sin Lancia Voyager 2012 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: LANCIA, Model Year: 2012, Model line: Voyager, Model: Lancia Voyager 2012Pages: 376, PDF Size: 4.31 MB
Page 132 of 376

voorin bevinden zich haken voor plas-
tic boodschappentassen. De spullen in
de tas worden deels ondersteund op
de vloer. BESTUURDERSSTOEL METGEHEUGENFUNCTIE
(voor bepaaldeuitvoeringen/markten)
De geheugentoetsen 1 en 2 op het
bestuurdersportier kunnen worden
geprogrammeerd om de instellingen
van de bestuurdersstoel, de buiten-
spiegel aan bestuurderszijde, het ver-
stelbare rem- en gaspedaal en de
voorkeuzestations van de radio op te
roepen. U kunt uw afstandsbedienin-
gen ook programmeren om terug te
gaan naar de opgeslagen geheugenpo-
sities wanneer de ontgrendelknop isingedrukt.Uw auto is mogelijk afgeleverd met
twee afstandsbedieningen (RKE-
zenders). Alleen de afstandsbediening
kan aan elk van deze geheugenposi-
ties worden gekoppeld. INSTELLEN
GEHEUGENFUNCTIE EN
AFSTANDSBEDIENING
AAN GEHEUGENKOPPELEN OPMERKING:
Telkens als u op de insteltoets SET
(S) en een geheugentoets (1 of 2)
drukt, worden de geheugenposi-
ties voor de betreffende toets ge-
wist en de nieuwe posities opgesla-gen.1. Steek de sleutel in het contact en
zet het contact in de stand ON.
2. Druk op geheugentoets 1 als u het
geheugen voor bestuurder 1 wilt in-
stellen of op geheugentoets 2 als u het
geheugen voor bestuurder 2 wilt in-
stellen. Eventuele opgeslagen instel-
lingen worden opgeroepen. Wacht tot-
dat het systeem gereed is met
oproepen voordat u verder gaat naar
stap 3.
3. Stel de stoel, rugleuning en buiten-
spiegel aan de bestuurderszijde in op
de gewenste stand.
4. Stel het rem- en gaspedaal af op de
gewenste stand.
5. Zet de radio aan en stel de voor-
keuzestations in (u kunt maximaal
tien AM- en tien FM-stations instel-len).
6. Draai de sleutel in de stand OFF en
verwijder de sleutel.
7. Druk de SET (S) toets op het be-
stuurdersportier in en laat weer los.
8. Druk binnen 5 seconden toets 1 of
2 op het bestuurdersportier in en laat
de toets weer los. Als u de geheugen-
Schakelaar geheugenfunctie
bestuurder
126
Page 137 of 376

stadslichten in te schakelen. Ook de
instrumentenverlichting gaat nu aan.
De sterkte van de verlichting van het
dashboard regelt u door de dim-
merknop omhoog of omlaag tedraaien.
AUTOMATISCH INSCHAKELENDE
KOPLAMPEN (voor
bepaalde uitvoeringen/markten)
Dit systeem schakelt de koplampen
automatisch in of uit in overeenstem-
ming met de intensiteit van het omge-
vingslicht. U schakelt het systeem in
door de koplampschakelaar helemaal
naar links te draaien, zodat de indica-
tor naar de stand AUTO wijst. Bij
ingeschakeld systeem is de uitscha-
kelvertraging van de koplampen ook
ingeschakeld. Dit houdt in dat de
koplampen blijven branden tot 90 se-
conden nadat u het contact hebt uit-
geschakeld. Om het automatische sys-
teem uit te zetten, draait u de
koplampschakelaar naar links in de
stand "O" (uit).OPMERKING:
Bij ingeschakelde automatische
stand gaan de koplampen pas
branden zodra de motor draait.
