sin Lancia Voyager 2012 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: LANCIA, Model Year: 2012, Model line: Voyager, Model: Lancia Voyager 2012Pages: 376, PDF Size: 4.31 MB
Page 222 of 376

voorbeeld FM), verschijnt het menu
Mode Selection (Modus kiezen) op hetscherm.
4. Wanneer het menu Mode Selection
(Modus kiezen) op het scherm ver-
schijnt, kunt u met de cursortoetsen
op de afstandsbediening naar de be-
schikbare modi navigeren en drukt u
op de toets ENTER om de nieuwe
modus te selecteren.
5. Om het menu Mode Selection (Mo-
dus kiezen) te sluiten drukt u op de
toets BACK van de afstandsbedie-ning.
Batterijen van de
hoofdtelefoon vervangen
Elke hoofdtelefoon werkt op twee
batterijen van het type AAA. Vervan-
gen van de batterijen:
Schuif het klepje van het batterij-vak op de linker oorschelp van de
hoofdtelefoon omlaag.
Vervang de batterijen en breng ze aan in de richting die staat aange-
geven aan de binnenkant van hetvak. Breng het klepje van het batterijvak
weer aan.
Levenslange standaardgarantieUnwired®stereohoofdtelefoon
Voor wie geldt deze garantie? Deze
garantie geldt voor de eerste gebrui-
ker of koper van deze specifieke
hoofdtelefoon ("product") met met
Unwired Technology LLC ("Un-
wired"). De garantie is niet over-
draagbaar.
Hoe lang geldt de garantie? Deze
garantie duurt zolang het product in
uw bezit is.
Wat wordt door deze garantie ge- dekt? Met uitzondering van de hier-
onder beschreven gevallen, dekt deze
garantie ieder product dat bij nor-
maal gebruik een tekortkoming wat
betreft fabricage of materiaal ver-toont.
Wat wordt niet door deze garantie gedekt? Deze garantie dekt geen
schade of defect als gevolg van ver-
keerd gebruik, misbruik, of wijziging van het product door anderen dan
Unwired. Oorstukken gemaakt van
schuim, die in de loop van de tijd
slijten bij normaal gebruik, zijn speci-
fiek niet gedekt (vervangende
schuimstukken zijn verkrijgbaar voor
een klein bedrag). UNWIRED TECH-
NOLOGY IS NIET AANSPRAKE-
LIJK VOOR LETSEL OF SCHADE
ALS GEVOLG VAN HET GEBRUIK
OF EEN STORING OF DEFECT
VAN HET PRODUCT, NOCH IS UN-
WIRED AANSPRAKELIJK VOOR
ENIGE ALGEMENE, BIJZONDERE,
DIRECTE, INDIRECTE, INCIDEN-
TELE, VOORTVLOEIENDE, MO-
RELE, STRAFRECHTELIJKE
SCHADE OF SCHADE VAN ENIGE
ANDERE SOORT OF AARD. In be-
paalde landen en jurisdicties is uit-
sluiting van aansprakelijkheid voor
incidentele of gevolgschade mogelijk
niet toegestaan, waardoor de boven-
staande beperking mogelijk niet op u
van toepassing is. Deze garantie geeft
u specifieke wettelijke rechten. Moge-
lijk heeft u ook andere rechten, die per
jurisdictie kunnen verschillen.
216
Page 239 of 376

12. Knop automatische temperatuurregeling
Regelt automatisch de luchttempera-
tuur, luchtverdeling, luchtdoorstro-
ming en de hoeveelheid lucht die bin-
nen in de auto circuleert. Kort
indrukken om een keuze te maken.
Raadpleeg "Automatische bediening"
voor meer informatie. Door deze
functie te gebruiken schakelt de auto-
matische temperatuurregeling tussen
de handmatige en automatische modi.
13. Toets klimaatregeling uit
Druk kort op deze toets om de kli-
maatregeling uit te schakelen.
