OPEL MOVANO_B 2017.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Manufacturer: OPEL, Model Year: 2017.5, Model line: MOVANO_B, Model: OPEL MOVANO_B 2017.5Pages: 267, PDF Size: 6.21 MB
Page 211 of 267

Verzorging van de auto209Als geen wieldoppen en banden
worden gebruikt die door de fabriek
zijn goedgekeurd, mogen de banden
niet voorzien zijn van een velgbe‐
schermingsrand.
Wieldoppen mogen de koeling van de remmen niet belemmeren.9 Waarschuwing
Het gebruik van ongeschikte
banden of wieldoppen kan tot plot‐
seling drukverlies leiden met
ongelukken als mogelijk gevolg.
Sneeuwkettingen
Sneeuwkettingen zijn alleen toege‐
staan op de aangedreven as.
Bij modellen met dubbele banden
achter zijn sneeuwkettingen alleen op de buitenste banden toegestaan.
Fijne sneeuwkettingen gebruiken, die (inclusief kettingslot) maximaal
15 mm buiten het loopvlak en de
binnenkant van de band uitsteken.9 Waarschuwing
Beschadigingen kunnen een klap‐
band veroorzaken.
Wieldoppen op stalen velgen kunnentegen delen van de sneeuwketting
aankomen. In dit geval wieldoppen
verwijderen.
Sneeuwkettingen mogen alleen
worden gebruikt bij snelheden tot
50 km/u en mogen bij het rijden over
sneeuwvrije wegen slechts korte tijd
worden gebruikt, omdat ze op een
harde ondergrond snel slijten en
kunnen knappen.
Sneeuwkettingen mogen niet worden
gebruikt op het compacte reservewiel of op wielen met een andere maat
dan die welke af fabriek zijn aange‐
bracht.
Bandenreparatieset
Lichte beschadigingen van de loop‐
vlakken van de banden kunnen met
de bandenreparatieset worden
verholpen.
Vreemde voorwerpen niet uit de
banden verwijderen.
Beschadigingen die groter zijn dan
vier mm of die in de bandwang dichtbij
de velg zitten, kunnen niet met de
bandenreparatieset worden verhol‐
pen.9 Waarschuwing
Niet sneller rijden dan 80 km/u.
Niet langdurig gebruiken.
Bestuurbaarheid en rijeigen‐
schappen worden mogelijk nade‐
lig beïnvloed.
Bij een lekke band:
Page 212 of 267

