Peugeot 206 P 2010 Handleiding (in Dutch)
Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2010, Model line: 206 P, Model: Peugeot 206 P 2010Pages: 107, PDF Size: 3.94 MB
Page 1 of 107

15
INSTRUMENTENPANEEL BENZINE - DIESEL MET
HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK
De klokken en verklikkerlampjes op het instrumentenpaneel geven informatie over
de werking van de auto.
4. Snelheidsmeter.
Geeft de wagensnelheid aan (km/h).
5. Display.
6. Knop nulstelling.
Knop voor de nulstelling van de ge- selecteerde functie (dagteller of on-
derhoudsindicator).
7. Dimmer dashboardverlichting.
Voor instelling van de lichtsterkte van de dashboardverlichting.
KLOKKEN
1. Toerenteller.
Geeft het motortoerental aan (x 1000 t/min).
2. Brandstofniveaumeter.
Geeft de resterende hoeveelheid brandstof in de tank aan.
3. Koelvloeistoftemperatuurmeter.
Geeft de koelvloeistoftemperatuur aan (°Celsius).
A. Snelheidsregelaar.
Snelheidsbegrenzer.
(km/h)
B. Dagteller.
(km)
C. Onderhoudsindicator.
(km), vervolgens,
Kilometerteller.
(km)
Deze drie functies worden achter- eenvolgens weergegeven als het
contact wordt aangezet.
Raadpleeg voor meer informatie over
de werking en de weergave van een
bepaalde functie het desbetreffende
hoofdstuk.
Display
Page 2 of 107

!
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
16
Controlelampjes kunnen constant
branden of knipperen.
Een aantal controlelampjes heeft
beide mogelijkheden. Of het con-
stant branden of knipperen van
een controlelampje duidt op een
storing, is afhankelijk van de wer-
kingsfase van de auto.
CONTROLELAMPJES
De controlelampjes geven de bestuur-
der informatie over de werking van een
systeem (ingeschakeld of uitgescha-
keld) of waarschuwen de bestuurder in
het geval van een storing (waarschu-
wingslampje). Bijbehorende waarschuwingen
Sommige controlelampjes kunnen gaan
branden in combinatie met een geluids-
signaal en een melding op het multi-
functionele display.
Bij het aanzetten van het contact
Als het contact wordt aangezet, gaan
bepaalde waarschuwingslampjes en-
kele seconden branden.
Zodra de motor wordt gestart, moeten
deze lampjes weer uitgaan.
Als het lampje blijft branden, controleer
dan voordat u gaat rijden welke functie
het betreft.
Page 3 of 107

17
Controlelampjes ingeschakelde functies
De volgende controlelampjes geven aan dat de desbetreffende functie is ingeschakeld.
Controlelampje brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen
Richtingaanwijzer
links knippert, met
geluidssignaal. Als u de lichtschakelaar
omlaag beweegt.
Richtingaanwijzer
rechts knippert, met
geluidssignaal. Als u de lichtschakelaar
omhoog beweegt.
Dimlicht permanent. De lichtschakelaar staat in de
stand "Dimlicht". Draai de schakelaar in de gewenste stand.
Grootlicht permanent. Als u de lichtschakelaar naar u
toe trekt. Trek aan de lichtschakelaar om terug te
schakelen naar dimlicht.
Mistlampen
vóór permanent. De mistlampen vóór zijn
ingeschakeld. Draai de ring twee standen naar achteren om
de mistlampen vóór uit te schakelen.
Mistachterlichten permanent. De mistachterlichten zijn
ingeschakeld. Draai de ring naar achteren om de
mistachterlichten uit te schakelen.
Voorgloeien
dieselmotor permanent. Het contactslot staat in de
tweede stand (Contact). Wacht met starten tot het controlelampje is gedoof
d.
De wachttijd is afhankelijk van de
weersomstandigheden.
Page 4 of 107

CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
18
Verklikkerlampjes uitgeschakelde functies
De volgende verklikkerlampjes geven aan dat de desbetreffende functie handmatig is uitgeschakeld.
Het branden van een van deze verklikkerlampjes gaat gepaard met e en geluidssignaal en een melding op het multifunctio-
nele display.
Controlelampje brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen
Passagiersairbag
permanent. De schakelaar aan
passagierszijde op het
dashboardkastje staat in de
stand "
OFF ".
De frontairbag aan
passagierszijde is
uitgeschakeld.
In dit geval kunt u een
kinderzitje met de "rug in de
rijrichting" plaatsen. Zet de schakelaar in de stand "
ON " om
de frontairbag aan passagierszijde in te
schakelen. Bevestig in dit geval op deze
zitplaats geen kinderzitje met de "rug in de
rijrichting".
De passagiersairbag wordt automatisch
ingeschakeld als de motor wordt gestart.
knippert. De airbag is defect. Raadpleeg het PEUGEOT-ne twerk.
ESP/ASR permanent. De toets linksonder op het
dashboard wordt ingedrukt. Het
bijbehorende controlelampje
gaat branden.
De functie ESP/ASR wordt
uitgeschakeld.
ESP: dynamische
stabiliteitscontrole.
ASR: antispinregeling. Druk op de toets om de functie ESP/ASR in te
schakelen. Het controlelampje dooft.
Het systeem wordt automatisch opnieuw
ingeschakeld bij snelheden hoger dan
ongeveer 50 km/h.
De functie ESP/ASR wordt automatisch
ingeschakeld als de motor wordt gestart.
Page 5 of 107