14. Aanjagerschakelaar
Er zijn zeven aanjagerstanden. Wan-
neer u de regelaar vanuit de laagste
aanjagerstand naar rechts beweegt,
zal de snelheid van de aanjager toene-
men. Door het inschakelen van deze
functie, schakelt de ATC in de hand-
bediende modus.15. Knop modusselectie
Druk de toets kort in om een stand te
kiezen (Instrumentenpaneel, Ventila-
tie op twee niveaus, Vloer, Mengen).
Door het inschakelen van deze func-
tie, schakelt de ATC in de handbe-
diende modus.
16. Recirculatietoets
Druk deze toets kort in om de huidige
instelling te wijzigen, het indicatie-
lampje brandt wanneer de functie isingeschakeld.
17. Knop SYNC
Druk kort op deze toets om de tempe-
ratuurinstelling voor elk van de drie
zones te regelen met de temperatuur-
regelknop voor de bestuurder.
18. Temperatuurregelknop
bestuurder Omhoog/Omlaag
Biedt de bestuurder een onafhanke-
lijke temperatuurregeling. Druk op de
bovenste toets om de temperatuur te
verhogen of op de onderste toets om
de temperatuur lager in te stellen.Klimaatregeling achterin
bedienen vanaf het ATC-paneelvoorin
Het ATC-systeem met drie klimaatzo-
nes biedt de mogelijkheid de klimaat-
regeling achterin te bedienen vanaf
het ATC-paneel voorin.
Ga als volgt te werk om de
instellingen voor de
klimaatregeling achterin tewijzigen:
1. Druk op de knop "REAR" (Ach-
terin) om de bediening van de kli-
maatregeling achterin te activeren.
Het scherm voor regeling achterin (zie
volgende afbeelding) wordt weerge-
geven. Met de regelfuncties kunt u nu
de klimaatregeling achterin bedienen.
2. Als u wilt terugkeren naar het
scherm voor regeling voorin, drukt u
nogmaals op de toets "REAR" (Ach-
terin). Als u niet op deze toets drukt,
wordt dit scherm na zes seconden au-
tomatisch getoond.
233
Page 245 of 376

Gemengde ventilatieEr stroomt lucht naar binnen via
de dakventilatieroosters en de
vloerroosters.
OPMERKING:
Bij veel temperatuurinstellingen is
de tweeledige ventilatiestand be-
doeld om koelere lucht toe te voe-
ren via de dakventilatieroosters en
warmere lucht via de vloerroos-ters. Vloermodus Er stroomt lucht naar binnen
via de roosters in de vloer.
RIJDEN IN DE ZOMER
Het motorkoelsysteem in auto's met
airconditioning moet worden be-
schermd met een antivriesmiddel van
uitstekende kwaliteit om een goede
bescherming te bieden tegen roestvor-
ming en oververhitting van de motor.
Een oplossing van 50% ethyleenlycol
(antivries) en 50% water wordt aan-
bevolen. Raadpleeg "Onderhouds-
procedures" in het onderhoudsboekje
van uw auto voor het kiezen van de
juiste koelvloeistof. RIJDEN IN DE WINTER
Voor de best mogelijke verwarming en
ontwaseming moet u zorgen dat het
koelsysteem van de motor naar beho-
ren werkt en de juiste hoeveelheid,
soort en concentratie koelvloeistof
wordt gebruikt. Raadpleeg "Onder-
houdsprocedures" in het onderhouds-
boekje van uw auto voor het kiezen
van de juiste koelvloeistof. Het ge-
bruik van de circulatiefunctie tijdens
de wintermaanden is af te raden,
daardoor kunnen de ruiten gemakke-
lijk beslaan.
STALLING
Voordat u de auto stalt, of minstens
twee weken lang niet gebruikt (bijv.
bij vakantie), laat u het aircosysteem
bij stationair toerental ca. vijf minu-
ten lang draaien in de buitenlucht bij
een hoge aanjagersnelheid. Zo krijgt
het systeem voldoende smering en is
de kans op schade aan de aircocom-
pressor miniem wanneer u het sys-
teem weer start.
