Lancia Thesis 2004 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: LANCIA, Model Year: 2004, Model line: Thesis, Model: Lancia Thesis 2004Pages: 382, PDF Size: 4.74 MB
Page 191 of 382

187
Bij een storing blijft het mogelijk de
versnellingspook in de standen R, N
en Dte plaatsen. Als de pook in stand
D staat, worden slechts enkele ver-
snellingen ingeschakeld, afhankelijk
van het type storing dat gesignaleerd
is.
Als er een storing in de
automatische versnellings-
bak is gesignaleerd, wendt
u dan zo snel mogelijk tot de Lan-
cia-dealer om de storing te laten
verhelpen.STORINGSMELDINGEN
Storingen in de automatische ver-
snellingsbak worden weergegeven
door het gaan branden van het waar-
schuwingslampje top het multi-
functionele display en het verschijnen
van de volgende berichten:
– TE HOGE OLIETEMPERATUUR
COMFORTRONIC
– DEFECT IN COMFORTRONIC.
TE HOGE OLIETEMPERATUUR
IN DE AUTOMATISCHE
VERSNELLINGSBAK
Dit bericht verschijnt als de olie in
de versnellingsbak de maximale vast-
gestelde temperatuur heeft bereikt. In
dat geval beschikt de elektronische re-
geleenheid over een noodprogramma.
Onder deze omstandigheden raden
wij u aan te stoppen, de versnellings-
pook in stand Pof Nte zetten en de
motor stationair te laten draaien, tot-
dat het bericht van het display ver- dwijnt. Rijd daarna verder zonder te
veel van de motor te eisen.
Als het bericht weer op het display
verschijnt, moet de auto opnieuw
worden stilgezet met stationair draai-
ende motor totdat het bericht ver-
dwijnt.
Als tussen het verschijnen van de
storingsmeldingen minder dan 15 mi-
nuten zit, is het raadzaam de auto stil
te zetten, de motor uit te zetten en te
wachten totdat de motor-versnel-
lingsbak compleet is afgekoeld.
Storing in automatische versnel-
lingsbak
Als dit bericht tijdens het rijden op
het display verschijnt, dan is er een
storing in de automatische versnel-
lingsbak. In dat geval beschikt de
elektronische regeleenheid over een
noodprogramma.
Onder deze omstandigheden raden
wij u aan om te stoppen en de motor
uit te zetten: als de motor weer gestart
wordt, kan het zelfdiagnose-systeem
de storing, die door de elektronische
regeleenheid wordt opgeslagen, heb-
ben verholpen.
Page 192 of 382

188
Als tijdens het starten van de motor
een storingsmelding verschijnt, dan
betekent dit dat de elektronische re-
geleenheid van de versnellingsbak een
storing, tijdens de voorgaande rit
voordat de motor werd afgezet, heeft
opgeslagen. Wendt u ook in dit geval
tot de Lancia-dealer om de automa-
tische versnellingsbak te laten contro-
leren.
Rijd bij een storing in de
versnellingsbak zo voor-
zichtig mogelijk en houd
rekening met de beperkingen in de
prestaties (acceleratie en snelheid)
van de auto. Tijdens het rijden met
een defecte versnellingsbak kan de
blokkering van de achteruit moge-
lijk niet werken: plaats de pook
absoluut niet in stand R zolang de
auto in beweging is. AKOESTISCH
WAARSCHUWINGSSYSTEEM
Dit systeem treedt in werking:
– ongeveer 15 seconden als het por-
tier aan bestuurderszijde bij draaiende
of uitgezette motor wordt geopend en
de versnellingspook niet in stand P
staat
– ongeveer 15 seconden als de mo-
tor wordt uitgezet en de versnellings-
pook niet in stand Pstaat
– ongeveer 4 seconden als de ver-
snellingspook in stand R(achteruit)
wordt gezet.