19
Waarschuwingslampjes
Als bij draaiende motor of tijdens het rijden een van de volgende verklikkerlampjes gaat branden, wijst dit op een storing in
het desbetreffende systeem en moet de bestuurder actie onderneme n.
Lees in het geval van een storing waarbij een waarschuwingsl ampje gaat branden de aanvullende informatie, die via een
melding op het multifunctionele display wordt weergegeven.
Raadpleeg indien nodig het PEUGEOT-netwerk.
Controlelampje brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen
STOP
permanent in
combinatie
met een ander
waarschuwingslampje. Dit waarschuwingslampje brandt bij
een storing met betrekking tot het
remsysteem, de motoroliedruk of bij
een te hoge koelvloeistoftemperatuur. Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige
plaats.
Zet het contact af en neem contact op met het
PEUGEOT-netwerk.
Remsysteem permanent.
Het remvloeistofniveau is te
laag.
Vul het niveau bij met een vloeistof voorzien van
een
artikelnummer van PEUGEOT.
Als het probleem zich blijft voordoen, laat het
systeem dan controleren bij het PEUGEOT-netwerk.
+ permanent, in
combinatie met het
waarschuwingslampje ABS. Er is een storing in de
elektronische remdrukregelaar
(REF). Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
Antiblokkeersysteem
(ABS) permanent. Er is een storing in het
antiblokkeersysteem. De normale remwerking blijft behouden.
Rijd voorzichtig met lage snelheid en raadpleeg
zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk.
Dynamische
stabiliteitscontrole (ESP/ASR)
knippert. De ESP-/ASR-regeling is
actief. Deze functie verbetert de aandrijving en zorgt
voor een betere koersstabiliteit.
permanent. Storing in de ESP-/ASR-
regeling, tenzij deze is
uitgeschakeld en het lampje in
de schakelaar brandt. Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
Page 6 of 107

CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
20
Controlelampje brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen
Zelfdiagnose
motor permanent.
Er is een storing in de
emissieregeling.
Het controlelampje moet doven als de motor wordt g
estart.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk als dit niet het gev al is.
knippert. Er is een storing in het
motormanagementsysteem. Kans op beschadiging van de katalysator.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
Laag brandstofniveau
permanent,
met de wijzer in het rode gebied. Als het lampje gaat branden
zit er nog ongeveer
5 liter
brandstof in de tank.
Vanaf dit moment worden de
laatste liters brandstof in de
tank aangesproken. Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen
dat u met een lege tank strandt.
Dit controlelampje gaat elke keer na het
aanzetten van het contact branden zolang er
niet voldoende brandstof getankt is.
Inhoud brandstoftank: ongeveer
50 liter .
Rijd nooit door tot de tank helemaal leeg is,
hierdoor kunnen het emissieregelsysteem en
het injectiesysteem beschadigd raken.
Te hoge
koelvloeistoftemperatuur permanent,
met de wijzer in het rood. De temperatuur van de
koelvloeistof is te hoog. Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige
plaats.
Wacht met het eventueel bijvullen van de
koelvloeistof tot de motor is afgekoeld.
Als het probleem zich blijft voordoen,
raadpleeg dan het PEUGEOT-netwerk.
Motoroliedruk permanent. Er is een storing in de
motorsmering. Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige
plaats.
Parkeer de auto, zet het contact af en
raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
Page 7 of 107

21
Controlelampje brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen
Laadstroom
accu permanent.
Er is een storing in het
laadstroomcircuit van de accu
(vervuilde of losgeraakte
accuklemmen, aandrijfriem dynamo
ontspannen of gebroken...). Het lampje moet doven als de motor wordt
gestart.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk als dit niet
het geval is.
Een of meer
portier
e
n
geopend permanent, bij
een snelheid lager dan 10 km/h.
Eén van de portieren is niet
goed gesloten. Sluit het desbetreffende portier.
permanent in
combinatie met een
geluidssignaal, bij een
snelheid hoger dan 10 km/h.
Veiligheidsgordel
niet vastgemaakt of
losgemaakt. permanent. De bestuurder heeft zijn
veiligheidsgordel niet
vastgemaakt of losgemaakt. Trek aan de gordel en klik de gesp vast in de
gesphouder.
Airbags tijdelijk.
Het lampje brandt gedurende
enkele seconden en dooft als
het contact wordt aangezet.
Het lampje moet doven zodra de motor wordt gestart
.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk als dit niet het
geval is.
permanent. Er is een storing in een van de
airbags of de pyrotechnische
gordelspanners. Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
Page 8 of 107