RUITONTWASEMING
Bij zacht maar regenachtig of vochtig
weer kunnen de autoruiten aan de
binnenzijde gemakkelijk beslaan. Om
de autoruiten schoon te maken, kiest
u de stand Ontwaseming of Gemengd
en verhoogt de snelheid van de aanja-
ger voorin. Gebruik de recirculatie-
stand niet langdurig zonder ingescha-
kelde airconditioning, omdat dan de
ruiten kunnen beslaan.
LUCHTINLAAT
Zorg dat de luchtinlaat, pal voor de
voorruit, niet wordt verstopt door
achtergebleven bladeren e.d. Wan-
neer bladeren achterblijven in de
luchtinlaat wordt de luchtstroming
belemmerd; wanneer ze in de lucht-
kamer terechtkomen, kunnen de wa-
terafvoeren verstopt raken. Zorg in de
wintermaanden dat de luchtinlaat
niet wordt afgedekt door ijs of sneeuw.
239
Page 260 of 376

LET OP!(Vervolgd)
Laat de motor NOOIT met hoge
toerentallen draaien als u vanuit
de standen PARK of NEUTRAL
naar een andere versnelling scha-
kelt, want anders kan schade aan
de aandrijflijn ontstaan.
De volgende punten zijn van belang
om er zeker van te zijn dat u de ver-
snellingspook in de stand PARK hebtgezet:
Wanneer u naar de stand PARK schakelt, beweeg de versnellings-
pook dan krachtig helemaal naar
voren en naar links totdat de pook
stopt en volledig op zijn plaats zit.
Kijk op de versnellingsindicator en controleer of de PARK-stand wordtaangegeven.
Controleer, terwijl het rempedaal is losgelaten, of de versnellingspook
uit de stand PARK schuift.
REVERSE
Deze stand is bedoeld om achteruit te
rijden. Zet de versnellingspook alleen
in de stand REVERSE (achteruit) als
de auto helemaal stilstaat. NEUTRAL
Gebruik deze stand wanneer de auto
langere tijd stilstaat met draaiende
motor. In deze stand kunt u de motor
starten. Trek de parkeerrem aan en
schakel naar PARK als u het voertuigverlaat.
WAARSCHUWING!
Laat de auto niet uitrollen als de
versnellingspook in de stand NEU-
TRAL staat en schakel nooit het
contact uit om in vrijloop een helling
af te dalen. Dit zijn onveilige hande-
lingen waarbij u minder snel kunt
reageren op veranderingen van het
verkeer of wegomstandigheden. U
zou de macht over het stuur kunnen
verliezen en een ongeluk kunnen
veroorzaken.
LET OP!
Slepen, laten uitrollen en om andere
redenen rijden terwijl de transmissie
in de stand NEUTRAL staat, kan
ernstige schade aan de transmissie
tot gevolg hebben. Raadpleeg voor
meer informatie "Slepen achter een
camper" onder "Starten en bedie-
nen" en "Een defect voertuig sle-
pen" onder "Wat te doen in noodge-vallen".
DRIVE
Deze stand is bedoeld voor rijden in de
stad en op de grote weg. In deze stand
schakelt de versnellingsbak zeer soe-
pel en rijdt u het zuinigst. De trans-
missie schakelt automatisch op via de
eerste underdrive-versnelling,
tweede, derde en vierde versnelling,
vijfde prise-direct-versnelling en de
zesde overdrive-versnelling. De stand
DRIVE zorgt voor optimale rijeigen-
schappen onder alle normale omstan-digheden.
Als u veelvuldig moet schakelen (bij-
voorbeeld wanneer de auto zwaar is
beladen, op heuvelachtig terrein, bij
krachtige tegenwind of als een zware
254
Page 276 of 376

band van het volmaatse reservewiel te
vervangen. Aangezien het niet de-
zelfde band is, moet u de oorspronke-
lijke band zo spoedig mogelijk ver-
vangen of herstellen en terugplaatsen.
