Lancia Thesis 2004 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: LANCIA, Model Year: 2004, Model line: Thesis, Model: Lancia Thesis 2004Pages: 382, PDF Size: 4.74 MB
Page 201 of 382

197
ADAPTIEVE CRUI-
SE CONTROL
(ACC)
ALGEMENE INFORMATIEDe adaptieve cruise-control (ACC)
is een systeem dat de bestuurder
helpt bij het behouden van de kruis-
snelheid en het aanhouden van de
afstand tot de auto die voor u rijdt
en het maakt het mogelijk een con-
stante, vooraf ingestelde snelheid
aan te houden, zonder het gaspedaal
in te trappen.
Op deze manier wordt het rijden,
vooral op lange trajecten, minder
vermoeiend omdat de ingestelde
snelheid automatisch gehandhaafd
blijft en omdat een veilige afstand
wordt aangehouden ten opzichte van
de auto die voor u rijdt. Als met con-
stante snelheid wordt gereden,
wordt ook het brandstofverbruik
beperkt en verbetert de doorstro-
ming in het verkeer. De adaptieve cruise-
control is geen “automati-
sche piloot” maar een
hulpsysteem voor de bestuurder
tijdens het rijden. De bestuurder
is daarom volledig verantwoor-
delijk voor de handelingen die hij
tijdens het rijden in het verkeer
verricht. Bovendien dient de
bestuurder zich te houden aan de
geldende verkeerswetgeving als-
mede aan de andere regels die
betrekking hebben op het weg-
verkeer.
Het systeem signaleert
alleen rijdende auto’s en
negeert alle stilstaande
obstakels. De adaptieve cruise-
control is geen systeem
dat botsingen kan verhin-
deren: het systeem is niet in staat
om obstakels op de rijbaan te sig-
naleren en kan de auto ook niet
stilzetten als er een obstakel aan-
wezig is.
Handelingen zoals het intrap-
pen van het rem- of gaspedaal
hebben voorrang boven de crui-
se-control. De verantwoordelijk-
heid voor de verkeersveiligheid
ligt daarom altijd en overal bij de
bestuurder van de auto.
Het elektronisch geregelde systeem
werkt geheel onafhankelijk. Er is
dus geen communicatie vereist tus-
sen de auto’s of andere auto’s hoe-
ven niet met eenzelfde systeem te
zijn uitgerust.
Het systeem is niet in
staat om een noodstop te
maken of hevig te rem-
men. De maximale vertraging
wordt automatisch door het sys-
teem uitgevoerd en is beperkt ten
opzichte van de werkelijke capa-
citeit van het remsysteem van de
auto. Een eventuele noodstop kan
dus uitsluitend door de bestuur-
der worden uitgevoerd.
Page 202 of 382

198
De adaptieve cruise-
control mag uitsluitend
worden gebruikt als de
verkeersomstandigheden en het
traject van dien aard zijn dat,
over een voldoende lange afstand,
volledig veilig een constante snel-
heid kan worden aangehouden. BELANGRIJK
Het systeem kan
alleen worden ingeschakeld als de
snelheid van de auto tussen 30 en
160 km/h ligt en wordt automatisch
uitgeschakeld als het rempedaal
wordt ingetrapt. Als de snelheid bij
ingeschakeld systeem onder 30
km/h zakt, wordt de bestuurder
door een geluidssignaal gewaar-
schuwd om de snelheidsregeling
weer te hervatten. Er is geen geluids-
signaal als de snelheid boven de 160
km/h uitkomt. BEDIENINGSKNOPPEN (fig.
137)
De adaptieve cruise-control wordt
bediend met drie knoppen.
Daarnaast kan met het gaspedaal de
snelheid worden verhoogd en met
het rempedaal het systeem worden
uitgeschakeld.
Bedieningsknoppen:
– draaiknop Aom het systeem in of
uit te schakelen en de gevoeligheid
in te stellen, d.w.z. de afstand tot de
auto die voor u rijdt in relatie tot de
snelheid.
– draaiknop Bom de ingestelde
snelheid te verhogen/verlagen
– knop Com de opgeslagen snel-
heid op te roepen. Draaiknop
Akan in vier standen
worden gezet:
OFF in deze stand is het systeem
uitgeschakeld
xafstand tot de auto die voor u
rijdt wordt vergroot
xtussengelegen afstandsniveau
tot de auto die voor u rijdt
xde afstand tot de auto die voor
u rijdt wordt verkleind.
De afstand tussen twee auto’s
neemt geleidelijk toe naarmate de
snelheid van de auto hoger wordt in
relatie tot het ingestelde niveau.
BELANGRIJK Als u de contact-
sleutel in stand STOPzet of de
draaiknop Ain stand OFF, dan
wordt de opgeslagen snelheid gewist
en het systeem uitgeschakeld. Om de
werking weer in te schakelen moet u
de draaiknop Ain stand OFFzetten
en het systeem opnieuw instellen.
fig. 137
L0A0020b
Page 203 of 382

