zich
in de dakconsole.
Elke lamp kan worden ingeschakeld
door op de schakelaar aan weerszij-
den van de console te drukken. Deze
knoppen zijn verlicht voor goede
zichtbaarheid in het donker. U scha-
kelt de lampen uit door nogmaals op
de schakelaar te drukken. De lampengaan ook branden wanneer u op de
ontgrendelknop van de afstandsbe-
diening drukt.
SFEERVERLICHTING
De dakconsole is voorzien van sfeer-
verlichting. Deze verlichting verhoogt
de zichtbaarheid van de middencon-
sole en het gebied rond de schakel-
hendel.
Interieurverlichting
Leeslampen voorin
Schakelaars voor leeslampen voorin
Sfeerverlichting
136
Page 143 of 380

INTERIEURVERLICHTING
De interieurverlichting wordt inge-
schakeld wanneer een portier wordt
geopend.
Om te voorkomen dat de accu leeg
raakt, wordt de interieurverlichting 10
minuten nadat u de contactschakelaar
in de stand LOCK hebt gezet automa-
tisch uitgeschakeld. Dit gebeurt als de
interieurverlichting handmatig werd
ingeschakeld of als een portier is ge-
opend. Dit geldt ook voor de verlichting
in het handschoenenkastje, maar niet
voor de verlichting in de bagageruimte.
Als u de interieurverlichting weer wilt
inschakelen, zet u de contactschakelaar
in de stand ON of bedient u de schake-
laar van de interieurverlichting.
Dimschakelaars
De dimschakelaar maakt deel uit van
de koplampschakelaar en bevindt
zich aan de linkerzijde van het instru-
mentenpaneel.Wanneer u bij ingeschakelde parkeer-
lichten of koplampen de linker dim-
schakelaar naar boven draait, neemt
de intensiteit van de verlichting van
het instrumentenpaneel en de beker-
houders toe.
Schakelaar voor sfeerverlichting
Draai de rechter dimschakelaar naar
boven of beneden om de intensiteitvan de portiergreepverlichting en de
sfeerverlichting in de dakconsole te
verhogen of te verlagen.
Interieurverlichting aan
Draai de linker dimschakelaar hele-
maal omhoog naar de tweede klik-
stand om de interieurverlichting in te
schakelen. Als de dimschakelaar in
deze stand staat, blijft de interieurver-
lichting ingeschakeld.
Interieurverlichting uit
Draai de linker dimschakelaar naar
de uit-stand (laagste stand). De inte-
rieurverlichting blijft nu uit wanneer
een portier wordt geopend.
Dimschakelaars
Dimmer instrumentenpaneel
Dimschakelaar voor portiergreep-/
sfeerverlichting
137
Page 144 of 380

Instrumentenverlichting
Draai de linker dimschakelaar om-
hoog naar de eerste klikstand. Met
deze functie wordt de helderheid van
de verlichting van alle tekstdisplays,
zoals de kilometerteller, EVIC (voor
bepaalde uitvoeringen/landen) en de
radio vergroot wanneer de parkeer-
lichten of koplampen branden.
RUITENWISSERS EN
-SPROEIERS
Met de multifunctionele hendel be-
dient u de ruitenwissers- en sproeiers
wanneer de contactschakelaar in de
stand ON/RUN of ACC staat. De hen-
del bevindt zich aan de linkerzijde
van de stuurkolom.Draai de multifunctionele hendel naar
de eerste klikstand, voorbij de inter-
valstand voor langzame wisbewegin-
gen of naar de tweede klikstand voor-
bij de intervalstand voor snelle
wisbewegingen.
LET OP!
Zet de ruitenwissers uit wanneer
u door een automatische was-
straat gaat. De ruitenwissers kun-
nen beschadigd raken wanneer u
ze niet uitschakelt.
Laat bij winters weer de ruitenwis-
sers eerst in hun beginstand terug-
keren voordat u de motor afzet en
zorg dat de ruitenwissers zijn uit-
geschakeld. Als de ruitenwissers
ingeschakeld blijven, vriezen de
ruitenwissers aan de voorruit vast
en kan de ruitenwissermotor be-
schadigd raken wanneer de motor
weer wordt gestart.