THUISKOMER (voor
bepaalde uitvoeringen/markten)
Het noodreservewiel mag u alleen in
geval van nood gebruiken. De band en
het reservewiel zijn voorzien van een
sticker. De sticker bevat de rijbeper-
kingen voor dit reservewiel. Mogelijk
lijkt dit noodreservewiel op het oor-
spronkelijke wiel op de voor- of ach-
teras van de auto. Het heeft echter
andere eigenschappen. Het rijgedrag
van de auto verandert wanneer u dit
noodreservewiel monteert. Aangezien
het niet dezelfde band is, moet u de
oorspronkelijke band zo spoedig mo-
gelijk vervangen of herstellen en te-rugplaatsen.
WAARSCHUWING!
Noodreservewielen zijn uitsluitend
bedoeld voor gebruik in noodgeval-
len. Het rijgedrag van de auto veran-
dert wanneer u dit noodreservewiel
monteert. Rijd met dit reservewiel
niet harder dan de snelheid vermeld
op het noodreservewiel. De spanning
van een koude band mag nooit hoger
of lager zijn dan de waarde die op de
band- en beladingsinformatiesticker
in de portieropening aan de bestuur-
derszijde is aangegeven. Vervang (of
herstel) de oorspronkelijke band zo
spoedig mogelijk en plaats deze te-
rug. Anders veroorzaakt u misschien
een ongeval.
DOORSLIPPEN VAN DE WIELEN
Als uw auto komt vast te zitten in
modder, zand, sneeuw of ijs, mag u de
wielen niet met een snelheid boven
48 km/u of meer dan 30 seconden
continu laten doorslippen zonder testoppen.
Raadpleeg "Een vastzittende auto los-
rijden" in "Wat te doen in noodgeval-
len" voor meer informatie.
WAARSCHUWING!
Het laten doorslippen van de wie- len is gevaarlijk. De krachten die
vrijkomen bij extreem hoge wiel-
snelheden kunnen de banden be-
schadigen. Er kan een band ex-
ploderen, waardoor iemand
gewond kan raken.
Laat de wielen van uw auto niet
met een snelheid boven de
48 km/u of langer dan 30 secon-
den ononderbroken ronddraaien.
Zorg ook dat er geen personen
aanwezig zijn in de nabijheid van
een doorslippend wiel, ongeacht
de snelheid waarmee het wiel
ronddraait.
BANDENSLIJTAGE-
INDICATOREN
In de originele banden zijn
bandenslijtage-indicatoren aange-
bracht, die u helpen om te bepalen
wanneer uw banden moeten wordenvervangen.
270
Page 278 of 376

WAARSCHUWING!
Gebruik geen andere soort bandof velgmaat of een band met een
andere belastingsindex dan voor
uw auto is voorgeschreven. Door
sommige niet-goedgekeurde ban-
den en wielen gecombineerd te ge-
bruiken verandert u mogelijk de
dimensies en eigenschappen van
de wielophanging, waardoor de
besturing, het weggedrag en de
remwerking veranderen. Dat kan
onvoorspelbaar stuurgedrag en
spanningen in de stuurinrichting
en de wielophanging veroorzaken.
U kunt de controle over de auto
verliezen en een ongeval veroorza-
ken met ernstige of zelfs fatale
gevolgen. Kies daarom uitsluitend
banden en velgmaten met een be-
lastingsindex die voor uw auto is
goedgekeurd.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Gebruik nooit een band met een
lagere belastingsindex of draagca-
paciteit dan waarmee uw voertuig
oorspronkelijk is uitgerust. Als u
een band met een lagere belas-
tingsindex gebruikt, kan de band
te zwaar worden belast en defect
raken. U kunt hierdoor de con-
trole over het voertuig verliezen
wat tot aanrijdingen kan leiden.
Wanneer uw banden niet geschikt
zijn voor uw rijsnelheid, kan dat
een klapband veroorzaken en
kunt u de controle over de autoverliezen.LET OP!