– bij handmatige sequentiële wer-
king, als het commando voor inscha-
keling van een versnelling wordt ge-
geven en dit commando niet door de
regeleenheid wordt geaccepteerd (om-
dat hierdoor bijv. de motor met over-
matig toerental gaat draaien).ROLLEND STARTEN
Het starten door aanduwen of slepen
van de auto is niet mogelijk. In nood-
gevallen (lege accu) kan de auto wor-
den gestart met een hulpaccu. Houdt
u daarbij aan de aanwijzingen die ver-
meld staat in het hoofdstuk “Noodge-
vallen”.
Page 193 of 382

189
Als de bovenstaande
voorzorgsmaatregelen niet
in acht worden genomen,
kan ernstige schade aan de auto-
matische versnellingsbak worden
toegebracht.
De auto mag slechts over korte af-
standen en met lage snelheid ge-
sleept worden: indien over een
langere afstand wordt gesleept,
moet dit gebeuren met de aange-
dreven wielen los van de grond,
zodat de versnellingsbak tijdens
het slepen niet wordt aangedreven.
SLEPEN VAN DE AUTO
BELANGRIJK Houdt u bij het sle-
pen van de auto aan de wettelijke be-
palingen en aan de aanwijzingen in
het hoofdstuk “Noodgevallen”.
Bij het slepen moeten de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht worden
genomen:
– vervoer de auto, indien mogelijk,
op de laadvloer van een bergingsauto;
– als er geen bergingsauto beschik-
baar is, moet de auto met de aange-
dreven wielen (voorwielen) los van de
grond gesleept worden;
– als ook deze oplossing onmogelijk
is, kan de auto over een afstand van
maximaal 50 km en met een snelheid
lager dan 50 km/h, gesleept worden.
De auto mag uitsluitend worden ge-
sleept als de versnellingspook in stand
N staat. Voordat u de auto gaat
slepen, moet de automati-
sche handrem worden uit-
geschakeld op de manier die be-
schreven staat in de betreffende
paragraaf. Laat de CID (indien
aanwezig) van het herkennings-
systeem (Keyless System) in het in-
terieur om te voorkomen dat het
stuurslot vergrendelt. Start de mo-
tor niet als de auto wordt gesleept.
ESP EN ASR
ESP-SYSTEEM (ELECTRONIC
STABILITY PROGRAM):
ALGEMENE INFORMATIE
Het ESP-systeem is een elektronisch
geregeld systeem dat de stabiliteit van
de auto bewaakt door het motorkop-
pel en de remwerking op de wielen af-
zonderlijk te regelen als de wielen hun
grip verliezen, waardoor de auto be-
ter op koers blijft.
Tijdens de rit is de auto onderwor-
pen aan zijwaartse krachten en krach-
ten in de lengterichting, die door de
bestuurder kunnen worden gecontro-
leerd, totdat de banden de grip ver-
liezen; als dit gebeurt, dan wijkt de
auto af van de door de bestuurder ge-
wenste koers.
Vooral als op een onregelmatig weg-
dek wordt gereden (klinkers, nat, be-
ijzeld of modderig wegdek), kan de
grip van de banden te gering zijn en
kan het gebeuren dat de auto uit
koers raakt (overstuur, onderstuur).
Page 194 of 382

190
Het ESP-systeem beïnvloedt de mo-
tor en de remmen, waardoor een sta-
biel koppel wordt geleverd als de sen-
soren de omstandigheden signaleren
waarin de auto kan gaan slippen.
De prestaties van het sys-
teem vergroten in principe
de actieve veiligheid, maar
mogen de bestuurder er niet toe
verleiden onnodige en onverant-
woorde risico’s te nemen. De
rijstijl moet altijd zijn aangepast
aan het wegdek, het zicht en het
verkeer. De verantwoordelijkheid
voor de verkeersveiligheid ligt al-
tijd en overal bij de bestuurder
van de auto.
