Lancia Voyager 2012 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: LANCIA, Model Year: 2012, Model line: Voyager, Model: Lancia Voyager 2012Pages: 376, PDF Size: 4.31 MB
Page 261 of 376

aanhanger wordt getrokken), ge-
bruikt u Electronic Range Select
(ERS) (elektronisch schakelen), dat
verderop in dit hoofdstuk wordt be-
schreven, om een lagere versnelling te
kiezen. Onder deze omstandigheden
presteert de auto beter in een lagere
versnelling en wordt de levensduur
van de transmissie verlengd omdat
het schakelen wordt beperkt en zich
minder hitte ontwikkelt.
Bij lage temperaturen kan de werking
van de transmissie veranderen afhan-
kelijk van de temperatuur van de mo-
tor en de transmissie alsmede van de
rijsnelheid. Dit zorgt ervoor dat de
motor en de versnellingsbak sneller
opwarmen zodat maximale efficiëntie
wordt bereikt. Het aangrijpen van de
koppelomvormerkoppeling wordt te-
gengehouden totdat de transmissie-
vloeistof op bedrijfstemperatuur is
(raadpleeg “Opmerking” onder
“Koppelomvormerkoppeling” in dit
hoofdstuk). Bij extreem lage tempera-
turen (27°C of lager) kan de werking
kortstondig tot alleen de 3e versnel-
ling beperkt blijven. De versnellings-
bak zal weer normaal werken wan-neer de versnellingsbaktemperatuur
voldoende is gestegen.
Noodloopmodus van de transmissie
De werking van de transmissie wordt
elektronisch gecontroleerd op abnor-
male situaties. Als een situatie wordt
gedetecteerd die schade aan de trans-
missie kan veroorzaken, wordt de
noodloopmodus van de transmissie
geactiveerd. In deze modus blijft de
transmissie in de 3e versnelling, onge-
acht welke vooruitversnelling is geko-
zen. PARK, REVERSE en NEU-
TRAAL blijven wel werken. Het
storingslampje is mogelijk aan. Dank-
zij de noodloopmodus kan de auto
voor reparatie naar een erkende dea-
ler worden gereden zonder dat de
transmissie beschadigd raakt.
In het geval van een kortstondig pro-
bleem kan de transmissie weer wor-
den ingesteld om alle voorwaartse
versnellingen terug te krijgen als de
volgende stappen worden uitgevoerd.
1. Stop de auto.
2. Zet de transmissie in de stand
PARK.3. Zet de motor af
4. Wacht ongeveer 10 seconden.
5. Start de motor opnieuw.
6. Schakel naar de gewenste versnel-
ling. Als het probleem is verholpen,
hervat de transmissie de normale wer-king. OPMERKING:
Ook al kan de transmissie worden
gereset, we raden u toch aan zo
spoedig mogelijk naar uw erkende
dealer te gaan. Uw erkende dealer
kan met diagnoseapparatuur be-
palen of het probleem zich nog-
maals kan voordoen.
Als geen reset van de transmissie mo-
gelijk is, is onderhoud door de er-
kende dealer vereist.
Bediening Electronic Range
Select (ERS, elektronischschakelen)
Met Electronic Range Select (ERS)
(elektronisch schakelen) kan de be-
stuurder instellen welke versnelling
de hoogst beschikbare is wanneer de
keuzehendel in de stand DRIVE staat.
Als u de keuzehendel bijvoorbeeld in
255
Page 262 of 376

de derde versnelling zet, zal er niet
worden opgeschakeld naar een hogere
versnelling, maar wel normaal wor-
den teruggeschakeld naar de tweede
en eerste versnelling.