Het monteren van een band met een
afwijkende bandmaat kan ervoor
zorgen dat de aanduiding van de
snelheidsmeter en de kilometerteller
niet langer juist zijn.
SNEEUWKETTINGEN
Gebruik uitsluitend nauwsluitende
sneeuwkettingen of andere tractie-
hulpmiddelen die voldoen aan de spe-
cificaties van de S-klasse, type SAE. Sneeuwkettingen moeten qua maat-
voering geschikt zijn voor de auto,
zoals aanbevolen door de fabrikant
van de sneeuwketting. OPMERKING:
Gebruik geen sneeuwkettingen op
een thuiskomer.
LET OP!
Hanteer de volgende voorzorgs-
maatregelen om schade aan de auto
of de wielen te voorkomen:
Gebruik alleen sneeuwkettingen
op P225/65R16-banden. P225/
65R17-banden bieden onvol-
doende speling.
(Vervolgd)
272
Page 279 of 376

LET OP!(Vervolgd)
Door de beperkte speelruimte
voor sneeuwkettingen tussen de
banden en andere onderdelen van
de wielophanging, is het belang-
rijk uitsluitend kettingen te ge-
bruiken die in goede staat verke-
ren. Gebroken sneeuwkettingen
kunnen ernstige schade veroorza-
ken. Zet de auto direct stil als u
een geluid hoort dat zou kunnen
wijzen op kettingbreuk. Verwijder
eerst de beschadigde onderdelen
van de ketting voor u besluit ver-
der te rijden.
Rijd niet sneller dan 70 km/u.
Rijd voorzichtig en vermijd
scherpe bochten en oneffenheden,
vooral bij een zwaar beladen auto.
Breng zo strak mogelijk kettingen
om de voorwielen aan en trek deze
opnieuw strak nadat u 0,8 km
hebt gereden.
Rijd niet langere tijd op een droog
wegdek.
(Vervolgd)
LET OP!(Vervolgd)
Houd u aan de instructies van de
fabrikant van de sneeuwketting
voor de juiste wijze van installatie,
de rijsnelheid en de gebruiksvoor-
waarden. Houd u altijd aan de
laagste rijsnelheid die wordt gead-
viseerd door de kettingfabrikant
als die snelheid afwijkt van de op-
gave van de autofabrikant.
Houd u altijd aan de laagste rijsnel-
heid indien de kettingfabrikant en de
autofabrikant een verschillende
maximale snelheid aanbevelen. Dit
advies heeft betrekking op alle moge-
lijke typen sneeuwkettingen.
ROULEREN VAN BAN- DEN
De banden die gebruikt worden aan
de voorzijde van de auto krijgen een
andere belasting te verwerken dan de
banden aan de achterzijde. De func-
ties bij de besturing, de aandrijving en
het remmen zijn verschillend. Hier-
door slijten de voor- en achterbanden
ongelijk snel. Dit effect kunt u verminderen door de
banden onderling te rouleren. De
voordelen van rouleren komen vooral
tot uiting bij groffe profieltypen, zoals
het profiel van allseasonbanden. Rou-
leren zorgt voor een langere levens-
duur van de band en geeft langere tijd
een goede tractie in modder, sneeuw
en op een nat wegdek. Bovendien
draagt rouleren bij tot soepele en rus-
tige rijeigenschappen.
Raadpleeg "Onderhoudsschema"
voor de juiste onderhoudsintervallen.
De oorzaak voor snelle of ongewone
slijtage moet verholpen worden voor-
dat u de banden rouleert.
BANDENSPANNINGS- CONTROLESYSTEEM(TPMS)
Het TPM-systeem maakt de bestuur-
der attent op lage bandenspanning
vergeleken met de vereiste spanning
voor koude banden die is vermeld op
het plaatje op de B-stijl aan bestuur-derszijde.
