Peugeot 208 2017 Handleiding (in Dutch)
Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2017, Model line: 208, Model: Peugeot 208 2017Pages: 304, PDF Size: 11.54 MB
Page 41 of 304
39
Vervangen van de batterij
Batterij ref.: CR1620 / 3 V.
A ls de batterij van de
afstandsbediening leeg is, wordt u
gewaarschuwd door dit lampje op
het dashboard, een geluidssignaal,
en een melding op het display.
F
W
ip het deksel met een kleine
schroevendraaier bij de uitsparing los.
F
V
erwijder het deksel.
F
V
erwijder de lege batterij.
F
P
laats een nieuwe batterij met de juiste
polariteit in de houder.
F
D
ruk het deksel vast.Gooi de lege batterijen van de
afstandsbediening niet weg: ze
bevatten metalen die schadelijk zijn
voor het milieu.
Lever lege batterijen in bij een speciaal
verzamelpunt. Sleutels verloren
Ga met het kentekenbewijs van de auto,
uw legitimatiebewijs en, indien mogelijk, de
sleutelcode naar het PEUGEOT-netwerk.
Het PEUGEOT-netwerk kan de speciale
code van de sleutel en de transponder
opzoeken en voor nieuwe sleutels zorgen.
Stilstaande auto
Het rijden met vergrendelde portieren kan in
noodgevallen de toegang tot het interieur voor
de hulpdiensten bemoeilijken.
Laat uit veiligheidsoverwegingen geen
kinderen alleen achter in de auto.
Neem in alle gevallen de sleutel mee als u de
auto verlaat.
Afstandsbediening
De radiografische afstandsbediening is erg
gevoelig. Het is raadzaam om niet met de
knoppen er van te spelen om te voorkomen
dat de portieren per ongeluk ontgrendeld
worden.
Druk nooit op de knoppen van uw
afstandsbediening buiten het bereik en het
zicht van uw auto. De afstandsbediening
kan dan onbruikbaar worden en moet in dat
geval opnieuw worden gesynchroniseerd.
Geen enkele afstandsbediening kan
functioneren als de sleutel in het
contactslot zit, zelfs als het contact uitstaat,
behalve voor het synchroniseren. Diefstalbeveiliging
Breng geen wijzigingen aan in de
elektronische startblokkering; dit kan tot
storingen leiden.
Gebruikte auto
Laat door het PEUGEOT-netwerk controleren
of alle in uw bezit zijnde sleutels met uw auto
zijn gelinkt, zodat u er zeker van kunt zijn dat
deze sleutels de enige zijn waarmee uw auto
ontgrendeld en gestart kan worden.
2
Toegang tot de auto
Page 42 of 304
40
Centrale vergrendeling
Met deze functie kunnen de portieren en de
achterklep van binnenuit worden vergrendeld of
ontgrendeld.
Vergrendelen
F Druk op deze toets.
De portieren en de bagageruimte worden
vergrendeld.Het verklikkerlampje gaat branden.
Als één van de portieren is geopend,
werkt de centrale vergrendeling van
binnenuit niet.
Ontgrendelen
F Druk nogmaals op deze toets. Het verklikkerlampje gaat uit. Bij vergrendeling / supervergrendeling
van buitenaf
Als de auto van buitenaf is vergrendeld of
als de super vergrendeling van buitenaf is
ingeschakeld, werkt de schakelaar niet.
F
A
ls de auto vergrendeld is, trek
dan aan de binnenportiergreep van
een van de portieren om de auto te
ontgrendelen.
F
A
ls de supervergrendeling is
ingeschakeld, moet u het -systeem
of de sleutel gebruiken om de auto te
ontgrendelen.
Automatische centrale
vergrendeling
De portieren worden tijdens het rijden
automatisch vergrendeld (bij een snelheid
hoger dan 10
km/h).
F
H
oud om deze functie in of
uit te schakelen (standaard
ingeschakeld) deze knop
ingedrukt tot een melding op het
scherm verschijnt.
Het rijden met vergrendelde portieren
kan in noodgevallen de toegang tot
het interieur voor de hulpdiensten
bemoeilijken.