210Verzorging van de autoTrek de handrem aan en schakel
neutraal (handgeschakelde versnel‐
lingsbak) of N (geautomatiseerde
versnellingsbak) in.
De bandenreparatieset zit onder de
voorstoel. Stoel geheel naar voren
schuiven en de rugleuning neerklap‐
pen om de set te pakken.
1. Haal de bandenreparatieset onder de voorstoel uit.
2. Verwijder de compressor.
3. Verwijder de voedingskabel(s) en de luchtslang uit de opbergvak‐
ken aan de onderkant van de
compressor.4. Luchtslang van de compressor op
de fles afdichtmiddel schroeven.
5. Fles afdichtmiddel in de houder op de compressor plaatsen.
Compressor dusdanig in de buurt
van de band aanbrengen dat de
fles afdichtmiddel rechtop staat.
6. Ventieldop van defecte band losschroeven.
7. Schroef de vulslang voor het afdichtmiddel op het ventiel van
de band.
8. Zet de wipschakelaar op de compressor in de stand O.
9.
De rode voedingskabel < op de
compressor op de starthulpaan‐
sluiting 3 218 aansluiten.
Let op
Afhankelijk van het model kan de
starthulpaansluiting zich aan de
linker- of rechterkant van de motor‐
ruimte bevinden.
Page 213 of 267
![OPEL MOVANO_B 2017.5 Gebruikershandleiding (in Dutch) Verzorging van de auto211
10.De andere zwarte ] voedingska‐
bel op de massa van de auto
aansluiten, bijv. op het motorblok
of op een bout van de motorop‐
hanging.
Let op
Afhankelijk van het type OPEL MOVANO_B 2017.5 Gebruikershandleiding (in Dutch) Verzorging van de auto211
10.De andere zwarte ] voedingska‐
bel op de massa van de auto
aansluiten, bijv. op het motorblok
of op een bout van de motorop‐
hanging.
Let op
Afhankelijk van het type](/img/37/21720/w960_21720-212.png)
Verzorging van de auto211
10.De andere zwarte ] voedingska‐
bel op de massa van de auto
aansluiten, bijv. op het motorblok
of op een bout van de motorop‐
hanging.
Let op
Afhankelijk van het type bandenre‐
paratieset kan het nodig zijn om de
enkelvoudige voedingskabel op de voedingsaansluiting van de sigaret‐
tenaansteker aan te sluiten.
Bij dit type zullen de rode < en
zwarte ] voedingskabels niet
aanwezig zijn.
Om te voorkomen dat de accu
leegraakt, is het raadzaam de
motor te laten draaien.
11. Zet de wipschakelaar van de compressor in de stand I. De band
wordt nu met afdichtmiddel
gevuld.
12. De drukmeter van de compressor
slaat kortstondig uit tot zes bar.
De druk begint daarna weer te
dalen.
13. Al het afdichtmiddel wordt in de band gepompt. Daarna wordt de
band opgepompt.
14. De voorgeschreven bandenspan‐ ning moet binnen tien minuten
worden bereikt. Bandenspanning
3 251. Schakel na het bereiken
van de juiste spanning de
compressor uit door de wipscha‐
kelaar in de stand O te zetten.
Wordt de voorgeschreven bandenspanning niet binnen
tien minuten bereikt, verwijder
dan de bandenreparatieset. Auto
één wielomwenteling verrijden
(ca. twee meter). Sluit de banden‐ reparatieset weer aan en zet de
vulprocedure tien minuten lang
door. Wordt de voorgeschreven
bandenspanning dan nog niet
Page 214 of 267

212Verzorging van de autobereikt, dan is de band te ernstig
beschadigd. De hulp van een
werkplaats inroepen.
Bouw eventueel de te hoge
bandenspanning af via de knop
naast de manometer.
De compressor niet langer dan
tien minuten laten werken.
15. Bandenreparatieset losmaken.
16. Eventueel vrijgekomen afdicht‐ middel met een doek verwijderen.
17. Etiket met toelaatbare maximum‐ snelheid van de fles met afdicht‐
middel halen en in het zicht van de bestuurder aanbrengen.
18. Schroef de vulslang voor het afdichtmiddel op de vrije koppe‐
ling van de fles afdichtmiddel.
Hierdoor wordt voorkomen dat er afdichtmiddel uit de fles stroomt.
Fles met afdichtmiddel in de plas‐
tic zak doen. Bandenreparatieset
onder de voorstoel opbergen.
19. Onmiddellijk verder rijden zodat het afdichtmiddel zich gelijkmatig
over de binnenkant van de band
kan verspreiden. Na ca. tien km
rijden – uiterlijk na tien minuten –
stoppen en de bandenspanning
met de compressor controleren.
Hiervoor de luchtslang van de
compressor rechtstreeks op
bandventiel en compressor
schroeven.
20. Bij een bandenspanning hoger dan 3,1 bar de bandenspanning
op de voorgeschreven waarde
brengen. Procedure herhalen totdat de bandenspanning niet
meer afneemt.
Bij een bandenspanning lager
dan 3,1 bar niet verder rijden met
de auto. De hulp van een werk‐
plaats inroepen.
21. Bandenreparatieset onder de voorstoel opbergen.
Let op
De rijeigenschappen van de
herstelde band zijn veel minder
goed, daarom deze band laten
vervangen.
Bij abnormale geluiden of sterke
verhitting van de compressor, deze
minimaal 30 minuten lang uitscha‐
kelen.
Het ingebouwde veiligheidsventiel
opent bij een druk van zeven bar.
Let op de vervaldatum van de set. Na deze datum is niet meer gega‐
randeerd dat het middel nog goed
afdicht. Let op de bewaarinstructies op de fles met afdichtmiddel.
Gebruikte fles met afdichtmiddel
vervangen. Afvoeren volgens de
desbetreffende wettelijke voorschrif‐ ten.
De compressor en het afdichtmiddel
zijn vanaf ca. -30 °C te gebruiken.
Page 215 of 267