KOPLAMPEN AAN BIJ INGESCHAKELDE
RUITENWISSERS (voor
bepaalde uitvoeringen/markten)
Als de koplampen in de modus Auto-
matisch staan en de motor draait,
gaan de koplampen automatisch
branden wanneer de ruitenwisser
wordt ingeschakeld. De functie "Kop-
lampen aan bij ingeschakelde ruiten-
wissers" kan worden aangetroffen bij
auto's met een automatisch koplamp-
systeem. Raadpleeg “Elektronisch
voertuiginformatiecentrum (EVIC)/
Door de klant te programmeren func-
ties" in "Functies van het instrumen-
tenpaneel" voor meer informatie.
UITSCHAKELVERTRAGING
KOPLAMPEN (voor
bepaalde uitvoeringen/markten)
Deze functie zorgt voor extra veilig-
heid doordat de koplampen nog
maximaal 90 seconden branden na-
dat u de auto hebt verlaten.
Als u deze functie wilt activeren, zet u
de contactschakelaar in de stand OFF
terwijl de koplampen nog branden.
Schakel vervolgens binnen 45 secon-
den de koplampen uit. De 90 secon-
den uitschakelvertraging gaat in zo-
dra de koplampschakelaar wordt
uitgeschakeld. Bij het aanzetten van
de koplampen, de parkeerlichten of
het contact wordt de uitschakelver-
traging opgeheven.
Wanneer u de auto verlaat, kunt u
ervoor kiezen de koplampen nog 30,
60 of 90 seconden te laten branden of
deze onmiddellijk uit te schakelen.
Als u de tijdsinstelling wilt wijzigen,
neemt u contact op met een erkende
dealer.
De vertragingsduur van de koplamp-
verlichting is programmeerbaar bij
131
Page 142 of 376

WAARSCHUWING!
Een plotselinge verslechtering van
het zicht door de voorruit kan tot
botsingen leiden. Misschien ziet u
andere voertuigen of obstakels niet.
Voorkom ijsvorming op de voorruit
door de voorruit eerst te verwarmen
alvorens de ruitensproeier te gebrui-ken.
REGENSENSOR (voor
bepaalde uitvoeringen/markten)
Deze voorziening detecteert vocht op
de voorruit en schakelt automatisch
de ruitenwissers in. Deze functie is
vooral handig wanneer spatwater van
de weg of water dat van de ruitenwis-
sers van een voorliggende auto wordt
geblazen op de voorruit terechtkomt.
Draai het uiteinde van de multifunc-
tionele hendel in een van de vijf ge-
voeligheidsstanden voor de intervals-
tand van de ruitenwisser om deze
functie in te schakelen.
De gevoeligheid van het systeem kan
worden geregeld met de multifunctio-
nele hendel. Gevoeligheidsstand 3 is
gekalibreerd voor de beste ruitenwis- sergevoeligheid over de gehele linie.
Als de bestuurder een hogere gevoe-
ligheid wenst, kan hij/zij gevoelig-
heidsstand 4 of 5 kiezen. Als de be-
stuurder een lagere gevoeligheid
wenst, kan hij/zij gevoeligheidsstand
2 of 1 kiezen. Zet de multifunctionele
hendel in stand OFF als u het systeem
niet wenst te gebruiken. OPMERKING:
De regensensor werkt niet wan-
neer de ruitenwisserschakelaar
in de lage of hoge stand staat.
Als er ijs of opgedroogd zout wa- ter op de voorruit aanwezig is,
werkt de regensensor mogelijk
niet goed.
Het gebruik van RainX® en was- of siliconenhoudende pro-
ducten kan de prestaties van de
regensensor beïnvloeden.
De regendetectiefunctie kan worden in- en uitgeschakeld via
het EVIC (voor bepaalde
uitvoeringen/markten). Voor
meer informatie raadpleegt u
"Elektronisch voertuiginforma-
tiecentrum (EVIC)/Persoonlijke Instellingen (door de klant te
programmeren functies)" in "De
functies op uw dashboard".
De regensensorsysteem omvat be-
schermende voorzieningen voor de
wisserbladen en -armen. Het systeem
werkt niet onder de volgende omstan-digheden: Ruitenwissers uitgeschakeld la-
ten bij lage temperaturen — De
regendetectiefunctie werkt niet als
het contact voor het eerst is inge-
schakeld, de motor stationair draait
en de buitentemperatuur lager is
dan 0 °C, tenzij de ruitenwisser-
schakelaar op de multifunctionele
hendel wordt bewogen, de rijsnel-
heid hoger wordt dan 0 km/u of de
buitentemperatuur stijgt tot boven
het vriespunt.