Bagageruimte
Openen
Ontgrendel de auto.
F
D
ruk op de ontgrendelknop van de
achterklep om deze te openen en zet de
achterklep omhoog.
Sluiten
F Trek de achterklep omlaag aan de handgreep aan de binnenzijde.
F
D
ruk indien nodig op de bovenzijde van de
achterklep om deze volledig te sluiten.
Toegang tot de auto
Page 43 of 304
41
Achterklep niet goed gesloten
Bij draaiende motor wordt dit
gesignaleerd door:
-
h
et branden van dit
verklikkerlampje,
-
e
en waarschuwingsmelding
die enkele seconden wordt
weergegeven.
Tijdens het rijden (bij een snelheid hoger dan
10
km/h) wordt dit gesignaleerd door:
-
h
et branden van dit verklikkerlampje,
-
e
en waarschuwingsmelding die enkele
seconden wordt weergegeven,
-
e
en geluidssignaal.
Noodbediening
Hiermee kan bij een lege accu of een eventuele
storing in de centrale vergrendeling het
kofferdeksel mechanisch ontgrendeld worden.
Vrijzetten
F Klap de achterbank naar voren om bij het slot in de bagageruimte te komen. F
S
teek een kleine schroevendraaier in de
opening A van het slot om de achterklep te
ontgrendelen.
F
V
erplaats de nok naar links.
Alarmsysteem
Het systeem bestaat uit de volgende typen
beveiliging:
- Uitwendige beveiliging
Dit systeem houdt de te openen
carrosseriedelen van de auto in de gaten.
Het alarm gaat af als iemand een portier,
het kofferdeksel of de motorkap probeert te
openen.
- Interieurbeveiliging
Dit systeem treedt in werking als er
bewegingen in het interieur worden
waargenomen.
Het alarm gaat af als er een ruit wordt
ingeslagen, als iets of iemand de auto
binnendringt of als iets of iemand in de auto
beweegt.
- Wegsleepbeveiliging (GTi)
Dit systeem treedt in werking als er
veranderingen in de wagenhoogte worden
waargenomen.
Het alarm gaat af als de auto wordt opgetild,
verplaatst of aangestoten.
2
Toegang tot de auto
Page 44 of 304
42
Zelfbeveiligingsfunctie
Het alarm gaat af als iemand probeert
de accu, de bedieningseenheid of de
kabels van de sirene uit te schakelen of te
beschadigen.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats alvorens u
werkzaamheden aan het alarmsysteem
uitvoert.
Volledige beveiliging
Inschakelen
F Z et het contact.uit en verlaat de auto.
F
D
ruk op de vergrendelknop van
de afstandsbediening.
De omtrekbeveiliging wordt geactiveerd na
5
seconden.
De interieurbeveiliging wordt geactiveerd na
45
seconden.
Indien een portier of de achterklep niet goed is
gesloten, wordt de auto niet vergrendeld, maar
worden de omtrek- en interieurbeveiliging na
45
seconden wel ingeschakeld. Uitschakelen
F
D
ruk op de ontgrendelknop van
de afstandsbediening.
Automatisch inschakelen (afhankelijk van
de uitvoering)
Het systeem wordt automatisch ingeschakeld
2 minuten nadat het laatste portier of de
achterklep is gesloten.
Beveiliging – met alleen
de omtrekbeveiliging
ingeschakeld
Schakel de interieurbeveiliging (en
wegsleepbeveiliging als uw auto hiermee is
uitgerust) uit om te voorkomen dat het alarm
onnodig wordt ingeschakeld als bijvoorbeeld:
-
e
en huisdier in de auto zit,
-
e
en ruit open staat,
-
d
e auto gewassen wordt, Uitschakelen van de interieurbeveiliging
De wegsleepbeveiliging wordt ook
uitgeschakeld (als uw auto hiermee is
uitgerust).
F
Z
et het contact uit.
F
D
ruk binnen 10 seconden op
de knop tot het verklikkerlampje
blijft branden.
F
V
erlaat de auto.
F
D
ruk onmiddelijk op de
vergrendelknop van de
afstandsbediening.