199
Als het systeem is ingeschakeld
(draaiknop Astaat in een andere
stand dan OFF), verschijnt op het
multifunctionele display het sym-
bool úen het bericht “ADAPTIEVE
CRUISE-CONTROL INGESCHA-
KELD”. Het symbool blijft weerge-
geven totdat het systeem wordt uit-
geschakeld door draaiknop Ain
stand OFFte zetten.
Met draaiknop Bkunt u de inge-
stelde snelheid van de auto opslaan
en aanhouden of de ingestelde snel-
heid verhogen of verlagen.
Zet draaiknop Bin stand ( +) om
de snelheid op te slaan of om de
ingestelde snelheid te verhogen.
Zet draaiknop Bin stand ( –) om de
opgeslagen snelheid te verlagen. De
snelheid kan, indien nodig, ook ver-
laagd worden door het rempedaal in
te trappen.
Telkens als u draaiknop Bbedient,
wordt de snelheid met 10 km/h ver-
hoogd of verlaagd. Als de draaiknop
gedraaid wordt gehouden, verandert
de snelheid continu met intervallen
van 10 km/h. De nieuwe snelheid
wordt automatisch opgeslagen. Als u draaiknop
Bdraait, wordt de
huidige snelheid van de auto
beschouwd als referentiesnelheid
(kruissnelheid). Deze snelheid kan
afhankelijk van de verkeersomstan-
digheden automatisch verlaagd wor-
den. Het systeem kan overschakelen
van de cruise-control naar de
afstandsmeting. Op het display van
het instrumentenpaneel wordt de
werking van het systeem weergege-
ven.
Met knop C(RCL) kan de opgesla-
gen snelheid worden hervat. Tijdens
het rijden met ingeschakeld systeem
kan de bestuurder het systeem uit-
schakelen door het rempedaal in te
trappen. In dat geval wordt de inge-
stelde kruissnelheid in het geheugen
opgeslagen en kan weer worden
opgeroepen door op de knop RCLte
drukken. Snelheid opslaan
Zet draaiknop Ain een andere stand
dan OFF en ga op de normale manier
met de gewenste snelheid rijden.
Zet draaiknop Bin stand (+) en
laat de knop vervolgens los. De snel-
heid van de auto wordt opgeslagen
en weergegeven op het display van
het instrumentenpaneel; het gaspe-
daal kan nu worden losgelaten.
De auto blijft vervolgens constant
met de ingestelde snelheid rijden,
totdat zich één van de volgende
omstandigheden voordoet:
– intrappen rempedaal
– aanwezigheid van een auto op de
rijbaan die langzamer rijdt.
BELANGRIJK Indien nodig (bij-
voorbeeld bij inhalen) kan de snel-
heid simpel verhoogd worden door
het intrappen van het gaspedaal. Als
u daarna het gaspedaal loslaat,
wordt de opgeslagen snelheid weer
aangehouden. Als harder dan 160
km/h wordt gereden, moet om de
opgeslagen snelheid weer te hervat-
ten, knop C(RCL) worden inge-
drukt.
Page 204 of 382