Wisblokkering Neutraalstand —
De regensensor werkt niet als het
contact is ingeschakeld met de
schakelhendel in stand N (Neu-
traal) en de rijsnelheid lager is dan
8 km/u, tenzij de multifunctionele
hendel wordt bediend of de scha-
136
Page 146 of 376

Als u eenmaal op de toets RES (+)
drukt, wordt de ingestelde snelheid
verhoogd met 2 km/u. Met ieder vol-
gend tikje op de toets verhoogt u de
snelheid met 2 km/u.
Als u de snelheid wilt verlagen terwijl
de elektronische snelheidsregeling is
ingesteld, drukt u op de toets SET (-).
Als u de toets ingedrukt houdt in de
stand SET (-), wordt de ingestelde
snelheid continu verlaagd totdat u de
toets loslaat. Laat de toets los zodra de
gewenste snelheid is bereikt. De
nieuwe snelheid zal vervolgens wor-
den ingesteld.
Als u eenmaal op de toets SET (+)
drukt, wordt de ingestelde snelheid
verhoogd met 2 km/u. Met ieder vol-
gend tikje op de toets verhoogt u de
snelheid met 2 km/u.
ACCELEREREN OM IN TE HALEN
Trap het gaspedaal in op dezelfde
wijze als u normaal gesproken zou
doen. Wanneer u het pedaal loslaat,
keert de auto terug naar de ingestelderijsnelheid.Elektronische snelheidsregeling
gebruiken op hellingen
De versnelling kan omlaag schakelen
op hellingen om de ingestelde snel-
heid van de auto te handhaven. OPMERKING:
De elektronische snelheidsrege-
ling houdt de snelheid op hellin-
gen en bij afdalingen constant. Een
kleine snelheidsverandering op
flauwe hellingen is normaal.
Op steile berghellingen kan de snel-
heid veel hoger of lager worden, zodat
het in die gevallen beter is om zonder
elektronische snelheidsregeling te rij-den.
WAARSCHUWING!
Een elektronische snelheidsregeling
kan gevaarlijk zijn in situaties waar
het systeem geen constante snelheid
kan aanhouden. Uw auto kan gezien
de omstandigheden te snel gaan,
waardoor u de controle over de auto
kunt verliezen en mogelijk een bot-
sing veroorzaakt. Gebruik de elek-
tronische snelheidsregeling nooit in
druk verkeer of op bochtige, be-
ijzelde, besneeuwde of gladde we-gen.
PARKSENSE®
PARKEERSENSOREN
ACHTER (voor bepaaldeuitvoeringen/markten)
ParkSense® parkeersensoren achter
zorgt voor zichtbare en hoorbare aan-
wijzingen m.b.t. de afstand tussen de
achterzijde van de auto en een gede-
tecteerd obstakel bij het achteruitrij-
den, bijv. tijdens een parkeermanoeu-
vre. Zie de voorzorgsmaatregelen
voor gebruik van het ParkSense® sys-
teem voor de beperkingen van dit sys-
teem en aanbevelingen.
140
Page 186 of 376

verlicht is, is het mogelijk dat lage
bandenspanning niet wordt gedetec-
teerd of gemeld. Storingen van het
TPMS kunnen optreden om verschil-
lende redenen, waaronder de installa-
tie van vervangende of alternatieve
banden of wielen op het voertuig
waardoor de juiste werking van het
TPMS wordt verhinderd. Controleer
altijd het verklikkerlampje voor
TPMS-storingen nadat één of meer-
dere banden of wielen van het voer-
tuig zijn vervangen om te verzekeren
dat de vervangende of alternatieve
banden en wielen de juiste werking
van het TPMS niet verhinderen.
LET OP!