Alleen de omtrekbeveiliging wordt
ingeschakeld; het verklikkerlampje
knippert één keer per seconde.
De interieur- en wegsleepbeveiliging
worden uitsluitend uitgeschakeld als deze
procedure elke keer na het afzetten van
het contact wordt uitgevoerd.
Het alarmsysteem is geactiveerd:
het verklikkerlampje van de knop zal
één keer per seconde knipperen. Het alarmsysteem wordt
uitgeschakeld; het verklikkerlampje
van de knop gaat uit.
Om het afgaan van het alarm
bij het openen van een portier
of de achterklep te voorkomen,
moet voor het openen eerst
op de ontgrendelknop van de
afstandsbediening worden gedrukt.
Toegang tot de auto
Page 45 of 304
43
Vergrendelen van de auto
zonder het alarmsysteem in
te schakelen
F Vergrendel de auto of schakel de supervergrendeling in met de sleutel
in het slot van het bestuurdersportier.
Afgaan van het alarm
Gedurende 30 seconden klinkt de sirene en
k nipperen de richtingaanwijzers.
Als het alarm voor de 11e keer afgaat, worden
de beveiligingsfuncties uitgeschakeld.
Als het verklikkerlampje van
de knop snel knippert bij het
ontgrendelen van de auto met de
afstandsbediening, is het alarm
tijdens uw afwezigheid afgegaan.
Het lampje stopt met knipperen als
het contact wordt aangezet.
Beveiligingsfuncties
uitschakelen
Om het alarm te stoppen, bijvoorbeeld als de
afstandsbediening niet werkt:
F
O
ntgrendel de auto met de sleutel in het
slot van het bestuurdersportier.
F
O
pen het portier; het alarm gaat af.
F
S
chakel het contact in; het alarm stopt. Het
verklikkerlampje gaat uit.
Storing
Als bij het aanzetten van het contact
het verklikkerlampje van de knop
blijft branden, duidt dit op een
storing in het systeem.
Laat het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Ruitbediening
Handmatig schakelen
Openen
Duw de schakelaar tot aan het
zware punt. De ruit stopt zodra u de
schakelaar loslaat.
Sluiten
Trek de schakelaar tot het zware
punt. De ruit stopt zodra u de
schakelaar loslaat.
2
Toegang tot de auto
Page 46 of 304
44
Automatische bediening
(volgens uitvoering)
Openen
Duw de schakelaar voorbij het zware
punt: zodra u de schakelaar loslaat
wordt de ruit volledig geopend.
Bedien de schakelaar opnieuw om
het openen of sluiten te stoppen.
Sluiten
Trek de schakelaar voorbij het zware
punt: zodra u de schakelaar loslaat
wordt de ruit volledig gesloten.
Bedien de schakelaar opnieuw om
het openen of sluiten te stoppen.
De elektrisch bedienbare ruiten kunnen
nog worden bediend tot ongeveer
1
minuut nadat de contactsleutel is
verwijderd.
Na die tijd kunnen de ruiten niet meer
worden bediend. Zet het contact aan om
de ruiten weer te kunnen bedienen.
Beveiliging tegen beknellen
Uitschakeling van de
elektrische ruitbediening
van de achterportier
Druk, voor de veiligheid van uw
kinderen, op de schakelaar om de
elektrische ruitbediening achter,
ongeacht de stand van de ruiten, te
blokkeren.
Als het lampje brandt, is de ruitbediening
achter geblokkeerd. Als het lampje is gedoofd,
is de ruitbediening achter niet geblokkeerd.
Resetten
Nadat de accukabels los zijn geweest, moet de
ruitbediening opnieuw gereset worden.
Tijdens deze handelingen is de beveiliging
tegen beknellen uitgeschakeld:
-
l
aat de ruit volledig zakken en weer volledig
omhoog gaan. De ruit zal telkens een paar
centimeters hoger komen. Herhaal deze
procedure totdat de ruit volledig dicht is
-
e
n houd de schakelaar na het sluiten nog
minimaal 1
seconde vast.
Neem bij het verlaten van de auto, zelfs
voor een korte periode, altijd de sleutel
mee.