De bandenspanning varieert met de
temperatuur, circa 0,069 bar voor
elke 6,5 °C. Dat betekent dat de ban-
273
Page 280 of 376

denspanning daalt als de buitentem-
peratuur daalt. De bandenspanning
moet altijd ingesteld worden aan de
hand van de koude opblaasspanning
van de banden. Dit wordt gedefini-
eerd als de bandenspanning nadat het
voertuig minder dan 3 uur heeft gere-
den – en in de buitentemperatuur.
Raadpleeg "Banden – Algemene
informatie" in "Starten en rijden"
voor informatie over hoe de ban-
den correct op spanning moeten
worden gebracht.De bandenspan-
ning neemt ook toe als het voertuig
rijdt – dat is normaal en er is geen
aanpassing vereist voor deze toegeno-
men spanning.
Het TPM-systeem waarschuwt de be-
stuurder voor lage bandenspanning
als de bandenspanning om welke re-
den dan ook tot onder de waarschu-
wingsgrens daalt, ook als gevolg van
lage temperaturen of natuurlijk span-
ningsverlies van de band.
Het TPM-systeem blijft de bestuurder
waarschuwen zolang er niets aan de
lage spanning gedaan wordt, en scha-
kelt pas uit als de bandenspanning
gelijk is aan of hoger is dan de aanbe- volen waarden voor koude banden op
het bandenspanningsplaatje. Zodra
het verklikkerlampje voor lage ban-
denspanning gaat branden, dient u de
betreffende band(en) op te pompen
tot de waarde die in de bandenspan-
ningstabel vermeld staat. Als dat is
gebeurd, gaat het verklikkerlampje
bandenspanning uit. Het systeem
wordt automatisch bijgewerkt en het
“Verklikkerlampje bandenspanning”
gaat uit zodra de nieuwe bandenspan-
ning is doorgegeven. Om deze infor-
matie te verwerken moet het voertuig
20 minuten rijden met een minimum
snelheid van 24 km/uur.
Voor uw voertuig kan bijv. een aanbe-
volen koude bandenspanning (langer
dan 3 uur geparkeerd) van 2,41 bar
gelden. Als de omgevingstemperatuur
20 °C is en de gemeten bandenspan-
ning is 2,07 bar, neemt de banden-
spanning bij een temperatuurdaling
tot -7 °C af tot ongeveer 1,79 bar.
Deze bandenspanning is laag genoeg
om het verklikkerlampje banden-
spanning in te schakelen. Tijdens het
rijden kan de bandenspanning toene-
men tot ongeveer 2,07 bar, maar het
verklikkerlampje bandenspanning
blijft nog steeds branden. Onder deze
omstandigheden gaat het verklikker-
lampje bandenspanning pas uit nadat
de banden tot de voor het voertuig
aanbevolen koude bandenspanning
zijn opgepompt.
LET OP!
Het TPM-systeem is geoptimali-
seerd voor de standaard geleverde
banden en wielen. De TPM-
spanningswaarden zijn vastge-
steld voor de op uw auto gemon-
teerde bandenmaat. Het gebruik
van vervangingsonderdelen van
een afwijkend formaat of type kan
leiden tot een onjuiste systeem-
werking of sensorschade. Wielen
van andere makelij kunnen
schade aan de sensors veroorza-
ken. Gebruik geen bandenafdich-
tingsmiddelen of balansgewicht-
jes als het voertuig is uitgerust met
een TPMS, omdat dit schade aan
de sensoren kan veroorzaken.
(Vervolgd)
274
Page 289 of 376

LET OP!
Een slecht passende brandstof-vuldop kan schade aan het brand-
stofsysteem of aan het emissiere-
gelsysteem veroorzaken. Door een
slecht passende brandstofvuldop
kunnen verontreinigingen het
brandstofsysteem binnendringen
en kan het storingsindicatie-
lampje (MIL) gaan branden om-
dat er brandstofdampen uit het
systeem ontsnappen.
Om te voorkomen dat brandstof
wordt gemorst en de tank te vol
wordt, is het beter de brandstof-
tank niet tot de rand toe te vullen.WAARSCHUWING!
Houd alle rookgerei en vuur uit debuurt van het voertuig wanneer
de tankdop is verwijderd en u de
tank vult.