Het ESP-systeem helpt de be-
stuurder de auto onder controle te
houden als de grip van de banden
onvoldoende is. De krachten die
het ESP-systeem regelt om de sta-
biliteit van de auto te handhaven,
zijn altijd afhankelijk van de grip
tussen band en wegdek. WERKING VAN HET ESP-
SYSTEEM
Het ESP-systeem wordt automatisch
ingeschakeld als de motor wordt ge-
start en kan niet worden uitgescha-
keld. Het ASR-systeem kan echter
worden uitgeschakeld door op de be-
treffende knop op de middenconsole
te drukken.
De belangrijkste componenten van
het ESP-systeem zijn:
– een elektronische regeleenheid die
de signalen van de sensoren verwerkt
en de best mogelijke regeling uitvoert
door de inspuitventielen en de rege-
leenheid van de motor te bedienen;
– een stuurhoeksensor;
– vier sensoren die de draaisnelheid
van elk wiel meten;
– een gierhoeksensor die de ver-
draaiing om de verticale as van de
auto meet;
– een dwarsversnellingsensor die de
zijwaartse versnelling meet (centrifu-
gaalkracht). Het hart van het ESP-systeem is een
gierhoeksensor (afkomstig uit de
luchtvaart) die de draaiing van de
auto om de verticale as meet. De cen-
trifugale krachten die worden ge-
creëerd als de auto een bocht neemt,
worden gemeten met een dwarsver-
snellingsensor met een hoge gevoelig-
heid.
De stabiliserende werking van het
ESP-systeem is gebaseerd op de bere-
keningen die de ESP-regeleenheid uit-
voert. Deze verwerkt de ontvangen
signalen van de stuurhoeksensor, de
dwarsversnellingsensor en de snel-
heidssensor bij elk wiel. Dankzij deze
signalen kan de regeleenheid de uit-
komst voorspellen van de handelin-
gen die de bestuurder uitvoert bij het
draaien aan het stuur.
Deze stand wordt vergeleken met de
richting waarin de bestuurder de auto
wil sturen. Als deze niet met elkaar
overeenstemmen, dan kiest de regel-
eenheid in een fractie van een seconde
de meest geschikte ingrepen om de
auto op koers te houden: één of meer
wielen met een voor ieder wiel afzon-
derlijke kracht worden afgeremd en
het motorkoppel wordt, indien nodig,
Page 195 of 382

191
Voor de juiste werking
van het ESP, ASR en ABS
is het noodzakelijk dat de
banden van alle wielen van het-
zelfde merk en type zijn. De ban-
den moeten in perfecte conditie en
altijd van het voorgeschreven type,
merk en afmetingen zijn. verlaagd. De ingrepen worden door-
lopend aangepast en uitgevoerd, zo-
dat de door de bestuurder gewenste
richting wordt aangehouden.
De werking van het ESP-systeem
verhoogt de actieve veiligheid van de
auto aanzienlijk onder veel kritische
omstandigheden en is vooral nuttig bij
het inhalen, als de grip van het weg-
dek wisselt. ASR-SYSTEEM (ANTISLIP
REGULATION)
Algemene informatie
Het ASR-systeem is geïntegreerd in
het ESP-systeem. Het ASR controleert
de trekkracht van de auto en grijpt
automatisch in als één of beide aan-
gedreven wielen dreigen door te slip-
pen, waardoor de auto stabiel blijft en
slijtage van de banden wordt voorko-
men.
Afhankelijk van de oorzaak van het
doorslippen, worden twee verschil-
lende controlesystemen ingeschakeld:
– als het doorslippen van beide aan-
gedreven wielen wordt veroorzaakt
door een te hoog motorvermogen, ver-
mindert het ASR het motorvermogen;
– als slechts één aangedreven wiel
dreigt door te slippen, zorgt het ASR-
systeem ervoor dat het wiel automa-
tisch wordt afgeremd. Het effect is
hetzelfde als dat van een sperdiffe-
rentieel. Het ASR is vooral nuttig onder de
volgende omstandigheden:
– doorslippen van het binnenste wiel
in bochten, door verandering van de
wielbelasting of door te felle accelera-
tie;
– te hoog vermogen naar de wielen,
ook in samenhang met de condities
van het wegdek;
– acceleratie op gladde wegen en bij
sneeuw en ijzel;
– verlies van grip op natte wegge-
deelten (aquaplaning).