Het TPM-systeem is geoptimali-
seerd voor de standaard geleverde
banden en wielen. TPMS-druk en
-waarschuwing zijn ingesteld op de
bandenmaat waarmee uw auto is
uitgerust. Het gebruik van vervan-
gingsonderdelen van een afwijkend
formaat of type kan leiden tot een
onjuiste systeemwerking of sensor-
schade. Wielen van andere makelij
kunnen schade aan de sensors ver-
oorzaken. Gebruik geen bandenaf-
dichtingsmiddelen uit blik of ba-
lansgewichtjes als het voertuig is
uitgerust met een TPMS, omdat dit
schade aan de sensoren kan veroor-zaken.
9. Storingsindicatielampje (MIL) Het storingsindicatielampje
maakt deel uit van het boord-
diagnosesysteem (OBD) dat
de elektronische regelingen
van de motor en de automatische ver-
snellingsbak controleert. Het lampje
gaat branden als de contactsleutel in
de stand ON/RUN wordt gezet, voor-
dat de motor start. Als het lampje niet
gaat branden wanneer u de sleutel van OFF naar ON draait, laat uw auto
dan direct controleren op storingen.
Door sommige omstandigheden, zoals
een losse of afwezige tankdop, slechte
brandstofkwaliteit e.d., kan na het
aanslaan van de motor de storingsin-
dicator (MIL) gaan branden. De auto
moet worden afgeleverd voor onder-
houd als het lampje aan blijft tijdens
enkele normale ritten. In de meeste
gevallen kan dan normaal met de auto
worden gereden en is slepen niet no-dig.
LET OP!
Langdurig rijden met het lampje
aan kan schade aan de motorbedie-
ning veroorzaken. Het kan ook van
invloed zijn op de brandstofzuinig-
heid en de rijprestatie. Als het
lampje knippert, zal de katalysator
vrij snel ernstig defect raken en zal
het motorvermogen afnemen. Raad-
pleeg onmiddellijk uw dealer.
180
Page 191 of 376

Onder de juiste omstandigheden ver-
schijnen de volgende berichten: NO. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Acht kompaspunten worden weergegeven (N, Z, O, W, NO, NW, ZO, ZW)
22 °C . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Temperatuur (Fahrenheit of Celsius)
AVG . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Gemiddelde brandstofefficiëntie (V.S. of metrisch)
DTE . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Distance To Empty (afstand tot lege tank)
P . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Parkeerhulp aan/uit
Als naast deze sleutel de let- ter Pwordt weergegeven,
moet er onderhoud van het
parkeerhulpsysteem plaats-
vinden (voor bepaalde uitvoeringen/
markten). Neem contact op met een
erkende dealer.
Dagteller (ODO) / ECO (indicator
brandstofbesparing) (voor
bepaalde uitvoeringen/markten)
Geeft de afgelegde afstand aan sinds
deze functie het laatst op nul is terug-gesteld.
Trip A (Rit A)
Toont de totale afstand voor Trip A
die werd afgelegd sinds de laatste re-set.
Trip B (Rit B)
Toont de totale afstand voor Trip B die
werd afgelegd sinds de laatste reset. KOMPAS-/
TEMPERATUURWEERGAVE Kompasafwijking
De kompasafwijking is het verschil
tussen het magnetische noorden en
het geografische noorden. Om de pre-
cisie van het kompas te garanderen,
moet de kompasafwijking goed wor-
den ingesteld aan de hand van de
kaart met afwijkingen voor de zone
waarin de auto zich bevindt. Wanneer
het kompas goed is ingesteld, wordt
automatisch rekening gehouden met
dit verschil. OPMERKING:
Voor juiste ijking is een vlak
wegdek en een omgeving zonder
grote metalen voorwerpen zoals
gebouwen, bruggen, onder-
grondse kabels, spoorrails enz.vereist. Magnetische apparatuur op bat-
terijen (zoals mobiele telefoons,
iPod's, radardetectors, PDA's en
laptops) moeten uit de buurt van
de bovenkant van het instru-
mentenpaneel worden gehou-
den. Dat is de plaats waar de
kompasmodule zich bevindt en
dergelijke apparaten kunnen
storing veroorzaken en foutieve
kompasuitlezingen tot gevolghebben.