Verzorging van de auto213Wiel verwisselen
Sommige auto's hebben in plaats van
een reservewiel een bandenrepara‐
tieset 3 209.
De onderstaande voorbereidingen
treffen en de instructies opvolgen:
● Auto op een vlakke, stevige en slipvrije ondergrond parkeren.
Voorwielen in de rechtuitstand
draaien.
● Trek de handrem aan en schakel
de eerste versnelling of de
achteruitversnelling (handge‐
schakelde versnellingsbak) of N
(geautomatiseerde versnellings‐
bak) in.
● Schakel het luchtveringssysteem
uit 3 142.
● Reservewiel verwijderen 3 215.
● Nooit meer dan één wiel tegelij‐ kertijd verwisselen.
● Gebruik de krik alleen om een wiel te wisselen in geval van
bandenpech en niet voor de jaar‐
lijkse montage van winter- of
zomerbanden.
● De krik is onderhoudsvrij.● Bij een zachte ondergrond, een stevige plank (max. 1 cm dik)
onder de krik leggen.
● In de op te krikken auto mogen zich geen personen of dieren
bevinden.
● Nooit onder een opgekrikte auto kruipen.
● Bij een opgekrikte auto de motor niet starten.
● Wielbouten/-moeren en de schroefdraden ervan vooraf‐
gaand aan montage van wiel
reinigen.9 Waarschuwing
Vet de wielbout, de wielmoer en
de conus van de wielmoer niet in.
1. Wieldop met meegeleverde haak loshalen. Boordgereedschap
3 203.
Verwijder afhankelijk van de auto
eerst de bout-/moerdoppen met
de hand en dan de wieldop of druk
op de met pijlen aangegeven
punten op de wieldop en draai
deze los.
Achterwielaandrijving, met
dubbele achterbanden: Haal de
ventielverlenger van het achter‐
wiel binnen.
2. Breng de wielsleutel aan (zet afhankelijk van de auto de wiel‐
sleutel op de adapters), contro‐
leer of deze goed zit en draai elke wielbout/-moer een halve slag los.
Page 216 of 267

214Verzorging van de auto
3. Auto's met voorwielaandrijving:Bevestig mits aanwezig de verho‐
ger aan het hefplateau wanneer u een voorwiel verwisselt.
Auto opkrikken door de hefpla‐
teautap (boordgereedschap
3 203) recht onder het kriksteun‐
punt plaatsen dat zich het dichtst bij het te verwisselen wiel bevindt.
Erop letten dat de krik goed onder
het kriksteunpunt staat. De krik‐
voet dient loodrecht onder het
kriksteunpunt op de grond te
staan en wel zo dat de krik niet
kan wegglijden.
Wielsleutel aan de krik bevestigen en de auto (max. 3 cm) met de
sleutel opkrikken totdat het wiel
van de grond komt.
Auto's met achterwielaandrijving:
Ga te werk zoals beschreven in de
gebruiksaanwijzing bij de hydrau‐
lische krik (boordgereedschap
3 203) en zet de vereiste onder‐
delen volgens de specificaties in
elkaar.
Adapter plaatsen bij het krikgat
dat het dichtst bij het desbetref‐
fende wiel zit.
Erop letten dat de krik goed onder
het kriksteunpunt staat. De kop
van de krik moet op een lijn met
het krikgat zijn. Krik oppompen
door op de wielsleutel/adapters te drukken, om de grondplaat goed
te plaatsen.
De auto (max. 3 cm) met de wiel‐
sleutel opkrikken totdat het wiel
van de grond komt.
4. Wielbouten/-moeren geheel losdraaien en met een doek
schoonvegen.
Wielbouten/-moeren bewaren op
een plek waar de schroefdraden
niet verontreinigd raken.
5. Wiel verwisselen.
6. Wielbouten/-moeren indraaien.
7. Auto omlaagbrengen.
8. Breng de wielsleutel aan (zet afhankelijk van de auto de wiel‐
sleutel op de adapters), contro‐
leer of deze goed zit en haal elke
wielbout/-moer kruislings aan.
Aanhaalkoppel is: 172 Nm (voor‐
wielaandrijving), 235 Nm (achter‐
wielaandrijving met dubbele
banden achter), 264 Nm (achter‐
wielaandrijving met enkele
banden achter).
Page 217 of 267