U kunt bij elke rijsnelheid schakelen
tussen de stand DRIVE en de ERS-
modus. Wanneer de keuzehendel in de
stand DRIVE staat, werkt de versnel-
lingsbak automatisch en wordt er ge-
schakeld tussen alle beschikbare ver-
snellingen. Als u de keuzehendel kort
naar links (-) duwt, wordt de ERS-modus geactiveerd, waarna de hui-
dige versnelling wordt getoond in de
instrumentengroep en deze versnel-
ling wordt ingesteld als hoogste be-
schikbare versnelling. Als u in de
ERS-modus de keuzehendel kort naar
links (-) of rechts (+) duwt, wordt een
andere versnelling ingesteld als hoog-
ste beschikbare versnelling.
Als u de ERS-modus wilt beëindigen,
houdt u de keuzehendel naar rechts
(+) gedrukt totdat de indicator van de
keuzehendel in de instrumentengroep
opnieuw de letter "D" weergeeft.
WAARSCHUWING!
Schakel op gladde wegen niet terug
voor meer motorremwerking. Hier-
door kunnen de aangedreven wielen
hun grip verliezen, waardoor de auto
in een slip kan raken, wat op zijn
beurt kan leiden tot een ongeval enletsel.
Weergave van het kilometertel- lerscherm
1 2 3 4 5 6 D
Toegestane versnelling(en) 1 1-2 1-3 1-4 1-5 1-6 1-6
OPMERKING:
Als u de juiste versnelling voor
maximale vertraging (remmen op
de motor) wilt kiezen, duwt u de
keuzehendel kort meerdere keren
naar links (-) terwijl de auto vaart
mindert. De versnelling schakelt
naar het bereik waarin de auto het
beste kan worden afgeremd.
Werking van de overdrive
De automatische transmissie is voor-
zien van een elektronisch geregelde overdrive (6e versnelling). De trans-
missie schakelt automatisch naar de
overdrive-versnelling als aan de vol-
gende voorwaarden wordt voldaan:
de versnellingspook staat in de
stand DRIVE,
de transmissievloeistof is heeft de juiste temperatuur bereikt,
de koelvloeistof heeft de juiste tem- peratuur bereikt,
rijsnelheid is voldoende hoog en de bestuurder trapt het gaspedaal
niet ver in
Koppelomvormerkoppeling
De automatische transmissie in deze
auto beschikt over een functie die het
brandstofverbruik helpt beperken. Bij
gekalibreerde toerentallen grijpt au-
tomatisch een koppeling in de kop-
pelomvormer aan. Dit kan een iets
ander gevoel of respons geven tijdens
normale werking in de hogere ver-
snellingen. Wanneer de rijsnelheid af-
256
Page 263 of 376

neemt of soms tijdens het accelereren,
ontkoppelt de koppeling automatisch. OPMERKING:
De koppelomvormerkoppeling
grijpt pas aan wanneer de trans-
missievloeistof en de motorkoel-
vloeistof warm zijn (normaal ge-
sproken na 1,6 - 4,8 km rijden).
Omdat het motortoerental hoger is
wanneer de koppelomvormerkop-
peling niet aangrijpt, kan het lij-
ken alsof de transmissie in koude
toestand niet naar overdrive scha-
kelt. Dat is normaal. Gebruik van
de functie Electronic Range Select
(ERS) (elektronisch schakelen)
wanneer de versnellingsbak vol-
doende is opgewarmd, geeft aan
dat de versnellingsbak in en uit de
overdrive kan schakelen.
RIJDEN OP EEN
GLADDE ONDERGROND ACCELEREREN
Krachtig accelereren op een be-
sneeuwd, nat of glad wegdek kan
doorslippen van de wielen en zijde-
lings wegglijden van de auto tot ge-volg hebben. Dit komt voor wanneer
de voorwielen (de aangedreven wie-
len) verschillende grip hebben.
WAARSCHUWING!
Snel accelereren op een glad wegdek
is gevaarlijk. Bij een verschil in grip
van de wielen kan de auto zijwaarts
gaan glijden. U zou de macht over
het stuur kunnen verliezen en een
ongeluk kunnen veroorzaken. Trek
langzaam op wanneer u weet dat er
weinig grip is (ijs, sneeuw, nat weg-
dek, modder, mul zand, enz.).
