Licht MAZDA MODEL CX-5 2016 Handleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: MAZDA, Model Year: 2016, Model line: MODEL CX-5, Model: MAZDA MODEL CX-5 2016Pages: 805, PDF Size: 8.7 MB
Page 262 of 805

Voormistlichtení
Kan worden gebruikt wanneer het contact
op ON gezet is.
Gebruik deze schakelaar om de
voormistlichten in te schakelen. De
voormistlichten helpen het zicht in het
donker en tijdens mist te verbeteren.
qType A (Met achtermistlicht)
Voor het inschakelen van de
voormistlichten, de mistlichtschakelaar
naar de stand
ofdraaien (de
mistlichtschakelaar keert automatisch naar
de stand
terug).
Alvorens de voormistlichten in te
schakelen, dient de koplampschakelaar in
de stand
ofte staan.
Het voormistlichtindikatielampje in de
instrumentengroep gaat branden wanneer
de voormistlichten ingeschakeld zijn.
Mistlichtschakelaar
Voor het uitschakelen van de
voormistlichten, de mistlichtschakelaar
naar de stand
draaien of de
koplampschakelaar naar de stand
draaien.
Het voormistlichtindikatielampje in de
instrumentengroep gaat uit wanneer de
voormistlichten uitgeschakeld worden.
OPMERKING
l(Met automatische
verlichtingsregeling)
Als de mistlichtschakelaar in de
stand
ofstaat en de
koplampschakelaar in de stand
staat, worden de
voormistlichten ingeschakeld
wanneer de koplampen, de
buitenverlichting en de
instrumentenpaneelverlichting
ingeschakeld zijn.
lAls de mistlichtschakelaar naar de
stand
gedraaid wordt (de
mistlichtschakelaar keert
automatisch naar de stand
terug),
gaat ook het achtermistlicht branden
en gaat het
achtermistlichtindikatielampje in de
instrumentengroep eveneens
branden.
4-98
Tijdens het rijden
íBepaalde modellen.
Schakelaars en regelaars
Page 263 of 805

qType B (Zonder achtermistlicht)
Voor het inschakelen van de mistlichten,
de mistlichtschakelaar naar de stand
draaien.
De koplampschakelaar dient in de stand
ofte staan alvorens de
mistlichten in te schakelen.
Het voormistlichtindikatielampje in de
instrumentengroep gaat branden wanneer
de mistlichten ingeschakeld zijn.
Mistlichtschakelaar
Voor het uitschakelen van de mistlichten,
de mistlichtschakelaar naar de stand
draaien of de koplampschakelaar naar de
stand
draaien.
Het voormistlichtindikatielampje in de
instrumentengroep gaat uit wanneer de
mistlichten uitgeschakeld worden.
OPMERKING
(Met automatische
verlichtingsregeling)
Als de mistlichtschakelaar in de stand
staat en de koplampschakelaar in de
stand
staat, worden de
mistlichten ingeschakeld wanneer de
koplampen, de buitenverlichting en de
instrumentenpaneelverlichting
ingeschakeld zijn.
Achtermistlichtí
Kan worden gebruikt wanneer het contact
op ON gezet is.
Het achtermistlicht zorgt er voor dat uw
auto beter gezien wordt.
qType A (Met voormistlicht)
Alvorens het achtermistlicht in te
schakelen, dient de koplampschakelaar in
de stand
ofte staan.
Voor het inschakelen van het
achtermistlicht, de mistlichtschakelaar
naar de stand
draaien (de
mistlichtschakelaar keert automatisch naar
de stand
terug).
Het achtermistlichtindikatielampje in de
instrumentengroep gaat branden wanneer
het achtermistlicht is ingeschakeld.
Mistlichtschakelaar
Voor het uitschakelen van het
achtermistlicht, een van onderstaande
stappen uitvoeren:
lDraai de mistlichtschakelaar nogmaals
naar de stand
(de
mistlichtschakelaar keert automatisch
naar de stand
terug).
lDraai de koplampschakelaar naar de
stand
.
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
4-99íBepaalde modellen.
Page 264 of 805