Om de afwijking in te stellen
Start de motor en laat de keuzehendel
in de stand P (parkeren) staan. Blader
op het aanraakscherm via "More"
(Meer) naar "Compass" (Kompas),
selecteer de optie "Compass Vari-
ance" (Kompasafwijking) en gebruik
de knop "Plus (+)" om de waarde van
de afwijking te wijzigen. Wijzig de
185
Page 194 of 376

Toets "SELECTEREN"Met de toets SELECTE-
REN hebt u toegang tot de
informatie in de EVIC-
submenu's, kunt u een aan-
tal functie-instellingen selecteren en
een aantal EVIC-functies resetten.
Het EVIC duidt met behulp van een
pijl naar rechts aan dat de toets SE-
LECTEREN kan worden gebruikt.
Toets "TERUG" Druk op de toets BACK om
terug te gaan naar een voor-
gaand menu of submenu.
SCHERMEN VOERTUIGIN-
FORMATIECENTRUM(EVIC)
Onder de juiste omstandigheden geeft
het EVIC de volgende berichten weer:
"Key in ignition" (sleutel in con- tactslot)
"Ignition or Accessory On" (Con- tactschakelaar op ON of ACC)
Wrong Key (verkeerde sleutel)
Damaged Key (sleutel beschadigd) Key not programmed (sleutel niet
geprogrammeerd)
Vehicle Not in Park (Auto niet in parkeerstand)
Key Left Vehicle (Sleutel niet in auto)
Key Not Detected (Sleutel niet aan- getroffen)
Press Brake Pedal and Push Button to Start (Rempedaal intrappen en
knop indrukken om te starten)
Liftgate Ajar (achterklep open) (er klinkt een geluidssignaal als de
auto gaat rijden)
Lage bandenspanning
Service TPM System (Onderhoud TPM-systeem) (raadpleeg "Ban-
denspanningscontrolesysteem"
(TPMS) in "Starten en rijden")
Turn Signal On (richtingaanwijzer aan)
RKE Battery Low (batterij af- standsbediening leeg)
Service Keyless System (afstands- bediening controleren) LOW WASHER FLUID (ruiten-
sproeiervloeistof bijvullen)
Oil Change Required (olieverver- sing vereist)
Check gascap (brandstofvuldop controleren)
Left Front Turn Signal Lamp Out (richtingaanwijzer linksvoor de-fect)
Left Rear Turn Signal Lamp Out (richtingaanwijzer linksachter de-fect)
Right Front Turn Signal Lamp Out (richtingaanwijzer rechtsvoor de-fect)
Right Rear Turn Signal Lamp Out (richtingaanwijzer rechtsachter de-fect)
Park Assist Disabled (parkeerhulp uitgeschakeld)
Service Park Assist System (laat parkeersensoren repareren)
Personal Settings Not Available — Vehicle Not in Park (persoonlijke
instellingen niet beschikbaar —
auto staat niet in de stand P)188
Page 196 of 376

Exhaust Filter Full — Power Redu-ced See Dealer (Roetfilter vol —
Vermogen gereduceerd. Raadpleeg
dealer). Het PCM reduceert het
motorvermogen om permanente
schade aan het nabehandelingssys-
teem te voorkomen. Als deze fout-
toestand niet wordt verholpen en de
dealer geen onderhoud uitvoert,
kan het nabehandelingssysteem
voor de uitlaatgassen zwaar be-
schadigd raken. Om deze fouttoe-
stand te verhelpen, moet een er-
kende dealer onderhoud aan uw
auto verrichten. Neem contact op
met een erkende dealer, want als u
met de auto blijft rijden, kan er snel
schade aan het uitlaatsysteem ont-staan.
Exhaust Filter % Full (Roetfilter % vol)
Witte verklikkerlampjes EVIC
In dit vlak worden instelbare witte
waarschuwingslampjes getoond. Deze
verklikkerlampjes bevatten: Status van elektronisch
schakelen (ERS)
De statussen van de keuzehendel, "5,
4, 3, 2 en 1", worden weergegeven ter
indicatie van de stand van de hendel.