GRIP
Bij rijden op natte of modderige we-
gen kan een laagje water ontstaan tus-
sen de band en het wegdek. Dat heet
aquaplaning en dit kan ervoor zorgen
dat de auto totaal onbestuurbaar is en
u niet meer kunt remmen. Volg om
dat gevaar te vermijden de onder-
staande aanwijzingen op:
1. Pas uw snelheid aan bij hevige re-
genval en op modderige wegen.
2. Pas uw snelheid aan op wegen met
diepe plassen. 3. Vervang de banden zodra er teke-
nen van slijtage zijn.
4. Zorg voor een juiste bandenspan- ning.
5. Houd onder alle omstandigheden
voldoende afstand tussen u en de auto
voor u, zodat u tijdig kunt stoppen.
DOOR WATER RIJDEN
Ga bij het rijden door water met een
diepte van meer dan een paar centi-
meter voorzichtig te werk om schade
aan de auto en lichamelijk letsel tevoorkomen.
257
Page 264 of 376

STROMEND/OPKOMEND
WATERWAARSCHUWING!
Rij niet op een weg of een weg of pad
oversteken waar water stroomt en/of
opkomt (zoals na een storm). Stro-
mend water kan het wegdek of de
bovenlaag van het pad wegspoelen
en de auto in dieper water doen zin-
ken. Bovendien kan stromend en/of
opkomend water het voertuig snel
wegvoeren. Als geen gehoor wordt
gegeven aan deze waarschuwingen,
kan dit ernstig of dodelijk letsel tot
gevolg hebben voor u, de inzittenden
en anderen in uw omgeving.
Ondiep stilstaand water
Hoewel uw voertuig in staat is om
door ondiep stilstaand water te rijden,
moet u voordat u dit doet de volgende
waarschuwingen en voorzorgsmaat-
regelen in acht nemen.
LET OP!
Controleer altijd de diepte van het stilstaande water voordat u erdoor
rijdt. Rij nooit door stilstaand wa-
ter dat dieper is dan de onderkant
van de wielvelgen op het voertuig.
Bepaal de staat van de weg of het
pad onder water en of er sprake is
van hindernissen voordat u door
het stilstaande water rijdt.
Rij niet sneller dan met een snel-
heid van 8 km/u door stilstaand
water. Dit beperkt de golfactie tot
het minimum.
(Vervolgd)
LET OP!(Vervolgd)
Rijden door stilstaand water kan
schade veroorzaken aan de onder-
delen van de aandrijflijn. Contro-
leer altijd de vloeistoffen van het
voertuig (d.w.z. motorolie, trans-
missievloeistof, ashuis, enz.) op
tekenen van vervuiling (d.w.z.
vloeistof die er troebel uitziet of
schuimt) nadat u door het stil-
staande water bent gereden. Blijf
niet rijden met het voertuig als één
van de vloeistoffen vervuild lijkt,
aangezien dit verdere schade tot
gevolg kan hebben. Dergelijke
schade wordt niet gedekt door de
beperkte garantie van een nieuwvoertuig.
Als er water in de motor komt,
kan dit onmiddellijke stilstand tot
gevolg hebben en ernstige interne
schade aan de motor veroorzaken.
Dergelijke schade wordt niet ge-
dekt door de beperkte garantie
van een nieuw voertuig.
258
Page 265 of 376

WAARSCHUWING!
Rijden door stilstaand water be-perkt het tractievermogen van het
voertuig. Rij niet sneller dan met
een snelheid van 8 km/u door stil-
staand water.
Rijden door stilstaand water be-
perkt het remvermogen van het
voertuig waardoor de remweg
langer wordt. Daarom dient u na-
dat u door stilstaand water heeft
gereden, langzaam te rijden en en-
kele malen het rempedaal lichtjes
in te drukken om de remmen te
drogen.
Als er water in de motor komt,
kan dit onmiddellijke panne tot
gevolg hebben waardoor u niet
meer verder kunt.