Verzorging van de auto2159. Wieldop terugplaatsen.Achterwielaandrijving, met
dubbele achterbanden: Breng de
ventielverlenger aan op het
achterwiel binnen voordat u de
wieldop aanbrengt.
Let op
Breng, indien van toepassing, anti‐
diefstalbouten aan het dichtst bij het
ventiel van de band (anders is het
wellicht niet mogelijk om de wieldop weer aan te brengen).
10. Het vervangen wiel 3 215 en het
boordgereedschap 3 203 opber‐
gen.
11. Nieuwe wiel op de auto laten uitbalanceren. Bandenspanning
3 251 van het gemonteerde wiel
alsmede het aanhaalmoment van
de wielbouten/-moeren zo spoe‐
dig mogelijk controleren.
Defecte band laten vervangen of
repareren.
Reservewiel Sommige auto's hebben in plaats van
een reservewiel een bandenrepara‐
tieset 3 209.Bij het aanbrengen van een reserve‐
wiel met een andere maat dan de
andere wielen kan het wiel worden
beschouwd als een tijdelijk reserve‐
wiel en gelden de betreffende maxi‐
mumsnelheden, zelfs als dit niet door
een label wordt aangegeven. Raad‐
pleeg een werkplaats voor informatie
over de geldende maximumsnelheid.Voorzichtig
Is het gemonteerde reservewiel
kleiner dan de andere wielen of
wordt het gebruikt in combinatie
met winterbanden, dan kunnen de
rijeigenschappen negatief worden
beïnvloed. Defecte band zo spoe‐
dig mogelijk laten vervangen.
Het reservewiel zit met een spil onder het frame van de auto en wordt vast‐
gezet door een kabel met de wielsleu‐
tel en de adapters (modelspecifiek)
vast te draaien.
Bij een maximaal beladen auto met
een lekke achterband moet de auto
mogelijk eerst opgekrikt worden om
bij het reservewiel te kunnen.
Maak het reservewiel los door de kabel met de wielsleutel en de adap‐ters (modelspecifiek) uit de afge‐
beelde sleuf te halen en laat het wiel
geheel zakken door de sleutel
rechtsom te draaien.
Voorzichtig
Laat het reservewiel alleen met de wielsleutel en de adapters (model‐ specifiek) zakken.
Het gebruik van pneumatisch
gereedschap is verboden. Hier‐
door kunnen de lierkabel en de
uitrusting beschadigd raken.
Page 218 of 267

216Verzorging van de auto
Zet het wiel rechtop, klik de houder
van de velg en maak het wiel los van
de kabel en de verbonden borging
door deze onderdelen door het
midden van het wiel te geleiden.
Bij auto's met dubbele achterbanden
is een extra montageplaat aan het
reservewiel bevestigd. Voorafgaand
aan gebruik van het wiel de moer
losdraaien en de montageplaat
verwijderen.Wanneer een reservewiel wordt
teruggeplaatst, moet u eerst de
montageplaat bevestigen (auto's met
dubbellucht achter) en deze met de
moer vastzetten.
Plaats het wiel rechtop en geleid
vervolgens de kabel en de verbonden houder vanaf de voorkant van het wiel(zijde met ventiel) door het midden
van het wiel. Breng de houder aan en
klik deze zodanig vast dat alles goed
zit en dat de voorkant van het wiel
(zijde met ventiel) omhoog wijst bij het
terugplaatsen.Zet het wiel onder het autoframe,
direct onder het liermechanisme.
Page 219 of 267