Het achtermistlichtindikatielampje in de
instrumentengroep gaat uit wanneer het
achtermistlicht wordt uitgeschakeld.
OPMERKING
lDe voormistlichten worden
ingeschakeld wanneer het
achtermistlicht wordt ingeschakeld.
lAls de mistlichtschakelaar naar de
stand
gedraaid wordt (de
mistlichtschakelaar keert
automatisch naar de stand
terug),
gaat het voormistlichtindikatielampje
in de instrumentengroep eveneens
branden.
l(Met automatische
verlichtingsregeling)
Wanneer de koplampschakelaar in de
stand
staat, zal het
achtermistlicht ingeschakeld worden
wanneer de koplampen, de
buitenverlichting en de
instrumentenpaneelverlichting
ingeschakeld zijn.
qType B (Zonder voormistlicht)
Voor het inschakelen van het
achtermistlicht dienen de koplampen
ingeschakeld te zijn.
Voor het inschakelen van het
achtermistlicht, de mistlichtschakelaar
naar de stand
draaien (de
mistlichtschakelaar keert automatisch naar
zijn oorspronkelijke stand terug).
Het achtermistlichtindikatielampje in de
instrumentengroep gaat branden wanneer
het achtermistlicht is ingeschakeld.
Mistlichtschakelaar
Voor het uitschakelen van het
achtermistlicht, een van onderstaande
stappen uitvoeren:
lDraai de mistlichtschakelaar nogmaals
naar de stand
(de
mistlichtschakelaar keert automatisch
naar zijn oorspronkelijke stand terug).
lDraai de koplampschakelaar naar de
stand
.
Het achtermistlichtindikatielampje in de
instrumentengroep gaat uit wanneer het
achtermistlicht wordt uitgeschakeld.
4-100
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
Page 265 of 805

OPMERKING
(Met automatische
verlichtingsregeling)
Als de koplampschakelaar in de stand
staat, kan het voormistlicht
ingeschakeld worden wanneer de
koplampen, de buitenverlichting en de
instrumentenpaneelverlichting
ingeschakeld zijn.
Richtingaanwijzers en
signalen voor
rijbaanverandering
OPMERKING
lAls een indikatielampje abnormaal
gaat knipperen, bestaat de kans dat
één van de
richtingaanwijzergloeilampen is
doorgebrand.
lEen gebruikersfunctie is beschikbaar
voor het wijzigen van het
geluidsvolume van de
richtingaanwijzerindikator.
Zie Gebruikersinstellingen op pagina
9-14.
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
4-101
Page 270 of 805

OPMERKING
lDoor de hendel van de automatische
ruitenwisser tijdens het rijden van de
stand
naar de standover
te schakelen, worden de
voorruitenwissers eenmaal
geactiveerd, waarna ze zullen
functioneren overeenkomstig de
hoeveelheid regenval.
lHet is mogelijk dat de automatische
ruitenwisserregeling niet functioneert
wanneer de temperatuur van de
regensensor ongeveer_
10 °C of
lager is, of ongeveer 85 °C of hoger
is.
lAls een waterafstotende laag op de
voorruit wordt aangebracht, kan de
regensensor de hoeveelheid regenval
niet correct aftasten en bestaat de
kans dat de automatische
ruitenwisserregeling niet juist
functioneert.
lAls vuil of vreemde bestanddelen
(zoals ijs of materie welke zout water
bevat) zich op de voorruit boven de
regensensor zijn gaan vasthechten of
als de voorruit met ijs bedekt is, kan
dit tot gevolg hebben dat de
ruitenwissers automatisch in
beweging gezet worden. Als echter
de ruitenwissers dit ijs, vuil of de
vreemde bestanddelen niet kunnen
verwijderen, zal de automatische
ruitenwisserregeling stoppen met
functioneren. Zet in dit geval de
ruitenwisserhendel in de stand voor
lage snelheid of hoge snelheid voor
handbedieningsregeling of verwijder
het ijs, vuil of de vreemde
bestanddelen met de hand om de
automatische ruitenwisserregeling te
herstellen.
OPMERKING
lAls u de automatische
ruitenwisserhendel in de stand
laat staan, kunnen de
ruitenwissers door het effect van
sterke lichtbronnen,
elektromagnetische golven of
infrarood licht automatisch in
werking treden, omdat voor de
regensensor een optische sensor
wordt gebruikt. Het wordt
aanbevolen de automatische
ruitenwisserhendel in de stand
te laten staan, behalve tijdens het
rijden bij regenachtig weer.
lDe regelfuncties van de automatische
ruitenwisser kunnen uitgeschakeld
worden.
Zie Gebruikersinstellingen op pagina
9-14.
qVoorruitensproeier
Voor het sproeien van sproeiervloeistof de
ruitenwisserhendel naar u toe trekken en
vasthouden.
Ruitensproeier UIT
4-106
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
Page 275 of 805