Als geen gehoor wordt gegeven
aan deze waarschuwingen, kan
dit ernstig of dodelijk letsel tot
gevolg hebben voor u, de inzitten-
den en anderen in uw omgeving.
STUURBEKRACHTIGING
Het standaard stuurbekrachtigings-
systeem zorgt voor een optimale reac-
tie op stuurmanoeuvres en maakt de auto gemakkelijk bestuurbaar als er
weinig ruimte is. Het systeem voorziet
in mechanische stuurkracht als de
stuurbekrachtiging eventueel weg-valt.
Als de stuurbekrachtiging om een of
andere reden uitvalt, blijft de auto
normaal bestuurbaar. Onder derge-
lijke omstandigheden is er wel aan-
zienlijk meer stuurkracht nodig,
vooral bij lage rijsnelheden en tijdens
parkeermanoeuvres. OPMERKING:
Wat meer werkingsgeluid aan
het einde van de stuurwielslag is
normaal en duidt niet op een
probleem met de stuurbekrach-tiging.
Als het voertuig voor het eerst wordt gestart bij koud weer, be-
staat er kans dat de pomp van
het stuurbekrachtigingssysteem
even lawaai maakt. Dit is te wij-
ten aan de koude, dikke vloei-
stof in de stuurinrichting. Dit la-
waai is als normaal te beschouwen en is in het geheel
niet schadelijk voor de stuurin-richting.
WAARSCHUWING!
Blijven rijden zonder optimale
stuurbekrachtiging is onverstandig.
U kunt zo de veiligheid van uzelf en
anderen in gevaar brengen. Laat zo
snel mogelijk onderhoud verrichten.LET OP!
Als u het stuurwiel langdurig naar
het einde van zijn slag gedraaid
houdt, raakt de stuurbekrachti-
gingsvloeistof verhit. Vermijd dit
dus als dat mogelijk is. U riskeert
anders schade aan de stuurbekrach-tigingspomp.
CONTROLE VLOEISTOF STUURBEKRACHTIGING
Het peil van de stuurbekrachtigings-
vloeistof hoeft niet op vastgestelde on-
derhoudstijdstippen te worden gecon-
troleerd. Het vloeistofpeil hoeft
uitsluitend te worden gecontroleerd
als u vermoedt dat er lekkage op-
treedt, als u ongewone geluiden hoort
en/of wanneer het systeem niet naar 259
Page 266 of 376

verwachting werkt. Laat de keuring
coördineren door een erkende dealer.LET OP!
Spoel het systeem van de stuurbe-
krachtiging niet met chemicaliën,
omdat daardoor de onderdelen van
de stuurbekrachtiging beschadigd
kunnen raken. Dergelijke schade
wordt niet gedekt door de beperkte
garantie van een nieuw voertuig.WAARSCHUWING!
Controleer het vloeistofniveau ter-
wijl de auto vlak staat en nadat de
motor is afgezet, om zo letsel door
bewegende onderdelen te voorko-
men en een accurate niveau-aflezing
te verzekeren. Vul nooit te veel vloei-
stof bij. Gebruik uitsluitend door de
fabrikant aanbevolen stuurbekrach-tigingsvloeistof.
Vul zo nodig vloeistof bij tot aan het
juiste peil. Verwijder met een schone
doek alle gemorste vloeistof van de
oppervlakken. Zie "Vloeistoffen,
Smeermiddelen en Originele Onder-
delen" in "Onderhoud van uw voer-
tuig" voor meer informatie. PARKEERREM
Voordat u de auto verlaat, moet u
controleren of de parkeerrem volledig
is aangetrokken en moet u de versnel-
lingspook in de stand PARK zetten.
De voetbediende parkeerrem bevindt
zich in de hoek links onder het instru-
mentenpaneel. Om de parkeerrem in
te schakelen, moet u het pedaal van de
parkeerrem volledig intrappen. Om
de parkeerrem uit te schakelen, trapt
u nogmaals het pedaal van de par-
keerrem in en laat het pedaal lang-
zaam opkomen, waarbij u voelt dat de
rem ontkoppelt.