Wanneer tijdens het bedienen van de ruit
iets tussen de ruit en de sponning bekneld
raakt, moet de ruit weer worden geopend.
Druk daar voor op de desbetreffende
schakelaar.
Wanneer de bestuurder de ruit aan
passagierszijde bedient, moet deze er van
verzekerd zijn dat niets het correcte
sluiten van de ruit hindert.
De bestuurder moet er van verzekerd zijn
dat de passagiers op de juiste manier
gebruik maken van de elektrische
ruitbediening.
Let er goed op dat kinderen zich tijdens
het bedienen van de ruiten niet kunnen
bezeren.
(volgens uitvoering)
Als de ruit sluit en tegen een obstakel stuit,
stopt de ruit en gaat deze direct gedeeltelijk
weer open.
Als de ruit niet automatisch wil
sluiten, druk dan op de schakelaar
om de ruit helemaal te openen
en trek ver volgens de schakelaar
omhoog tot de ruit volledig is
gesloten. Houd de schakelaar na
het sluiten nog ongeveer 1
seconde
vast.
Tijdens deze handelingen is de
antiklemvoorziening uitgeschakeld.
Toegang tot de auto
Page 47 of 304
45
PEUGEOT i-Cockpit
Stel voordat u gaat rijden uw zitpositie af in de
volgende volgorde om de ergonomie van de
PEUGEOT i- Cockpit optimaal te benutten:
-
d
e hoogte van de hoofdsteun,
-
d
e hoek van de rugleuning,
-
d
e hoogte van de zitting van de stoel,
-
d
e verstelling in lengterichting van de
zitting,
-
d
e diepte en ver volgens de hoogte van het
stuurwiel,
-
d
e binnenspiegel en buitenspiegels.
Comfortabel zitten
Bepaalde in deze rubriek beschreven
afstelmogelijkheden van de stoelen zijn
afhankelijk van het uitrustingsniveau en het
land van verkoop.
Bestuurdersstoel
Neem plaats op de stoel en zorg er voor dat uw
bekken, uw rug en uw schouders goed tegen
de rugleuning steunen.
De stoelhoogte moet zodanig worden in gesteld
dat uw ogen naar het midden van de voorruit
kijken.
De ruimte boven uw hoofd moet min. 10 cm
bedragen. Zorg er bij het verstellen van de stoel in
lengterichting voor dat u de pedalen volledig
kunt intrappen zonder uw benen geheel te
strekken.
De knieruimte dient tenminste 10
cm
tot het dashboard te bedragen om de
bedieningselementen daarop te kunnen
bereiken.
Zet de rugleuning zo recht mogelijk; kantel
deze nooit verder dan 25°.
De juiste stand van de hoofdsteun is als de
bovenzijde van de hoofdsteun zich ter hoogte
van de bovenzijde van het hoofd bevindt.
Stel de lengte van de zitting af zodat uw
bovenbenen goed worden ondersteund.
Stel de lendensteun af op de vorm van uw
wervelkolom.
Stel het stuur zodanig af dat dit tenminste
25 cm ver wijderd is van uw borstbeen en dat
uw armen iets gebogen zijn.
Het stuur mag het instrumentenpaneel niet aan
het zicht onttrekken.
Stel de stoel uit veiligheidsover wegingen
uitsluitend af als de auto staat geparkeerd.
Zet als uw auto is uitgerust met elektrisch
verstelbare stoelen eerst het contact aan
om de stoelen te kunnen verstellen.
Controleer, zodra deze afstellingen zijn
uitgevoerd, of u goed zicht hebt op het
"head-up" instrumentenpaneel boven het
kleine stuurwiel.
3
Ergonomie en comfort
Page 48 of 304
46
StuurwielverstellingPassagiersstoel
Neem plaats op de stoel en zorg er voor dat uw
bekken, uw rug en uw schouders goed tegen
de rugleuning steunen.
Zorg bij het verstellen van de stoel in
lengterichting voor een afstand van ten minste
25 cm tot het dashboard.