(Vervolgd)
LET OP!(Vervolgd)
Verwijder altijd achtergebleven sneeuw als die verhindert dat de
wisserbladen terugkeren naar de
beginstand. Wanneer u de ruiten-
wissers uitschakelt en de wisser-
bladen niet kunnen terugkeren
naar de beginstand, kan de rui-
tenwissermotor beschadigd ra-
ken.
INTERVALSTAND
Gebruik de intervalstand wanneer het
door de weersomstandigheden wense-
lijk is om de ruitenwissers met een va-
riabel interval te laten wissen. Draai de
multifunctionele hendel naar de eerste
klikstand en kies vervolgens het ge-
wenste interval met het uiteinde van de
hendel. Er zijn vijf verschillende inter-
vallen, van 1 seconde tot ca.18 secon-
den. De intervallen worden twee keer zo
lang wanneer de snelheid van de auto
16 km/u of lager is.
MIST-FUNCTIE
Draai het uiteinde van de hendel naar
de stand MIST voor één wisbewegingBediening van ruitenwissers/-
sproeiers
138
Page 145 of 380

om de ruit schoon te vegen. De wisbe-
wegingen stoppen pas als u de multi-
functionele hendel loslaat.
OPMERKING: De MIST-functie
schakelt de sproeierpomp niet in.
Er wordt daarom geen ruiten-
sproeiervloeistof op de voorruit
gesproeid. De wisfunctie moet
worden gebruikt om ruitensproei-
ervloeistof op de voorruit te
sproeien.
RUITENSPROEIERS
Voor het gebruik van de ruiten-
sproeier drukt u de multifunctionele
hendel naar binnen (in de richting
van de stuurkolom) tot de tweede
klikstand en houdt u deze vast zolang
het sproeien nodig is.
Als u de sproeier gebruikt terwijl de
ruitenwissers in intervalstand staan,
maken de wissers twee volledige wis-
bewegingen nadat u de hendel hebt
losgelaten en hervatten daarna het ge-
kozen interval.Als u de ruitensproeier gebruikt ter-
wijl de ruitenwissers zijn uitgescha-
keld, maken de wissers drie volledige
wisbewegingen en worden ze daarna
weer uitgeschakeld.
WAARSCHUWING!
Een plotselinge verslechtering van
het zicht door de voorruit kan tot
aanrijdingen leiden. Mogelijk ziet u
andere voertuigen of obstakels over
het hoofd. Voorkom plotselinge ijs-
vorming op de voorruit door de
voorruit eerst te verwarmen met de
ontdooi-inrichting voordat u de
ruitensproeier gebruikt.
REGENSENSOR (voor
bepaalde uitvoeringen/
landen)
Deze voorziening detecteert vocht op
de voorruit en schakelt automatisch
de ruitenwissers in. De functie is
vooral handig wanneer spatwater van
de weg of water dat van de ruitenwis-
sers van een voorliggende auto wordt
geblazen, op de voorruit terechtkomt.Draai het uiteinde van de multifunc-
tionele hendel naar één van de vier
standen om deze functie te activeren.
De gevoeligheid van het systeem kan
worden ingesteld met de multifuncti-
onele hendel. Wisserintervalstand 1 is
het minst gevoelig en wisserintervals-
tand 4 is het meest gevoelig. Bij nor-
male regenval dient stand 3 te worden
gebruikt. Gebruik stand 1 en 2 als u
de gevoeligheid van de regensensor
wilt verkleinen. Gebruik stand 4 als u
de gevoeligheid van de regensensor
wilt vergroten. De regensensor scha-
kelt automatisch tussen de verschil-
lende intervallen, afhankelijk van de
hoeveelheid vocht die op de voorruit
wordt gedetecteerd. Zet de ruitenwis-
serschakelaar in de stand OFF als u
het systeem niet wilt gebruiken.
De regensensor kan worden in- en
uitgeschakeld met het Uconnect®
systeem, raadpleeg "Uconnect® in-
stellingen" in het hoofdstuk "Het in-
strumentenpaneel" voor meer infor-
matie hierover.