Waarschuwingsknipperlichten
Dewaarschuwingsknipperlichtendienen
steeds te worden gebruikt wanneer u de
auto in een noodgeval op de rijbaan of
langs de kant van de weg tot stilstand
brengt.
De
waarschuwingsknipperlichtendienen als
waarschuwing voor de overige
weggebruikers om bijzondere
voorzichtigheid in acht te nemen bij het
benaderen of passeren van uw auto.
Druk de
waarschuwingsknipperlichtschakelaar in
en alle richtingaanwijzerlampen zullen
gaan knipperen. De
waarschuwingsknipperlichtindikatielampjesin
de instrumentengroep gaan tegelijkertijd
knipperen.
OPMERKING
lDe richtingaanwijzers kunnen niet
gebruikt worden wanneer de
waarschuwingsknipperlichtenzijn
ingeschakeld.
lControleer de plaatselijk geldende
bepalingen betreffende het gebruik
van de
waarschuwingsknipperlichtenbij
het slepen van de auto om na te gaan
of er geen inbreuk wordt gedaan op
de wettelijke bepalingen.
lAls het rempedaal tijdens het rijden
op gladde wegen wordt ingetrapt,
kan het noodstopsignaalsysteem in
werking treden waardoor alle
richtingaanwijzers en signalen voor
rijbaanverandering gaan knipperen.
Zie Noodstopsignaalsysteem op
pagina 4-117.
lWanneer het noodstopsignaalsysteem
in werking is, gaan alle
richtingaanwijzers automatisch snel
knipperen om de bestuurder van het
voertuig achter u te waarschuwen
voor een plotselinge
noodstopsituatie. Zie
Noodstopsignaalsysteem op pagina
4-117.
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
4-111
Page 276 of 805

Remsysteem
qVoetrem
Uw Mazda is uitgerust met een
bekrachtigd remsysteem dat bij normaal
gebruik zichzelf automatisch afstelt.
In het geval de rembekrachtiging uitvalt,
tengevolge van het afslaan van de motor
of enige andere reden, kunt u de auto
alsnog tijdig tot stilstand brengen door het
rempedaal met een grotere kracht dan
normaal in te drukken. De remafstand
wordt dan echter langer dan gebruikelijk.
WAARSCHUWING
Laat de auto nadat de motor is
afgeslagen of stopgezet niet
doorrijden, maar zoek een veilige
plaats op om te stoppen:
De auto laten doorrijden wanneer de
motor is afgeslagen of stopgezet is
gevaarlijk. Voor het indrukken van het
rempedaal is dan meer kracht vereist
en wanneer u het rempedaal pompend
blijft indrukken, bestaat de kans dat de
rembekrachtiging wegvalt. Dit heeft
een langere remweg tot gevolg en kan
zelfs ongelukken veroorzaken.
WAARSCHUWING
Schakel bij afdaling van steile
hellingen in een lagere versnelling:
Het is gevaarlijk wanneer u tijdens het
rijden uw voet onafgebroken op het
rempedaal laat rusten of over lange
afstanden de remmen continu
gebruikt. Dit veroorzaakt
oververhitting van de remmen,
hetgeen een langere remweg en zelfs
volledige weigering van de remmen tot
gevolg kan hebben. Dit kan er toe
leiden dat u de macht over het stuur
verliest en een ongeluk veroorzaakt.
Vermijd doorlopend gebruik van de
remmen.
Droog remmen die nat geworden zijn
door langzaam te rijden, het gaspedaal
los te laten en het rempedaal enkele
malen licht in te trappen totdat de
remwerking weer normaal wordt:
Rijden met natte remmen is gevaarlijk.
De grotere remafstand of het naar één
kant trekken van de auto tijdens het
remmen kan een ernstig ongeluk
veroorzaken. Licht afremmen geeft
aan of het remvermogen verminderd
is.
4-112
Tijdens het rijden
Remmen
Page 282 of 805