De lampjes "5,4,3,2,1" geven aan dat
de manuele stand (ERS) is gekozen.
De gekozen versnelling wordt weerge-
geven. Voor meer informatie betref-
fende ERS, raadpleeg "Starten en ge-bruiken"
Elektronische snelheidsregeling gereed Dit lampje gaat aan als de
elektronische snelheidsre-
geling gereed is. Voor meer
informatie, raadpleeg
"Elektronische snelheidsregeling" on-
der "De functies van uw voertuig".
Elektronische snelheidsregeling INGESTELD Dit lampje brandt wanneer
de elektronische snelheids-
regeling werkt met een door
de bestuurder gemaakte in-
stelling. Voor meer informatie, raad-
pleeg "Elektronische snelheidsrege-
ling" onder "De functies van uwvoertuig". Oranje verklikkerlampjes EVIC
In dit vlak worden instelbare oranje
waarschuwingslampjes getoond. Deze
verklikkerlampjes bevatten:
Controlelampje brandstofpeil
Als het brandstofpeil is gezakt
tot ongeveer 11,0 liter, gaat dit
lampje aan en blijft het branden
tot er brandstof wordt bijgevuld.
Indicatielampje brandstofvuldop los Wanneer het diagnosesys-
teem detecteert dat de
brandstofvuldop los zit, on-
juist is aangebracht of is be-
schadigd, verschijnt het bericht "Vul-
dop controleren" op het displayvlak
van de verklikkerlampjes. Draai de
tankdop stevig vast en druk op de
toets SELECTEREN om het bericht
uit te schakelen. Als het probleem zich
opnieuw voordoet, verschijnt de mel-
ding de volgende keer dat de auto
wordt gestart opnieuw.
Het storingsindicatielampje (MIL)
kan ook gaan branden vanwege een
loszittende, slecht bevestigde of be-
schadigde tankdop.190
Page 199 of 376

WAARSCHUWING!
Wanneer u door blijft rijden terwijl
het waarschuwingslampje versnel-
lingsbaktemperatuur brandt, kan
onder bepaalde omstandigheden de
vloeistof overkoken, in aanraking
komen met de hete motor of uitlaat-
componenten en brand veroorza-ken.
Olieverversing vereist
Uw voertuig is uitgerust met een
oliebeurt-indicatielampje. Indien
aanwezig knippert het bericht "Olie
verversen" op het EVIC-scherm ge-
durende 10 seconden na één geluids-
ignaal om de volgende oliebeurt aan
te geven. Het indicatielampje voor
oliebeurten is gebaseerd op de belas-
ting van de motor, wat betekent dat de
periodieke oliebeurten afhankelijk
zijn van uw persoonlijke rijstijl.
Als dit bericht niet wordt gereset, ver-
schijnt het iedere keer dat u de con-
tactschakelaar in de stand ON/RUN
zet. Om het bericht tijdelijk uit te
schakelen, drukt u de knop BACK
(terug) kort in. Raadpleeg uw Lancia dealer om het olieverversingsindica-
tielampje te resetten. BRANDSTOFVERBRUIK
Druk de toets OMHOOG of OMLAAG
en houd deze vast totdat de melding
"Fuel Economy" (Brandstofverbruik)
verschijnt in het EVIC en druk dan
SELECTEER. De volgende functies
voor brandstofverbruik worden in het
EVIC getoond:
Average Fuel Economy (AVG) (Ge-
middeld brandstofverbruik (AVG))
Distance To Empty (Afstand tot lege tank) (DTE)
Liter per 100 km (l/100km)
Average Fuel Economy
(Gemiddeld brandstofverbruik)
Geeft het gemiddelde brandstofver-
bruik weer sinds de laatste reset. Het
gemiddelde brandstofverbruik kan
worden gereset door in het EVIC de
aanduidingen voor het gebruik van de
toets SELECTEREN te volgen. Wan-
neer het brandstofverbruik wordt ge-
reset, wordt op het scherm gedurende
twee seconden de waarde 'nul' weer-
gegeven. De historische gegevens wor-
den dan gewist en het nieuwe gemid- delde wordt berekend op basis van het
laatste gemiddelde brandstofverbruik
van voor de reset.