Verzorging van de auto217Zet daarna de kabel strak met de wiel‐
sleutel en de adapters door deze in de
afgebeelde sleuf te zetten en de sleu‐ tel linksom te draaien totdat het wiel
in de bovenste stand vastzit.9 Waarschuwing
Zorg ervoor dat de buitenzijde van
het wiel (de zijde met het ventiel)
naar boven is gericht wanneer het reservewiel onder het frame van
de auto wordt teruggeplaatst.
Compact reservewiel
Voorzichtig
Is het gemonteerde reservewiel
kleiner dan de andere wielen of
wordt het gebruikt in combinatie
met winterbanden, dan kunnen de
rijeigenschappen negatief worden
beïnvloed. Defecte band zo spoe‐
dig mogelijk laten vervangen.
Slechts één compact reservewiel
monteren. Niet sneller rijden dan
80 km/u . In bochten langzaam rijden.
Niet langdurig gebruiken.
Als uw auto een lekke band krijgt
wanneer u een ander voertuig sleept,
moet u het compact reservewiel voor‐ aan plaatsen en een volwaardig wiel
achteraan.
Sneeuwkettingen 3 209.
Zomer- en winterbanden Bij gebruik van winterbanden kan blij‐
ken dat er nog een zomerband om het
reservewiel ligt.
Als u een reservewiel met een zomer‐ band erom gebruikt, kan de bestuur‐
baarheid van de auto worden beïn‐
vloed, met name op gladde wegen.
Draairichtingsgebonden banden
Draairichtingsgebonden banden zo
monteren dat ze in de rijrichting afrol‐ len. De draairichting is herkenbaar
aan een symbool (bijv. een pijl) op de
zijwand van de band.
Voor banden die tegen de draairich‐
ting in gemonteerd zijn geldt:
● Rijeigenschappen worden moge‐
lijk nadelig beïnvloed. Laat de
defecte band zo snel mogelijkvervangen of repareren en breng deze in plaats van het reserve‐
wiel aan.
● Niet sneller rijden dan 80 km/u.
● Bij regen en sneeuw bijzonder voorzichtig rijden.
Page 220 of 267

218Verzorging van de autoStarthulp gebruikenDe starthulpaansluiting zit in de
motorruimte.
Bij een ontladen accu kan de motor
worden gestart met hulpstartkabels
en de accu van een ander voertuig.
Niet starten met een snellader.9 Waarschuwing
Hulpstartkabels alleen met de
uiterste voorzichtigheid gebrui‐
ken. Elke afwijking van de onder‐ staande instructies kan letsel of
schade als gevolg van het explo‐
deren van de accu's en schade
aan de elektrische systemen van
beide auto's tot gevolg hebben.
9 Waarschuwing
Laat de accu niet in contact komen
met de ogen, huid, weefsels en
lakwerk. De vloeistof bevat
zwavelzuur, dat bij direct contact
letsel en schade kan veroorzaken.
Voorzichtig
Vóór het gebruik van de starthulp
moet het luchtveringssysteem
uitgeschakeld zijn.
Luchtvering 3 142.
● De accu van de auto nooit aan
vonken of open vuur blootstellen.
● Een ontladen accu kan al bij een temperatuur van 0 °C bevriezen.
Ontdooi de bevroren accu alvo‐
rens hulpstartkabels aan te slui‐ ten.
● Bij werkzaamheden aan de accu oogbescherming en bescher‐
mende kleding dragen.
● Starthulpaccu met dezelfde spanning (12 volt) gebruiken. Decapaciteit van de hulpstartaccu
(Ah) mag niet veel minder zijn
dan die van de lege accu.
● Starthulpkabels met geïsoleerde aansluitklemmen en een diame‐
ter van minstens 25 mm 2
gebrui‐
ken.
● De ontladen accu niet van het boordnet loskoppelen.
● Alle onnodige stroomverbruikersuitschakelen.
● Schakel het luchtveringssysteem
uit 3 142.
● Tijdens de hulpstart niet over de accu van de auto leunen.
● De aansluitklemmen van de ene kabel mogen die van de andere
niet raken.
● Ook de auto's mogen elkaar tijdens de hulpstart niet raken.
● Trek de handrem aan en schakel
neutraal (handgeschakelde
versnellingsbak) of N (geautoma‐
tiseerde versnellingsbak) in.