De juiste stand van de hoofdsteun is als de
bovenzijde van de hoofdsteun zich ter hoogte
van de bovenzijde van het hoofd bevindt. F
Trek
bij stilstaande auto aan de hendel om
het verstelmechanisme van het stuur wiel te
ontgrendelen.
F V erstel het stuur wiel in hoogte en diepte
voor een optimale zithouding.
F
D
uw tegen de hendel om het stuur wiel te
vergrendelen.
Deze afstellingen mogen om
veiligheidsredenen alleen worden
uitgevoerd als de auto stilstaat.
Spiegels
Buitenspiegels
Uit veiligheidsoverwegingen moeten de
spiegels zo zijn afgesteld dat de dode
hoek zo klein mogelijk is.
Handmatig verstellen
F Beweeg de hendel in de vier richtingen om de spiegel goed af te stellen.
Inklappen
F
K
lap de buitenspiegels na het parkeren in
om beschadiging te voorkomen.
F
K
lap de buitenspiegels voordat u gaat rijden
weer uit.
De buitenspiegels hebben geen automatische
ontwaseming.
Ergonomie en comfort
Page 49 of 304
47
Elektrisch verstellen
F Beweeg de schakelaar A naar rechts of links om de desbetreffende buitenspiegel te
selecteren.
F
D
uw de knop B in een van de vier richtingen
om de spiegel af te stellen.
F
Z
et knop A weer terug op de begingstand
(midden).
Inklappen / uitklappen Vergrendel de auto; de
buitenspiegels worden automatisch
ingeklapt.
Wanneer u de auto ontgrendelt,
worden de buitenspiegels
automatisch uitgeklapt.
F
T
rek, als het contact is aangezet,
schakelaar A naar achteren om de
buitenspiegels in te klappen.
F
B
eweeg de knop nogmaals naar achteren
om de buitenspiegels uit te klappen. Als de buitenspiegels zijn ingeklapt met
behulp van schakelaar A
, worden ze niet
automatisch uitgeklapt als de auto wordt
ontgrendeld. Trek nogmaals de schakelaar
A naar achteren om de buitenspiegels uit
te klappen.
Voor werpen die u in de binnenspiegel ziet,
zijn dichterbij dan ze lijken.
Hiermee moet rekening worden
gehouden om de afstand ten opzichte
van achteropkomend verkeer goed in te
schatten.
Het in- en uitklappen van de
buitenspiegels met de afstandsbediening
kan worden uitgeschakeld door een
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Klap de buitenspiegels in als u uw auto
in een automatische autowasstraat laat
wassen.
Indien nodig kunnen de buitenspiegels
handmatig worden ingeklapt.
Binnenspiegel
De binnenspiegel is voorzien van een
antiverblindingsstand waardoor de spiegel
donkerder wordt en de bestuurder minder
hinder onder vindt van bijvoorbeeld de zon
en van de koplampen van achteropkomend
verkeer.
Handbediend model
Verstellen
F S tel de spiegel af zoals deze in de dagstand
staat.
Dag-/nachtstand
F
T
rek aan het hendeltje om de spiegel in de
nachtstand te zetten.
F
D
uw het hendeltje naar voren om de spiegel
terug te zetten in de dagstand.
3
Ergonomie en comfort
Page 50 of 304
48
"Elektrochromatische"
binnenspiegel
Zodra de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld, wordt de spiegel in de
dagstand gezet voor een maximaal zicht
naar achteren.
Dankzij een sensor die de hoeveelheid licht die
vanaf de achterzijde van de auto op de spiegel
valt meet, gaat de binnenspiegel geleidelijk en
automatisch over van de dag- in de nachtstand.
Vo or stoelen
Zorg er bij het verstellen van de stoel naar
achteren voor dat het schuiven van de
stoel niet wordt verhinderd door personen
of voorwerpen.
Er is een risico op bekneld raken van de
achterpassagiers of op blokkeren van de
stoel als grote voor werpen op de vloer
achter de stoel zijn geplaatst.
Standaardstoelen
In lengterichting verstellen
F Trek de beugel omhoog en schuif de stoel
naar voren of naar achteren.
Ergonomie en comfort