139
Page 146 of 380

OPMERKING:
De regensensor werkt niet wan-neer de ruitenwisserschakelaar
in de lage of hoge stand staat.
Als er ijs of opgedroogd zout wa- ter op de voorruit aanwezig is,
werkt de regensensor mogelijk
niet goed.
Het gebruik van was- of silico- nenhoudende producten kan de
prestaties van de regensensor
beïnvloeden.
Het regensensorsysteem is voorzien
van beschermfuncties voor de wisser-
bladen en -armen. Het systeem werkt
niet onder de volgende omstandighe-
den:
Wisblokkering lage tempera-
tuur — De regensensor werkt niet
als de contactschakelaar in de
stand RUN is gezet, de auto stilstaat
en bij een buitentemperatuur van
minder dan 0 °C, tenzij de ruiten-
wisserschakelaar van de multifunc-
tionele hendel wordt bediend, de
rijsnelheid hoger wordt dan 0 km/u, of de buitentemperatuur
tot boven het vriespunt oploopt.
Wisblokkering neutraalstand —
De regensensor werkt niet als de
contactschakelaar in de stand RUN
is gezet, de versnellingspook in de
NEUTRAL is gezet en de rijsnel-
heid lager is dan 8 km/u, tenzij de
ruitenwisserschakelaar van de mul-
tifunctionele hendel wordt bediend
of een andere versnelling wordt ge-
kozen.
KOPLAMPSPROEIERS
Met de multifunctionele hendel be-
dient u de koplampsproeiers wanneer
de contactschakelaar in de stand ON
staat en de koplampen zijn ingescha-
keld. De multifunctionele hendel be-
vindt zich aan de linkerzijde van de
stuurkolom.
Om de koplampsproeiers te gebruiken,
drukt u de multifunctionele hendel
naar binnen (in de richting van de
stuurkolom) en laat hem los. De kop-
lampsproeiers spuiten gedurende een
ingestelde tijd vloeistof onder druk op
de lenzen van de koplampen. Ook de ruitensproeiers treden in werking en de
ruitenwissers maken een wisbeweging.
OPMERKING: Nadat de contact-
schakelaar in de stand ON is gezet
en de koplampen zijn ingescha-
keld, treden de koplampsproeiers
bij de eerste straal van de ruiten-
sproeiers in werking en vervolgens
bij elke elfde straal.
VERSTELBARE
STUURKOLOM
Met deze functie kunt u de stuurkolom
in de hoogte verstellen. U kunt de
stuurkolom ook in de lengte verstellen.
De bedieningshendel voor lengte- en
hoogteverstelling bevindt zich onder
het stuur aan het uiteinde van de stuur-
kolom.
Bedieningshendel voor lengte- en
hoogteverstelling
140
Page 147 of 380

Om de stuurkolom te ontgrendelen,
trekt u de regelhendel naar buiten.
Om de stuurkolom in de hoogte te
verstellen beweegt u het stuur om-
hoog of omlaag naar de gewenste po-
sitie. Om de stuurkolom in de lengte te
verstellen trekt u het stuur naar bui-
ten of duwt u het naar binnen naar de
gewenste positie. Om de stand van de
stuurkolom te vergrendelen, drukt u
de bedieningshendel naar binnen tot-
dat deze volledig is vergrendeld.
WAARSCHUWING!
Verstel het stuur niet tijdens het
rijden. Verstellen van de stuurko-
lom tijdens het rijden of rijden als
de stuurkolom niet is vergrendeld,
kan ertoe leiden dat de bestuurder
de macht over het stuur verliest. Als
u deze waarschuwing niet opvolgt,
kan dit ernstig en zelfs dodelijk let-
sel tot gevolg hebben.
ELEKTRISCH
VERSTELBARE
STUURKOLOM (voor
bepaalde uitvoeringen/
landen)
Met deze functie kunt u de stuurko-
lom in de hoogte verstellen. U kunt de
stuurkolom ook in de lengte verstel-
len. De bedieningshendel voor de
elektrisch verstelbare stuurkolom be-
vindt zich onder de multifunctionele
hendel op de stuurkolom.