Vul nooit brandstof bij wanneer
de motor draait. Volgens de
meeste lokale regelgeving is dit is
een overtreding. Het storings-
lampje (MIL) kan hierdoor gaanbranden.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Er kan brand ontstaan als u een
jerrycan vult met benzine terwijl
deze in de auto staat. U kunt
brandwonden oplopen. Zet een
jerrycan altijd op de grond tijdens
het vullen.
OPMERKING:
Wanneer het mondstuk aan de vulslang klikt of afsluit, is de
brandstoftank vol.
Draai de brandstofvuldop vast tot u een "klikgeluid" hoort. De
klik geeft aan dat de brandstof-
vuldop goed is vastgedraaid.
Als de tankdop niet goed is dichtgedraaid, kan het storings-
lampje (MIL) gaan branden.
Zorg ervoor dat de tankdop ie-
dere keer dat u bijtankt, goed
wordt dichtgedraaid.
RIJDEN MET EEN AAN-
HANGWAGEN
In dit hoofdstuk vindt u veiligheid-
stips en informatie over wat u redelij-
kerwijs wel en niet met uw auto mag
trekken. Lees deze informatie aan- dachtig door voordat u met een aan-
hangwagen gaat rijden, zodat u deze
zo efficiënt en veilig mogelijk kunt
trekken.
Volg de vereisten en adviezen over
rijden met een aanhanger uit deze
handleiding op, zodat de garantie zijn
geldigheid behoudt.
DEFINITIES VOOR RIJDEN
MET AANHANGER
De onderstaande definities bieden een
verklaring voor de volgende begrip-pen:
Maximaal toelaatbaar
totaalgewicht (GVWR)
Het GVWR is het maximaal toelaat-
bare totaalgewicht van de auto. Dit is
inclusief de bestuurder, passagiers, la-
ding en het disselgewicht van de aan-
hanger. De totale belasting moet wor-
den beperkt om zo het GVWR niet teoverschrijden.
Maximaal Toelaatbaar
Aanhangergewicht (GTW)
GTW staat voor het gewicht van de
aanhanger, plus het gewicht van alle
lading, verbruiksgoederen en appara-
tuur (vast of tijdelijk) in of op de
283
Page 291 of 376

Met bevestigingspunt
1. Bij een afneembare trekhaak moet
de kabel door het bevestigingspunt
worden geleid en aan zichzelf met een
klem worden vastgezet.
2. Bij een vaste trekhaak met kogel
moet de klem rechtstreeks op het
daarvoor bestemde punt worden be-
vestigd. Deze alternatieve oplossing
moet specifiek zijn toegelaten door de
fabrikant van de aanhanger, omdat de
klem wellicht niet sterk genoeg is voor
gebruik op deze manier.Zonder bevestigingspunten
1. Bij een trekhaak met afneembare
kogel dient u zich te houden aan de
door de fabrikant of leverancier aan-
bevolen werkwijze.
2. Bij de sleepbalk met vaste kogel
moet de kabel in een lus rond de hals
van de sleepkogel worden gelegd. Als
u de kabel op deze manier bevestigt,
slechts één lus leggen.Trekgewichten (maximaleaanhangergewichten)
In de onderstaande tabel worden de
maximale aanhangergewichten voor
uw type aandrijflijn weergegeven.
Motor/
Trans- missie Max. GTW
(max. toe- laatbaar
aanhanger- gewicht) Disselge-
wicht van de aan-
hanger
(zie op-
merking)
Alle 1.600 kg 65 kg
De maximale rijsnelheid met
aanhanger bedraagt 100 km/u,
maar soms is in lokale wetgeving
een lagere rijsnelheid voorge- schreven.
OPMERKING:
Het disselgewicht van de aanhan-
ger moet worden opgeteld bij het
Klem/lus-methode afneembare kogel
Klem/lus-methode vaste kogel
Hals/lus-methode afneembare kogel
Hals/lus-methode vaste kogel
285