ASR INSCHAKELEN
Het ASR-systeem schakelt automa-
tisch in als de motor wordt gestart.
Tijdens het rijden kan het systeem
worden uit- of ingeschakeld door
schakelaar A(fig. 135) op de mid-
denconsole in te drukken.
Als het systeem wordt ingeschakeld,
gaat op het multifunctionele display
het symbool Vbranden en verschijnt
het bericht “ASR INGESCHAKELD”.
Als het systeem wordt uitgeschakeld,
gaat op het multifunctionele display
Page 196 of 382

192
het symbool Vbranden en verschijnt
het bericht “ASR UITGESCHA-
KELD”.
Als het systeem wordt uitgeschakeld,
gaat het lampje Bop de schakelaar
branden. Als het systeem tijdens het
rijden wordt uitgeschakeld, schakelt
het als de auto opnieuw wordt gestart
automatisch weer in.
BELANGRIJK Schakel het ASR-
systeem uit als u met sneeuwkettin-
gen rijdt: onder deze omstandigheden
levert het doorslaan van de aangedre-
ven wielen juist meer trekkracht op. MSR-SYSTEEM
(TRACTIEREGELING)
De auto is uitgerust met een systeem
dat geïntegreerd is in het ASR en dat
bij bruusk terugschakelen het motor-
koppel verhoogt, zodat overmatige
vertraging van de aangedreven wielen
wordt voorkomen. Dit heeft vooral
voordelen op een wegdek met weinig
grip, waarop de stabiliteit van de auto
snel verloren kan gaan.
INSCHAKELING VAN HET ESP-
SYSTEEM
Als het ESP-systeem inschakelt, gaat
het lampje áop het instrumentenpa-
neel knipperen, om de bestuurder er
op te wijzen dat de auto de stabiliteit
en de grip dreigt te verliezen.
STORINGSMELDINGEN IN HET
ESP- EN ASR-SYSTEEM
Bij storingen worden het ESP en
ASR automatisch uitgeschakeld en
gaat het symbool ábranden en ver-
schijnt het bericht “DEFECT IN
ESP” op het multifunctionele display. Bovendien gaat het lampje
Bop de
ASR-knop branden.
Als de storing alleen het ESP betreft,
gaat het symbool ábranden en ver-
schijnt het bericht “DEFECT IN
ESP” op het multifunctionele display,
terwijl het lampje op knop Bgedoofd
blijft en de werking van het ASR be-
schikbaar blijft.
Als daarentegen de storing alleen het
ASR betreft, worden beide systemen
uitgeschakeld en gaat het symbool á
branden en verschijnt het bericht
“DEFECT IN ESP” op het multi-
functionele display. Bovendien gaat
het lampje Bop de ASR-knop bran-
den.
Als er een storing is in het ESP of
ASR, gedraagt de auto zich hetzelfde
als uitvoeringen die niet met deze sys-
temen zijn uitgerust: wendt u echter
zo snel mogelijk tot de Lancia-
dealer.
fig. 135
L0A0243b
Page 197 of 382

193
In de tabel hierna staat voor de verschillende gebruiksomstandigheden, de door de lampjes geleverde informatie vermeld.