200
OPGESLAGEN SNELHEID
OPROEPENAls het systeem wordt uitgescha-
keld door bijvoorbeeld het intrappen
van het rempedaal, kan de opgesla-
gen snelheid worden hervat door
knop C (RCL) in te drukken.
OPGESLAGEN SNELHEID VER-
HOGEN De opgeslagen snelheid kan op
twee manieren worden verhoogd:
– trap het gaspedaal in en sla de
nieuwe snelheid op (draaiknop Bin
stand +)
of
– zet draaiknop Bkort in stand
(+): telkens als de draaiknop wordt
gedraaid, wordt de snelheid iets ver-
hoogd met intervallen van 10 km/h.
Als de draaiknop gedraaid wordt
gehouden, verandert de snelheid
continu met intervallen van 10
km/h. Als draaiknop Bwordt losge-
laten, wordt de bereikte snelheid
automatisch opgeslagen. Op het display verschijnt de nieuwe
ingestelde snelheid.
Opgeslagen snelheid verlagen
De opgeslagen snelheid kan op
twee manieren worden verlaagd:
– schakel het systeem uit (bijvoor-
beeld door het rempedaal in te trap-
pen) en sla vervolgens de nieuwe
snelheid op (zet draaiknop Bin
stand ( +)
of
– houd draaiknop Bin stand ( -)
totdat de nieuwe snelheid is bereikt
die automatisch blijft opgeslagen.
Op het display verschijnt de nieuwe
ingestelde snelheid. OPGESLAGEN SNELHEID WIS-
SEN
De opgeslagen snelheid wordt op
een van de volgende manieren auto-
matisch gewist:
– als de motor wordt uitgezet
– als draaiknop Ain stand OFF
wordt gezet
– als de snelheid onder de 30 km/h
zakt.
Als het systeem wordt uitgescha-
keld, wordt alle informatie op het
display van het instrumentenpaneel
gewist.
Snelheid en afstand aanhouden
Het systeem houdt de opgeslagen
snelheid aan als er geen enkele auto
op de rijbaan wordt gesignaleerd.
Als daarentegen een auto wordt
gesignaleerd die langzamer rijdt,
voert het systeem automatisch enke-
le handelingen uit (snelheid verho-
gen, snelheid verlagen of bijrem-
men) om de ingestelde afstand tot de
auto die voor u rijdt aan te houden.
Page 205 of 382

201
De maximale vertraging
wordt automatisch door
het systeem uitgevoerd en
is beperkt ten opzichte van de
werkelijke capaciteit van het
remsysteem van de auto. Een
eventuele noodstop kan dus uit-
sluitend door de bestuurder wor-
den uitgevoerd. De bestuurder
wordt door een geluidssignaal
gewaarschuwd als zich situaties
voordoen, waarbij de bestuurder
uit veiligheidsoverwegingen op
het rempedaal moet trappen.
Als het rempedaal wordt ingetrapt,
schakelt het systeem uit, terwijl het
gaspedaal altijd ingetrapt kan wor-
den (bijvoorbeeld bij inhalen) zon-
der dat het systeem uitschakelt. Als
u daarna het gaspedaal loslaat,
wordt de opgeslagen snelheid weer
aangehouden.
Op het multifunctionele display
wordt kort informatie gegeven over
de opgeslagen snelheid, de af- of
aanwezigheid van een rijdende auto
en de ingestelde gevoeligheid. Signalering van een auto met
geactiveerd maar niet ingescha-
keld systeem
Als het systeem is geactiveerd
(draaiknop Ain een andere stand
dan OFF) begint het systeem pas
met het signaleren van een rijdende
auto nadat ten minste één keer het
systeem is ingeschakeld (draaiknop
B in stand (+) zetten).
Hierna wordt de aanwezigheid van
een rijdende auto altijd gesignaleerd,
ook bij uitgeschakeld systeem, totdat
het systeem buiten werking wordt
gesteld (draaiknop Ain stand OFF).
Signaleren van een auto bij inge-
schakeld systeem Als het systeem wordt ingeschakeld
door draaiknop Bin stand (+) te zet-
ten, wordt de aanwezigheid van een
rijdende auto voor u (binnen 150
meter) aan u bekend gemaakt via
het display op het instrumentenpa-
neel door middel van het volgende
icoontje: Het icoontje geeft aan dat de cruise-
control en de afstandsmeting met sig-
nalering van de aanwezigheid van een
auto die voor u rijdt, zijn ingeschakeld.
Deze zijn echter nog niet “gekoppeld”
als de afstand groter is dan de ingestel-
de afstand of als de snelheid hoger is
dan de ingestelde snelheid.
Als de auto zich daarentegen op
een afstand bevindt die gelijk is aan
of korter is dan de ingestelde afstand
en het systeem nog in de “koppe-
lings”-fase is, dan verschijnt op het
display één van de icoontjes (afhan-
kelijk van het ingestelde afstandsni-
veau) die aangeeft dat de afstands-
meting is ingeschakeld:
ingestelde afstandsniveau
x
ingestelde afstandsniveau x
Page 206 of 382