Als de handrem wordt aangetrokken
terwijl de contactschakelaar in de
stand ON staat, gaat het controle-
lampje van het remsysteem in de in-
strumentengroep branden. OPMERKING:
Als de parkeerrem is ingescha-
keld en de automatische ver-
snellingsbak in een versnelling
staat, gaat het "Waarschuwings-
lampje remsysteem" knipperen.
Als beweging van de auto wordt
gedetecteerd, klinkt er een gong-
signaal om de bestuurder hierop
te wijzen. Zet de parkeerrem
volledig vrij voordat u met de
auto gaat rijden.
Dit lampje geeft alleen aan dat de handrem is aangetrokken.
Het geeft niet aan hoe krachtig
de handrem is aangetrokken.
Als u op een neergaande helling par-
keert, is het belangrijk om de voor-
wielen in de richting van de stoep te
draaien, en van de stoep af bij parke-
ren op een opgaande helling. Trek bij
voertuigen met een automatische ver-
snellingsbak de handrem aan voordat
u de versnellingspook in de stand
PARK zet. Anders kan het door de
belasting die op het vergrendelmecha-
Parkeerrem, handrem
260
Page 267 of 376

nisme van de versnellingsbak werkt
moeilijk zijn om de versnellingspook
uit de PARK-stand te verwijderen. De
parkeerrem moet altijd aangetrokken
zijn als de bestuurder niet in de autozit.WAARSCHUWING!
Gebruik de stand PARK nooit alsvervanging voor de handrem.
Trek de parkeerrem altijd volledig
aan als u de auto parkeert, om te
voorkomen dat de auto gaat rollen
en mogelijk letsel of schade ver-oorzaakt.
Neem altijd de sleutelhouder mee
uit de auto wanneer u de portieren
vergrendeld.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Laat nooit kinderen alleen in een
auto achter of daar waar ze toe-
gang tot een niet afgesloten auto
hebben. Kinderen zonder toezicht
in een auto achterlaten is om ver-
schillende redenen gevaarlijk.
Kinderen of derden kunnen ern-
stige of dodelijke verwondingen
oplopen. Waarschuw kinderen dat
ze niet aan de handrem, het rem-
pedaal of de versnellingspook mo-
gen komen.
Laat de sleutelhouder niet achter
in of in de buurt van de auto en
laat Keyless Enter-N-Go (indien
aanwezig) niet in de stand ACC of
ON/RUN staan. Een kind zou de
elektrische raambediening of an-
dere schakelaars kunnen bedie-
nen of de auto in beweging kun-
nen brengen.
LET OP!
Als het indicatielampje van het rem-
systeem aan blijft nadat de parkeer-
rem is losgelaten, duidt dit op een
defect van het remsysteem. Laat de
remmen onmiddellijk nakijken door
een erkende dealer.
ANTIBLOKKEERSYS-
TEEM (ABS)
Het antiblokkeersysteem (ABS) zorgt
voor extra voertuigstabiliteit en meer
remwerking als er geremd moet wor-
den. Het systeem heeft een eigen rege-
leenheid die de hydraulische remdruk
moduleert om blokkeren van de wie-
len te voorkomen en ervoor te zorgen
dat de wielen niet slippen op een
gladde ondergrond.
ABS wordt geactiveerd onder be-
paalde rijomstandigheden en remcon-
dities. ABS grijpt mogelijk in als de
auto over ijs, sneeuw, grint, kuilen,
spoorrails of losse rommel rijdt of
wanneer u een noodstop maakt.
261
Page 268 of 376

Wanneer het ABS-systeem actief is,
kunt u dit als volgt merken:
de ABS-pompmotor draait (dezekan nog korte tijd blijven draaien
nadat de auto al tot stilstand is ge-komen),
de magneetventielen maken klikge- luiden,
u voelt pulsaties in het rempedaal,
het rempedaal daalt iets of kan iets verder ingetrapt worden bij de ein- daanslag.WAARSCHUWING!