Gebruiksomstandigheden of storing
Starten van de motor
(sleutel in stand MARdraaien)
Rijden
onder normale
Rijden
op wegen met
Storing in ASR
Storing in ESP
Status van het systeem
Controle van de lampjes(check)
ASR beschikbaar
ESP beschikbaar
ASR niet beschikbaar
ESP beschikbaar
ASR actief
ESP actief
ASR niet beschikbaar
ESP actief
ASR en ESP niet beschikbaar
ASR beschikbaar
ESP beschikbaar
ASR ingescha-
keld
ASR handmatig
uitgeschakeld
ASR ingescha-
keld
ASR handmatig
uitgeschakeld ASR-lampje op knop
Brandt ongeveer 3 seconden
Gedoofd
Brandt
Gedoofd
Brandt
Gedoofd
Gedoofd
REGELEENHEID ESP-SYSTEEM INITIALISEREN
Iedere keer als de accu wordt losgekoppeld en daarna weer wordt vastgekoppeld of de accu wordt opgeladen als deze
volledig leeg was of na het vervangen van een zekering, moet voor een correcte werking van de portiervergrendeling, de
klimaatregeling en het ESP-systeem, de handelingen voor het initialiseren worden uitgevoerd die in de paragraaf “Accu
loskoppelen” in het hoofdstuk “Noodgevallen” vermeld staan.
ESP-lampje op het instru-mentenpaneel
Brandt ongeveer 4 seconden
Gedoofd
Gedoofd
Knippert
Knippert
Brandt
Brandt
weinig grip omstandigheden
Page 198 of 382

194
AUTOMATISCHE
SNELHEIDS -
REGELING (CRUI-
SE- CONTROL)
ALGEMENE INFORMATIE
De elektronische snelheidsregeling
maakt het mogelijk een gewenste
snelheid aan te houden, zonder het
gaspedaal in te trappen. Op deze
manier wordt het rijden, vooral op
lange trajecten, minder vermoeiend
omdat de ingestelde snelheid auto-
matisch gehandhaafd blijft.
BELANGRIJK Het systeem kan
alleen worden ingeschakeld bij een
snelheid boven de 30 km/h. De cruise-control mag
uitsluitend worden
gebruikt als de verkeers-
omstandigheden en het traject
van dien aard zijn dat, over een
voldoende lange afstand, in volle-
dige veiligheid een constante
snelheid kan worden aangehou-
den. BEDIENINGSKNOPPEN (fig. 136)
De cruise-control wordt bediend
met schakelaar A, met draaiknop B
en met knop C (RCL).
De schakelaar A heeft twee stan-
den:
– OFF in deze stand is het systeem
uitgeschakeld;
– ON in deze stand werkt het sys-
teem. Als de cruise-control wordt
ingeschakeld, gaat op het multifunc-
tionele display het controlelampje Ü
branden en verschijnt het bericht
“CRUISE-CONTROL INGESCHA-
KELD”.
Met draaiknop Bkunt u de inge-
stelde snelheid van de auto opslaan
en aanhouden of de ingestelde snel-
heid verhogen of verlagen.
Het systeem schakelt in de volgen-
de gevallen automatisch uit:
– door het intrappen van het rem-
pedaal
– door het intrappen van het kop-
pelingspedaal
– als de versnellingspook per onge-
luk in stand Nwordt geplaatst.
Zet bij auto’s met auto-
matische versnellingsbak
de versnellingspook nooit
in stand N als de auto in bewe-
ging is.
fig. 136
L0A0208b
Page 199 of 382

195
Zet draaiknop Bin stand ( +) om
de snelheid op te slaan of om de
ingestelde snelheid te verhogen.
Zet draaiknop Bin stand ( –) om de
ingestelde snelheid te verlagen.
Telkens als u draaiknop Bbedient,
wordt de snelheid met 1 km/h ver-
hoogd of verlaagd. Als de draaiknop
gedraaid wordt gehouden, verandert
de snelheid continu. De nieuwe snel-
heid wordt automatisch opgeslagen.
Met knop C(RCL) kan de opgesla-
gen snelheid worden opgeroepen.
BELANGRIJK Als de contactsleu-
tel in stand STOPof de schakelaar
A in stand OFFwordt gedraaid,
wordt de opgeslagen snelheid gewist
en het systeem uitgeschakeld. SNELHEID OPSLAAN
Zet draaiknop Ain stand ONen ga
op de normale manier met de
gewenste snelheid rijden. Zet draai-
knop Bten minste drie seconden in
stand (+) en laat de knop los. De
snelheid van de auto is opgeslagen
en het gaspedaal kan worden losge-
laten.