Distance To Empty (Afstand tot
lege tank) (DTE)
Geeft de geschatte afstand weer die
nog kan worden afgelegd met de
brandstof die in de tank aanwezig is.
Deze geschatte afstand wordt bepaald
door een gewogen gemiddelde van het
onmiddellijke en gemiddelde brand-
stofgebruik volgens het huidige tank-
peil. DTE kan niet opnieuw worden
ingesteld met de toets SELECTEER. OPMERKING:
Aanmerkelijke veranderingen in
de rijstijl of de belading van de
auto zullen een groot effect hebben
Weergave gemiddeld
brandstofverbruik
193
Page 200 of 376

op de afstand die de auto kan rij-
den, ongeacht de getoonde DTE-waarde.
Als de DTE-waarde minder bedraagt
dan de geschatte rijafstand van
48 km, verandert het DTE-scherm en
verschijnt het bericht "LOW FUEL"
(brandstofpeil laag). Dit wordt con-
tinu getoond totdat de auto geen ben-
zine meer heeft. Het bericht "LOW
FUEL" (BRANDSTOF BIJNA OP)
verdwijnt en er verschijnt een nieuwe
DTE-waarde nadat u een flinke hoe-
veelheid brandstof in de tank doet.
Liter per 100 km (L/100km)
Deze weergave toont tijdens het rijden
het huidige verbruik in liter per
100 km (L/100km) in een staafgra-
fiek. Hierdoor wordt het brandstof-
verbruik constant tijdens het rijden
bewaakt, zodat u uw rijstijl kunt aan-
passen om minder brandstof te ver-bruiken.
VOERTUIGSNELHEID
Druk de toets OMHOOG of OMLAAG
en houd deze vast totdat de melding
"Vehicle Speed" (Voertuigsnelheid)
verschijnt in het EVIC en druk danSELECTEER. Druk op de toets SE-
LECTEREN om de huidige snelheid
weer te geven in km/u of mph. Druk
nogmaals op de toets SELECTEREN
om te schakelen tussen de maateenhe-
den km/u en mph. OPMERKING:
Door de maateenheid te wijzigen
in het menu Voertuigsnelheid wij-
zigt u niet de maateenheid in hetEVIC.
RITINFORMATIE
Druk de toets OMHOOG of OMLAAG
en houd deze vast totdat de melding
"Trip info" (ritinformatie) verschijnt
in het EVIC en druk dan SELECT
(selecteren). Druk kort op de toetsen
OMHOOG/OMLAAG om een van de
volgende functies te markeren als u
deze wilt resetten:
Trip A (Rit A)
Toont de totale afstand voor Trip A
die werd afgelegd sinds de laatste re-set.
Trip B (Rit B)
Toont de totale afstand voor Trip B die
werd afgelegd sinds de laatste reset.
Elapsed Time (Verstreken tijd)
Toont de totale reistijd die is verstre-
ken sinds de laatste reset, wanneer het
contactslot in de stand ACC staat. De
verstreken tijd wordt aangepast wan-
neer het contactslot in de stand ON of
START staat.
Een ritfunctie resetten
Het resetten zal uitsluitend plaatsvin-
den als er een functie wordt geselec-
teerd (gemarkeerd) die kan worden
teruggesteld op nul. Druk eenmaal
kort op de toets SELECTEREN om de
getoonde resetbare functie te resetten.
BANDENSPANNING
Druk kort op de toets OMHOOG of
OMLAAG totdat de melding "Tire
BAR" (Bandenspanning in BAR)
wordt gemarkeerd in het EVIC. Druk
op de toets SELECT om een grafiek
van de auto weer te geven waar in de
hoeken de waarde van de banden-
spanning is aangegeven.
VOERTUIGINFORMATIE
(INFORMATIEFUNCTIES
VOOR DE KLANT)
Druk de toets OMHOOG of OMLAAG
en houd deze vast totdat de melding
194