Het antiblokkeersysteem bevatgeavanceerde elektronische appa-
ratuur die gevoelig is voor storin-
gen door verkeerd gemonteerde of
zeer sterke radiozendapparatuur.
Dergelijke storingen kunnen zor-
gen dat de ABS-werking geheel
wegvalt. Dergelijke apparatuur
mag uitsluitend door bevoegde
vakmensen worden geïnstalleerd.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Pompend remmen heeft op het
ABS-systeem een averechtse uit-
werking. De effectieve remkracht
wordt hierdoor verminderd en het
risico van een ongeval neemt toe.
Pompend remmen verlengt de
remweg. Wanneer u wilt remmen
of stoppen, trapt u gewoon stevig
het rempedaal in.
Het antiblokkeersysteem voor-
komt geen ongelukken ten ge-
volge van bijvoorbeeld te hoge
snelheden in bochten, te weinig
afstand houden of aquaplaning.
Gebruik de mogelijkheden van
een auto met ABS nooit op een
roekeloze of gevaarlijke wijze,
waardoor de veiligheid van de be-
stuurder of anderen in gevaar
wordt gebracht.
Alle wielen en banden van de auto
moeten van dezelfde maat en het-
zelfde type zijn en de bandenspanning
moet correct zijn, zodat de regeleen-
heid correcte signalen ontvangt. ABS-
WAARSCHUWINGSLAMPJE
Het ABS-waarschuwings-
lampje controleert de wer-
king van het antiblokkeer-
systeem. Dit lampje gaat
branden wanneer u de contactschake-
laar in de stand ON zet en kan daarna
nog vier seconden blijven branden.
Als het ABS-waarschuwingslampje
tijdens het rijden blijft of gaat bran-
den, wijst dit erop dat het ABS-
gedeelte van het remsysteem niet
functioneert en dat onderhoud nodig
is. Het gewone remsysteem zal echter
normaal functioneren wanneer het
waarschuwingslampje remsysteem
niet brandt.
Wanneer het ABS-waarschuwings-
lampje brandt, moet u het remsys-
teem zo spoedig mogelijk laten con-
troleren om weer van de voordelen
van ABS te kunnen profiteren. Als het
ABS-waarschuwingslampje niet gaat
branden wanneer u de contactschake-laar
262
Page 269 of 376

in de stand ON draait, moet u het
lampje zo snel mogelijk laten repare-
ren.
Als zowel het remwaarschuwings-
lampje als het ABS-waarschuwings-
lampje blijven branden, werken de
systemen voor ABS en elektronische
remkrachtverdeling (EBD) niet. Het
ABS-systeem moet dan onmiddellijk
worden gerepareerd. Ga zo snel moge-
lijk naar uw erkende dealer.
ELEKTRONISCH REM- SYSTEEM
Uw auto is voorzien van een geavan-
ceerd elektronisch remsysteem met de
volgende onderdelen: tractieregeling
(TCS), remassistent (BAS) en elektro-
nische stabiliteitsregeling (ESC).
Deze systemen zijn een aanvulling op
het antiblokkeersysteem (ABS); zij
optimaliseren de remwerking van de
auto tijdens noodstopsituaties.
TRACTION CONTROL
SYSTEM (TCS)
De tractieregeling (TCS) detecteert
het doorslippen van de aangedreven
wielen. Als het doorslippen van een ofmeer wielen wordt geconstateerd,
worden de doorslippende wielen afge-
remd en wordt het motorvermogen
verminderd voor een betere accelera-
tie en stabiliteit. Een functie van het
TCS-systeem werkt op dezelfde ma-
nier als een beperkt slipdifferentieel
en verdeelt de wielspin over een aan-
gedreven as. Als één wiel van een aan-
gedreven as sneller draait dan het an-
dere, wordt het doorslippende wiel
afgeremd. Hierdoor kan er meer mo-
torkoppel naar het niet-doorslip-
pende wiel gaan. Deze functie blijft
actief zelfs als het ESC in de functie
"Gedeeltelijk uit" staat.