De auto blijft vervolgens constant
met de ingestelde snelheid rijden,
totdat zich één van de volgende
omstandigheden voordoet:
– intrappen rempedaal
– intrappen koppelingspedaal
–als de versnellingspook per onge-
luk in stand Nwordt geplaatst.
BELANGRIJK Indien nodig (bij-
voorbeeld bij inhalen) kan de snel-
heid simpel verhoogd worden door
het intrappen van het gaspedaal. Als
u daarna het gaspedaal loslaat,
wordt de opgeslagen snelheid weer
aangehouden. OPGESLAGEN SNELHEID
OPROEPEN
Als het systeem wordt uitgescha-
keld door bijvoorbeeld het intrappen
van het rem- of koppelingspedaal,
kan de opgeslagen snelheid op de
volgende manier worden opgeroe-
pen:
– geef geleidelijk gas totdat de snel-
heid ongeveer gelijk is aan de opge-
slagen snelheid
– schakel de versnelling in die inge-
schakeld was op het moment van het
opslaan van de snelheid (4
e, 5eof 6e
versnelling)
– druk op knop C (RCL).
OPGESLAGEN SNELHEID VER-
HOGEN De opgeslagen snelheid kan op
twee manieren worden verhoogd:
– trap het gaspedaal in en sla de
nieuwe snelheid op (houd draaiknop
B langer dan 3 seconden gedraaid)
Page 200 of 382

196
of
– draai draaiknop Bkort in stand
(+): telkens als de draaiknop wordt
gedraaid, wordt de snelheid iets ver-
hoogd (ongeveer 1 km/h). Als de
draaiknop gedraaid wordt gehou-
den, verandert de snelheid continu.
Als draaiknop Bwordt losgelaten,
wordt de bereikte snelheid automa-
tisch opgeslagen.
Opgeslagen snelheid verlagen
De opgeslagen snelheid kan op
twee manieren worden verlaagd:
– schakel het systeem uit (bijvoor-
beeld door het rempedaal in te trap-
pen) en sla vervolgens de nieuwe
snelheid op (zet draaiknop Bten
minste drie seconden in stand ( +)
of
– houd draaiknop B in stand ( –)
totdat de nieuwe snelheid is bereikt
die automatisch blijft opgeslagen. OPGESLAGEN SNELHEID WIS-
SEN
De opgeslagen snelheid wordt
automatisch gewist:
– als de motor wordt uitgezet
of
– als schakelaar Ain stand OFF
wordt gedraaid.
Als de cruise-control tij-
dens het rijden is inge-
schakeld, zet dan nooit de
versnellingspook in de vrijstand.
Schakel de cruise-control uit-
sluitend in als de verkeersom-
standigheden en de conditie van
de weg dit veilig toestaan d.w.z.:
op rechte, droge wegen en auto-
snelwegen die in goede conditie
verkeren en met een rustig ver-
keersbeeld. Schakel het systeem
nooit in de stad of in druk ver-
keer in. Het systeem kan alleen
worden ingeschakeld bij
een snelheid boven de 30
km/h.
Het systeem mag uitsluitend wor-
den gebruikt, afhankelijk van de
snelheid, in de 4
e, 5eof 6eversnel-
ling. Op uitvoeringen met een
automatische versnellingsbak
mag het systeem uitsluitend wor-
den gebruikt als de versnellings-
pook in stand D staat bij automa-
tische werking zonder daarna de
hendel te verplaatsen. Tijdens de
handmatig sequentiële werking
mag het systeem in de 3e of 4e
versnelling worden ingeschakeld.
Op afdalingen kan bij ingescha-
kelde cruise-control de snelheid
iets oplopen ten opzichte van de
opgeslagen snelheid door de wij-
ziging in de motorbelasting.