202
ingestelde afstandsniveau x
Bij buitentemperaturen gelijk aan of
minder dan 3 o
C houdt het systeem
automatisch de langste afstand aan,
ongeacht het ingestelde afstandsni-
veau. Als het systeem korte tijd wordt uit-
geschakeld door het gaspedaal in te
trappen, dan knippert de opgeslagen
snelheid op het instrumentenpaneel en
verdwijnt het eventueel op het display
van het instrumentenpaneel weergege-
ven icoontje van de afstandsmeting.
Het icoontje dat de signalering van een
auto die voor u rijdt, aangeeft, blijft,
indien aanwezig, weergegeven. Als het systeem is ingeschakeld en de
linker richtingaanwijzers (pijlen) wor-
den bediend om een inhaalmanoeuvre
aan te geven, dan wordt automatisch
de afstand tot de auto (al gekoppeld)
die voor u rijdt, verminderd om het
inhalen te vergemakkelijken. Als de
bestuurder de inhaalmanoeuvre niet binnen enkele seconden uitvoert, dan
houdt de auto de ingestelde afstand
weer aan.
Als de adaptieve cruise-control is
ingeschakeld en de voor de functie toe-
gestane remcapaciteit het aanhouden
van de ingestelde afstand tot de auto
die voor u rijdt, niet kan garanderen,
wordt de bestuurder door een geluids-
signaal en het verschijnen op het mul-
tifunctionele display van het bericht
“REMMEN UIT VEILIGHEIDSRE-
DENEN” gewaarschuwd om de snel-
heidsregeling weer over te nemen. BELANGRIJK Als de adaptieve crui-
se-control is ingeschakeld en de snel-
heid van de auto die voor u rijdt onder
de 30 km/h zakt, wordt de bestuurder
door een geluidssignaal en het verschij-
nen op het multifunctionele display
van het bericht “ACC NIET INGE-
SCHAKELD” gewaarschuwd om de
snelheidsregeling over te nemen. De
werking van de adaptieve cruise-con-
trol is niet gegarandeerd in files; het
stoppen en het vervolgens weer gaan
rijden in een file wordt altijd aan de
bestuurder overgelaten, die ook iedere
keer de cruise-control opnieuw moet
inschakelen. STORINGSMELDINGEN
Eventuele storingen in het systeem
worden aangegeven door het gaan
branden van symbool àop het multi-
functionele display en het verschijnen
van het bericht “DEFECT IN ACC”.
De storing blijft weergegeven ook als
draaiknop Avan het systeem in stand
OFF wordt gezet.
De adaptieve cruise-control wordt
ongeacht het soort storing, volledig uit-
geschakeld. Als de uitschakeling van
het systeem wordt veroorzaakt door
vuil op de lens, dan wordt de bestuur-
der hierop geattendeerd door het
betreffende bericht op het display. In dat geval moet de bescherming
voor de lens (aangegeven in fig. 138)
worden gereinigd met een vochtige
doek. Gebruik voor het schoonmaken
geen droge, grove of harde doek.
De sensor is in de voor-
bumper geplaatst. Bij
eventuele botsingen kan
het systeem beschadigen.
Page 207 of 382

203
Wij raden u aan de adap-
tieve cruise-control alleen
in te schakelen als de ver-
keersomstandigheden en de condi-
tie van de weg dit veilig toestaan;
d.w.z.: op rechte, droge wegen en
autosnelwegen die in goede condi-
tie verkeren en met een rustig ver-
keersbeeld. Schakel het systeem
nooit in de stad of in druk verkeer
in. Als u een bocht nadert, kan het
nodig zijn de ingestelde snelheid te
verminderen of het systeem uit te
schakelen door het rempedaal in te
trappen.
Het rempedaal wordt
door de adaptieve cruise-
control bediend: plaats
uw voet daarom niet onder het
pedaal. BELANGRIJK
De adaptieve crui-
se-control kan alleen worden inge-
schakeld als de snelheid van de auto
tussen de 30 en 160 km/h ligt.
De adaptieve cruise-control schakelt
automatisch uit bij het in werking tre-
den van de volgende systemen: ABS,
ASR, MSR en ESP. Bovendien schakelt
het systeem uit bij het inschakelen van
de achteruit, van de vrijstand en bij de
bediening van de handrem.
Bij een storing of een
afwijkende werking van
de adaptieve cruise-con-
trol, moet draaiknop A in stand
OFF worden gezet en dient u zich
tot de Lancia-dealer te wenden.
Draaiknop A kan permanent in
een andere stand dan OFF blijven
staan, zonder risico op beschadi-
ging van het systeem. Het is ech-
ter raadzaam het systeem uit te
schakelen als het niet gebruikt
wordt. Zet draaiknop A in stand
OFF, zodat het per ongeluk
opslaan van snelheden wordt
voorkomen.PARKEERSEN-
SOREN
De parkeersensoren leveren de
bestuurder bij het inparkeren infor-
matie over de afstand tot obstakels
voor en achter de auto.
De informatie over de aanwezig-
heid van en de afstand tot obstakels
wordt aan de bestuurder doorgege-
ven door middel van geluidssigna-
len. De frequentie van deze geluids-
signalen is afhankelijk van de
afstand tot de obstakels.
Door de informatie die verkregen
wordt door de eigen waarneming en
de geluidssignalen die het systeem
uitzendt, kan de bestuurder eventu-
ele botsingen voorkomen.
fig. 138
L0A0330b
Page 208 of 382