Het controle-/storingslampje elektro-
nisch stabiliteitsprogramma (in de in-
strumentengroep) gaat knipperen zo-
dra de banden hun grip verliezen en
de wielen gaan doorslippen. Dit geeft
aan dat het TCS-systeem actief is. Als
tijdens het accelereren het indicatie-
lampje knippert, neem dan wat gas
terug en geef vervolgens zo weinig
mogelijk gas. Stem uw snelheid en
rijstijl af op de toestand van het weg-
dek en schakel het ESC- of het TCS-
systeem niet uit.
WAARSCHUWING!
Het TCS-systeem kan niet voor-
komen dat de auto onderhevig is
aan de natuurkundige wetten en
kan evenmin zorgen voor meergrip.
Het TCS-systeem kan geen onge-
lukken voorkomen ten gevolge
van bijvoorbeeld te hoge snelhe-
den in bochten of aquaplaning.
Gebruik de mogelijkheden van
een auto met TCS nooit op een
roekeloze of risicovolle wijze die
de veiligheid van de bestuurder of
anderen in gevaar brengt.
BRAKE ASSIST SYSTEM (BAS)
De remassistent (BAS) is ontworpen
om de remwerking van de auto te
optimaliseren tijdens noodremsitua-
ties. Het systeem herkent een nood-
remsituatie aan de hand van de snel-
heid en kracht waarmee het
rempedaal wordt ingetrapt en opti-
maliseert de remdruk dienovereen-
263
Page 270 of 376

komstig. Dit systeem kan helpen om
de remweg in te korten. Het BAS vult
het ABS aan. Wanneer u heel snel op
het rempedaal trapt, is de assistentie
van BAS optimaal. Om van het sys-
teem te profiteren moet u het rempe-
daal tijdens de noodstop ononderbro-
ken intrappen. Verminder de druk op
het rempedaal niet, tenzij u niet lan-
ger hoeft te remmen. Zodra u het rem-
pedaal loslaat, wordt het BAS uitge-schakeld.WAARSCHUWING!
Het BAS-systeem kan niet voor-komen dat de auto onderhevig is
aan de natuurkundige wetten en
kan evenmin zorgen voor meer
grip op het wegdek.
BAS kan geen ongelukken voor-
komen, zeker geen ongelukken
die worden veroorzaakt door te
hoge snelheden in bochten, het
rijden op een zeer glad wegopper-
vlak of aquaplaning.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Gebruik de mogelijkheden van
een auto met BAS nooit op een
roekeloze of risicovolle wijze die
de veiligheid van de bestuurder of
anderen in gevaar brengt.
ELEKTRONISCHE
STABILITEITSREGELING
(ELECTRONIC STABILITY
CONTROL, ESC)
Het elektronisch stabiliteitssysteem
(ESC) zorgt onder diverse rijomstan-
digheden voor een betere controle
over de rijrichting en meer stabiliteit
van het voertuig. ESC corrigeert over-
en onderstuur van het voertuig door
het juiste wiel af te remmen. Zo wordt
tegengestuurd bij onder- of overstuur.
Ook kan het motorvermogen worden
verminderd om het voertuig te helpen
bij het handhaven van de juiste baan.
ESC bepaalt met behulp van sensors
in het voertuig de door de bestuurder
gewenste baan. Het systeem vergelijkt
deze baan dan met de werkelijke baan
van het voertuig. Wanneer de werke-
lijke baan niet overeenkomt met de gewenste baan, remt het ESC het
juiste wiel af om over- of onderstuur
tegen te gaan.
Overstuur: het voertuig draait meer
dan correct is voor de positie van
het stuur
Onderstuur: het voertuig draait minder dan correct is voor de posi-
tie van het stuur.
WAARSCHUWING!
De elektronische stabiliteitsrege-ling (ESC) kan niet voorkomen
dat de auto onderhevig is aan de
natuurkundige wetten en kan
evenmin zorgen voor meer grip op
het wegdek.
(Vervolgd)
264