ii
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
22
KOELVLOEISTOFTEMPERATUURMETER
De koelvloeistoftemperatuurmeter geeft
de bestuurder tijdens het rijden informa-
tie over de koelvloeistoftemperatuur.
Als bij draaiende motor de wijzer zich
bevindt in:
- zone A , is de temperatuur in orde,
- zone B , is de temperatuur te hoog.
Het verklikkerlampje te hoge koel-
vloeistoftemperatuur 1 gaat branden
in combinatie met het verklikker-
lampje STOP , een geluidssignaal
en een melding op het multifunctio-
nele display.
Stop zo snel mogelijk op een veilige
plaats.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk. De temperatuur en de druk in het koel-
circuit beginnen na enkele minuten rij-
den te stijgen.
Alvorens koelvloeistof bij te vullen:
wacht tot de motor is afgekoeld,
draai de dop twee omwentelingen
los om de druk te laten dalen,
verwijder vervolgens de dop,
vul bij tot aan het merkteken "MAXI"
(cirkelvormig streepje).
Bij de benzinemotoren wordt de
motorkoeling elektronisch aange-
stuurd om het brandstofverbruik te
verminderen. De koelvloeistoftem-
peratuur is dus niet meer alleen af-
hankelijk van de buitentemperatuur
en de gebruiksomstandigheden
van de auto.
Het is bijvoorbeeld mogelijk dat de
koelvloeistoftemperatuur in stads-
verkeer bij koud weer iets hoger is
dan bij warm weer.
Page 9 of 107

23
ONDERHOUDSINDICATOR
De onderhoudsindicator geeft aan hoe-
veel kilometer u nog verwijderd bent
van het eerstvolgende onderhoud vol-
gens het onderhoudsschema van de
fabrikant.
Deze afstand wordt berekend vanaf de
laatste nulstelling van de onderhoudsin-
dicator op basis van twee parameters:
- het aantal afgelegde kilometers,
- de verstreken tijd sinds het laatste onderhoud. De afstand tot de eerstvolgende
beurt is meer dan 1.000 km
Als het contact wordt aangezet, gaat
gedurende 5 seconden de onderhouds-
sleutel branden. De kilometerteller geeft
de resterende kilometers tot het eerst-
volgende onderhoud aan.
Voorbeeld: De afstand tot het eerstvol-
gende onderhoud bedraagt 4.800 km.
Als het contact wordt aangezet, geeft
het display gedurende 5 seconden het
volgende aan:
5 seconden na het aanzetten van het
contact verdwijnt de sleutel ; de tel-
ler geeft weer de kilometerstand en de
stand van de dagteller aan. De afstand tot de eerstvolgende
beurt is minder dan 1.000 km
Voorbeeld: de afstand tot het eerstvol-
gende onderhoud bedraagt 900 km.
Als het contact wordt aangezet, geeft
het display gedurende 5 seconden het
volgende aan:
5 seconden na het aanzetten van het
contact treedt de kilometerteller weer
in werking en blijft de sleutel branden
om aan te geven dat er binnenkort on-
derhoudswerkzaamheden uitgevoerd
moeten worden.
Page 10 of 107

ii
ii
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
24
Als u na deze handeling de accu
wilt loskoppelen, vergrendel dan
de auto en wacht minimaal 5 mi-
nuten. Het op 0 zetten van de on-
derhoudsindicator zal anders niet
worden opgeslagen.
Op 0 zetten van de
onderhoudsindicator
De onderhoudsindicator moet na elke
onderhoudsbeurt op 0 gezet worden.
Voer dit als volgt uit:
zet het contact af,
druk op de resetknop van de dagtel-
ler en houd deze ingedrukt,
zet het contact aan; de kilometertel-
ler begint terug te tellen,
laat de knop los als het display "=0"
aangeeft; de sleutel verdwijnt.
De factor tijd kan worden mee-
gewogen bij de nog af te leggen
kilometers, afhankelijk van de rij-
gewoonten van de bestuurder.
De sleutel kan ook gaan branden
als het interval van twee jaar is
overschreden.
De afstand tot de eerstvolgende
beurt is overschreden
Als het contact wordt aangezet, gaat gedurende
5 seconden
de sleutel knipperen om aan te
geven dat de onderhoudswerkzaamheden zo
spoedig mogelijk uitgevoerd moeten worden.
Voorbeeld: u hebt de afstand tot de eerstvolgen-
de onderhoudsbeurt met 300 km overschreden.
Als het contact wordt aangezet, geeft het dis-
play gedurende 5 seconden het volgende aan:
5 seconden na het aanzetten van het
contact treedt de kilometerteller weer in
werking en blijft de sleutel branden .