204
De verantwoordelijk-
heid tijdens het parkeren
en tijdens andere moge-
lijk gevaarlijke situaties ligt
altijd en overal bij de bestuurder.
Controleer als u de auto parkeert
of zich geen personen of dieren in
de buurt van de auto bevinden.
Het systeem moet als een hulp-
middel voor de bestuurder
beschouwd worden. De bestuur-
der moet tijdens parkeermanoeu-
vres altijd volledig zijn aandacht
behouden, ook als deze met lage
snelheid worden uitgevoerd. De parkeersensoren voor en achter
schakelen automatisch in als de con-
tactsleutel in stand MARstaat en de
achteruit wordt ingeschakeld. Als u
vervolgens een andere versnelling
inschakelt, dan schakelen de par-
keersensoren achter uit terwijl de
sensoren voor blijven ingeschakeld,
totdat de auto sneller rijdt dan 15
km/h. Zo kan de parkeermanoeuvre
volledig worden voltooid.
De sensoren voor kunnen worden
ingeschakeld door het indrukken
van knop A(fig. 139). Deze bevindt
zich op de middenconsole voor de
versnellingspook; als de sensoren
voor zijn ingeschakeld, gaat lampje
B op de knop branden. Druk
opnieuw op knop Avoor het uit-
schakelen van de sensoren.
Bij ingeschakelde sensoren worden,
zodra een obstakel wordt waargeno-
men, geluidssignalen uitgezonden
door de sensoren voor of achter. De
frequentie daarvan neemt toe als de
afstand tot het obstakel kleiner
wordt. Het geluidssignaal klinkt
ononderbroken als de afstand tot het
obstakel minder is dan ongeveer 30
cm. Afhankelijk van de plaats van het obstakel (voor of achter) worden
de geluidssignalen afgegeven door
de betreffende sensoren (voor of
achter). Het geluidssignaal stopt
onmiddellijk als de afstand tot het
obstakel groter wordt. De frequentie
van het geluidssignaal blijft constant
als de door de centrale sensoren
gemeten afstand onveranderd blijft,
terwijl, als deze situatie zich voor-
doet bij de sensoren aan de zijkant,
het signaal na 3 seconden onderbro-
ken wordt, om bijvoorbeeld signalen
te voorkomen als u langs een muur
rijdt.
fig. 139
L0A0016b
Page 209 of 382

205
SENSORENHet systeem maakt gebruik van 4
sensoren in de bumper voor ( fig.
140) en 4 sensoren in de bumper
achter ( fig. 141) om de afstand tot
het obstakel te meten. Voor een juiste werking
van het hulpsysteem mag
er geen modder, vuil,
sneeuw of ijs op de sensoren op
de bumpers zitten. Wees voorzichtig bij het
reinigen van de sensoren
om strepen of beschadi-
gingen te voorkomen; gebruik
geen droge, grove of harde doek.
De sensoren moeten worden
gereinigd met schoon water,
waaraan eventueel autoshampoo
is toegevoegd. In wastunnels
waar gebruik wordt gemaakt van
stoom of hogedrukreiniging,
moeten de sensoren snel worden
gereinigd. Houd hierbij de straal-
pijp op meer dan 10 cm afstand.
fig. 140
L0A0278b
fig. 141
L0A0277b
Wendt u uitsluitend tot
de Lancia-dealer voor het
opnieuw lakken van de
bumpers of het eventuele bijwer-
ken van de lak in de buurt van de
sensoren. Als het bijwerken van
de lak niet op de juiste manier
wordt uitgevoerd, kan de werking
van de parkeersensoren in gevaar
worden gebracht.
Page 210 of 382

206
fig. 142
LOA0172b
MeetbereikMet de sensoren kan het gebied
voor en achter de auto worden
gecontroleerd. Door hun plaats wordt ook de mid-
den- en zijkant aan de voor- en ach-
terzijde van de auto bestreken ( fig.
142). Obstakels in het midden worden
waargenomen op een afstand die
korter is dan ongeveer 0,9 m (voor)
en 1,50 m (achter).