Als u de kolom in hoogte wilt verstel-
len, beweegt u schakelaar omhoog of
omlaag totdat de gewenste positie is
bereikt. Om de stuurkolom in delengte te verstellen trekt u de schake-
laar naar u toe of duwt u de schake-
laar naar voren totdat de gewenste
positie is bereikt.
OPMERKING: Bij uitvoeringen
met een geheugenstoel kunt u de
verstelbare stuurkolom in vooraf
geprogrammeerde standen zetten
met de afstandsbediening of met
de geheugenschakelaar op het
bekledingspaneel van het bestuur-
dersportier. Raadpleeg de para-
graaf "Geheugenstoel" in dit
hoofdstuk voor meer informatie
hierover.
WAARSCHUWING!
Verstel het stuur niet tijdens het
rijden. Verstellen van de stuurko-
lom tijdens het rijden of rijden als
de stuurkolom niet is vergrendeld,
kan ertoe leiden dat de bestuurder
de macht over het stuur verliest. Als
u deze waarschuwing niet opvolgt,
kan dit ernstig en zelfs dodelijk let-
sel tot gevolg hebben.
Schakelaar elektrisch verstelbare
stuurkolom
141
Page 148 of 380

STUURVERWARMING
(voor bepaalde
uitvoeringen/landen)
Het stuurwiel is voorzien van een ver-
warmingselement dat bij koud weer
uw handen verwarmt. De stuurver-
warming kent slechts één tempera-
tuurinstelling. Nadat de stuurverwar-
ming is ingeschakeld, wordt het stuur
ongeveer 80 minuten verwarmd,
waarna de stuurverwarming automa-
tisch wordt uitgeschakeld. De stuur-
verwarming wordt mogelijk eerder
uitgeschakeld of helemaal niet inge-
schakeld als het stuur al warm is.
U kunt de stuurverwarming in- en
uitschakelen met het Uconnect® sys-
teem.
Kies de schermtoets "Controls" (be-
dieningselementen) en kies vervol-
gens de schermtoets "Heated Steering
Wheel" (stuurverwarming) om de
stuurwarming in te schakelen. Druk
nogmaals op de schermtoets "Heated
Steering Wheel" (stuurverwarming)
om de stuurwielverwarming uit te
schakelen.OPMERKING: De stuurverwar-
ming werkt alleen als de motor
draait.
WAARSCHUWING!
Personen die geen pijn op de huid
kunnen voelen als gevolg van ou-
derdom, chronische ziekte, dia-
betes, rugletsel, medicatie, alco-
holgebruik, uitputting of een
andere lichamelijke conditie,
moeten voorzichtig zijn bij het ge-
bruik van de stoelverwarming.
Deze kan zelfs bij lage temperatu-
ren brandwonden veroorzaken,
met name als de verwarming
langdurig wordt gebruikt.
Plaats geen voorwerpen op de zit- ting of de rugleuning die warmte-
isolerend werken, zoals een deken
of kussen. Hierdoor kan de stoel-
verwarming oververhit raken.
Een oververhitte stoel kan leiden
tot ernstige brandwonden als ge-
volg van de verhoogde oppervlak-
tetemperatuur van de zitting.
Schermtoets Controls
(bedieningselementen)
Schermtoets Heated Stearing Wheel
142
Page 149 of 380

VERSTELBARE
PEDALEN (voor bepaalde
uitvoeringen/landen)
Het systeem met verstelbare pedalen
maakt een betere combinatie van
stuurwielstand en stoelpositie moge-
lijk en zorgt zo voor meer comfort
voor de bestuurder. Met deze functie
kunnen het rem- en gaspedaal naar de
bestuurder toe of verder van de be-
stuurder af worden verplaatst, voor
een betere positie ten opzichte van het
stuurwiel.
De schakelaar bevindt zich aan de
voorkant van de zijbeschermplaat van
de bestuurdersstoel.Druk de schakelaar naar voren om de
pedalen naar voren te verplaatsen
(naar de voorkant van de auto).