Hellingwegrijsysteem (HLA)
Het hellingwegrijsysteem (HLA) is een
functie welke de bestuurder helpt bij het
vanuit stilstand wegrijden op een helling.
Wanneer de bestuurder op een helling het
rempedaal loslaat en het gaspedaal intrapt,
voorkomt de functie dat de auto wegrolt.
De remkracht blijft automatisch behouden
nadat het rempedaal op een steile helling
wordt losgelaten.
Bij voertuigen met een handgeschakelde
versnellingsbak functioneert het
hellingwegrijsysteem (HLA) op een
aflopende helling wanneer de
keuzehendel in de stand R (achteruit) staat
en op een oplopende helling wanneer de
keuzehendel in een andere stand dan R
(achteruit) staat.
Bij voertuigen met een automatische
transmissie functioneert het
hellingwegrijsysteem (HLA) op een
aflopende helling wanneer de
keuzehendel in de stand R (achteruit) staat
en op een oplopende helling wanneer de
keuzehendel in een vooruitversnelling
staat.
WAARSCHUWING
Vertrouw niet volledig op het
hellingwegrijsysteem (HLA):
Het hellingwegrijsysteem (HLA) is een
hulpinrichting voor het vanuit
stilstand wegrijden op een helling. Het
systeem functioneert enkel gedurende
ongeveer twee seconden en daarom is
het gevaarlijk bij het wegrijden vanuit
stilstand enkel op het systeem te
vertrouwen, omdat de auto plotseling
in beweging zou kunnen komen
(wegrollen) en een ongeluk
veroorzaken.
De auto zou anders kunnen wegrollen
afhankelijk van de belading en of er al
dan niet een aanhangwagen
getrokken wordt. Bij voertuigen met
handgeschakelde versnellingsbak kan
de auto echter alsnog wegrollen
afhankelijk van hoe het
koppelingspedaal of het gaspedaal
bediend wordt.
Controleer alvorens met de auto te
gaan rijden steeds de veiligheid
rondom de auto.
OPMERKING
lHet hellingwegrijsysteem (HLA)
functioneert niet op een lichte
helling. Bovendien verandert de
hellingsgraad waarbij het systeem in
werking treedt afhankelijk van de
belasting van de auto.
lHet hellingwegrijsysteem (HLA)
functioneert niet als de handrem is
aangetrokken, de auto niet volledig
tot stilstand is gebracht of het
koppelingspedaal is losgelaten.
4-118
Tijdens het rijden
Remmen
Page 284 of 805

Anti-blokkeer remsysteem
(ABS)
De besturingseenheid van het ABS
systeem houdt de snelheid van elk wiel
voortdurend in het oog. Zodra een van de
wielen op het punt staat te blokkeren,
zorgt het ABS systeem er voor dat de
remkracht op het betreffende wiel
automatisch met korte tussenpozen
onderbroken wordt.
Het is mogelijk dat de bestuurder dan een
lichte trilling in het rempedaal voelt en
een kloppend geluid in het remsysteem
hoort. Dit is de normale werking van het
ABS systeem. Blijf het rempedaal
ingetrapt houden zonder de remmen te
pompen.
Systeemdefecten of bedrijfstoestanden
worden aangeduid door een
waarschuwing.
Zie Waarschuwings/indikatielampjes op
pagina 4-38.
WAARSCHUWING
Het ABS systeem kan niet beschouwd
worden als remedie voor onveilige
rijtechnieken:
Het ABS systeem biedt geen vrijwaring
tegen onveilig of roekeloos rijgedrag,
buitensporig hoge snelheden, het te
dicht achter een ander voertuig rijden,
rijden op ijs en sneeuw of aquaplaning
(tengevolge van een laag water op het
wegdek wordt de wrijvingskracht van
de banden verminderd). Ongelukken
blijven dan nog steeds mogelijk.
OPMERKING
lHoud er rekening mee dat de
remafstand langer is op wegen met
een losse bovenlaag, (zoals sneeuw
of grind) welke zich vaak boven op
het verharde wegdek bevindt. Onder
dergelijke omstandigheden kan het
voorkomen dat een auto met een
conventioneel remsysteem sneller tot
stilstand komt omdat bij het slippen
van de wielen een laag los materiaal
door de banden als een blok
opgestuwd wordt.
lBij het starten van de motor of
onmiddellijk na het wegrijden met de
auto kan het werkingsgeluid van het
ABS systeem hoorbaar zijn, dit duidt
echter niet op een defect.
4-120
Tijdens het rijden
ABS/TCS/DSC
Page 292 of 805

qBedrijfstoestanddisplay
De bedrijfstoestand van de i-stop functie en de i-ELOOP regeneratiestatus worden getoond.
Indikatie op display Bedrijfstoestand
Met i-ELOOP systeem
Toont het niveau van de elektriciteit die opgewekt wordt
door regeneratief remmen.
Toont de hoeveelheid elektriciteit die opgeslagen is in
de oplaadbare accu.
Met i-ELOOP systeem
Toont de status van de elektriciteit die wordt opgeslagen
in de oplaadbare accu en die wordt geleverd aan de
elektrische apparatuur
(op de display wordt tegelijkertijd de gehele auto verlicht
weergegeven).
Toont het totale brandstofverbruik.
4-128
Tijdens het rijden
Brandstofverbruikmonitor