Druk de schakelaar naar achteren om
de pedalen naar achteren te verplaat-
sen (naar de bestuurder).
U kunt de pedalen verstellen als de
contactschakelaar in de stand OFF
staat.
U kunt de pedalen echter nietver-
stellen wanneer de achteruitver-
snelling (REVERSE) is gekozen of
de cruisecontrol is ingeschakeld. Bij
auto's die zijn uitgerust met het
elektronische voertuiginformatie-
centrum (EVIC) worden de vol-
gende meldingen weergegeven als
men probeert de pedalen af te stel-
len als het systeem is geblokkeerd:
Adjustable Pedal Disabled —
Cruise Control Engaged (pedaal-
verstelling uitgeschakeld — cruise-
control ingeschakeld of Adjustable
Pedal Disabled — Vehicle In Re-
verse (pedaalverstelling uitgescha-
keld — achteruitversnelling
gekozen). OPMERKING:
Stel de pedalen altijd zo in dat ze
volledig vrij kunnen bewegen.
Voor de beste positie moeten de stoel/pedalen mogelijk nog
enigszins worden versteld.
OPMERKING: Bij uitvoeringen
met een geheugenstoel kunt u de
verstelbare pedalen in vooraf ge-
programmeerde standen zetten
met de afstandsbediening of met
de geheugenschakelaar op het
bekledingspaneel van het bestuur-
dersportier. Raadpleeg de para-
graaf "Geheugenstoel" in het
hoofdstuk "De functies van uw
auto" voor meer informatie hier-
over.
Schakelaar verstelbare pedalen
143
Page 150 of 380

LET OP!
Plaats geen voorwerpen onder de
verstelbare pedalen en zorg dat de
pedalen altijd vrij kunnen bewegen.
Anders kan de pedaalbediening be-
schadigd raken. De pedalen kun-
nen niet vrij bewegen als deze wor-
den gehinderd door obstakels.
WAARSCHUWING!
Verstel de pedalen niet tijdens het
rijden. U kunt anders de controle
over het stuur verliezen en een on-
geval veroorzaken. Verstel de peda-
len alleen als de auto is geparkeerd.
CRUISECONTROL
Indien ingeschakeld neemt de cruise-
control bij snelheden boven 40 km/u
de werking van het gaspedaal over.OPMERKING: Om de correcte
werking te waarborgen, is de
cruisecontrol zodanig uitgevoerd
dat het systeem wordt uitgescha-
keld als u gelijktijdig meerdere
functies van de cruisecontrol be-
dient. Als dit gebeurt, kan het sys-
teem opnieuw in werking worden
gesteld door op de knop ON/OFF
van de cruisecontrol te drukken en
de gewenste snelheid opnieuw in
te stellen.
INSCHAKELEN
Druk op de knop ON/OFF. Het indi-
catielampje van de cruisecontrol gaatbranden in het elektronische voer-
tuiginformatiecentrum (EVIC). Druk
nogmaals op de knop ON/OFF om het
systeem uit te schakelen. Het indica-
tielampje van de cruisecontrol gaat
uit. Het systeem moet worden uitge-
schakeld wanneer het niet wordt ge-
bruikt.
WAARSCHUWING!
Het is gevaarlijk om de cruisecon-
trol ingeschakeld te laten wanneer
u deze niet gebruikt. U kunt het
systeem dan per ongeluk instellen
en sneller rijden dan u wilt. U kunt
anders de controle over het stuur
verliezen en een ongeval veroorza-
ken. Laat het systeem altijd uitge-
schakeld als u het niet gebruikt.
DE GEWENSTE SNELHEID
INSTELLEN
Schakel de cruisecontrol in. Wanneer
de auto de gewenste snelheid heeft
bereikt, drukt u kort op de knop SET
(-). Laat het gaspedaal los. De auto
zal nu automatisch de gekozen snel-
heid handhaven.
Cruisecontrol-knoppen
1 — ON/OFF 2 — RES +
4 — CANCEL 3 — SET -
144