PEUGEOT 508 2021 Instructieboekje (in Dutch)
Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2021, Model line: 508, Model: PEUGEOT 508 2021Pages: 292, PDF Size: 8.68 MB
Page 151 of 292

149
Rijden
6Als de auto het obstakel zeer dicht is genaderd,
verschijnt het symbool "Gevaar" op het scherm.
Parkeerhulp vóór
De parkeerhulp vóór is een aanvulling op de
parkeerhulp achter en wordt geactiveerd zodra er bij
een rijsnelheid van maximaal 10 km/h vóór de auto
een obstakel wordt gedetecteerd.
De werking van de parkeerhulp vóór wordt
onderbroken als de auto langer dan drie
seconden stilstaat terwijl een versnelling vooruit
is ingeschakeld, als er geen obstakel meer wordt
gedetecteerd of als de auto harder dan 10 km/h rijdt.
Het geluid uit de luidspreker (voor of achter) geeft de positie van het obstakel ten
opzichte van de auto aan (voor of achter).
Parkeerhulp zijkant
Met vier extra sensoren aan de zijkant van de
bumpers registreert het systeem de positie van
obstakels tijdens het manoeuvreren en geeft ze
weer als de obstakels zich aan de zijkant van de
auto bevinden.
Alleen vaste obstakels worden juist weergegeven. Bewegende obstakels die
aan het begin van de manoeuvre worden
gedetecteerd, kunnen ten onrechte worden
weergegeven, terwijl bewegende obstakels langs
de auto niet worden weergegeven als ze in een
eerder stadium niet zijn geregistreerd.
Voorwerpen die tijdens de manoeuvre worden geregistreerd, worden uit het
geheugen gewist als het contact wordt afgezet.
Uitschakelen/inschakelen
De instellingen kunnen worden gewijzigd via het menu Rijverlichting/ Auto
van het
touchscreen.
De status van het systeem wordt opgeslagen bij het
uitzetten van het contact.
Het parkeerhulpsysteem achter wordt automatisch uitgeschakeld wanneer er een
aanhanger of fietsendrager wordt aangekoppeld
aan een trekhaak die volgens de voorschriften
van de fabrikant is gemonteerd.
In dat geval wordt de omtrek van een aanhanger
weergeven aan de achterzijde van het beeld van
de auto.
De parkeerhulp wordt uitgeschakeld wanneer de
functies Park Assist en Full Park Assist bezig zijn
om de beschikbare ruimte van een parkeerplaats te
meten.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie
over de functie Park Assist of Full Park Assist.
Als de auto wordt gestart, worden meldingen, symbolen en geluidssignalen
pas weergegeven als het touchscreen is
opgestart.
Werkingslimieten
Bij zware belading van de bagageruimte kan de
hoek van de auto de afstandsmetingen verstoren.
Storing
Als er een storing optreedt wanneer u de achteruitversnelling inschakelt,
dan gaat dit waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel branden, in combinatie met een
melding en een geluidssignaal (kort piepsignaal).
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Page 152 of 292

150
Rijden
Visiopark 1 - Visiopark 2
Lees voor meer informatie de algemene
adviezen over het gebruik van de rij- en
parkeerhulpsystemen.
Bij draaiende motor kunnen met deze systemen
weergaven van de directe omgeving van de auto
worden weergegeven op het touchscreen met
behulp van één camera bij Visiopark 1 en twee
camera’s bij Visiopark 2.
Het scherm is in twee delen opgedeeld, met in het
ene deel de omgeving zoals die door de camera('s)
wordt geregistreerd en in het andere deel het beeld
van bovenaf van de directe omgeving van de auto.
De informatie van de parkeerhulpsensoren vult het
beeld van bovenaf aan.
Er kunnen diverse weergaven worden weergegeven:
– Standaardweergave. –
180° weergave.
–
Ingezoomde weergave.
Standaard is de stand
AUTO geactiveerd.
In deze stand kiest het systeem voor de beste
weergave (standaard of ingezoomd).
U kunt tijdens het manoeuvreren op elk gewenst
moment de weergave wijzigen.
►
Druk op de toets in de hoek linksonder van het
touchscreen.
►
Selecteer een type weergave:
•
"Standaardweergave".
• "180° view".
• "Ingezoomde weergave".
• "AUTO view".
De weergave wordt onmiddellijk aangepast aan het
geselecteerde type.
De systeemstatus wordt niet opgeslagen bij het
afzetten van het contact.
Werkingsprincipe
Dit systeem registreert tijdens het manoeuvreren
bij lage snelheid met één of twee camera's de
omgeving van de auto. Van boven de auto wordt er, in realtime en terwijl
de manoeuvre wordt uitgevoerd, een beeld van de
directe omgeving gereconstrueerd (weergegeven
tussen de haakjes).
Deze weergave maakt het recht inparkeren
gemakkelijker en biedt de mogelijkheid om de
obstakels in de buurt van de auto te zien. Dit beeld
verdwijnt automatisch als de auto langere tijd
stilstaat.
Bij de Visiopark 2 wordt het beeld samengesteld
door beide camera's, zowel bij het vooruitrijden als
bij het achteruitrijden.
Wanneer de functie is geactiveerd, kan het zijn dat
het beeld van bovenaf niet wordt weergegeven. Als
het systeem wordt geactiveerd wanneer de auto
al is verplaatst, kan het beeld van bovenaf volledig
worden weergegeven.
Visiopark 1
Beeld achterzijde
U activeert de camera bij de kentekenplaatverlichting
door de achteruitversnelling in te schakelen en niet
harder dan 10 km/h te rijden.
De functie wordt uitgeschakeld:
–
Automatisch, bij snelheden hoger dan ongeveer
10 km/h,
– Automatisch, als de achterklep wordt geopend.
– Als er uit de achteruitversnelling wordt geschakeld
(het beeld wordt dan nog 7 seconden weergegeven).
– Als op de witte pijl linksboven in de hoek van het
touchscreen wordt gedrukt.
Standaardweergave
Het gebied achter de auto wordt weergegeven op
het scherm.
De blauwe lijnen (1 ) geven de breedte van de auto
weer met uitgeklapte buitenspiegels; ze verplaatsen
zich afhankelijk van de stand van het stuurwiel.
De rode lijn 2 geeft een afstand van 30 cm vanaf de
achterbumper weer; de twee blauwe lijnen 3 en 4
een afstand van respectievelijk 1 m en 2 m.
Page 153 of 292

151
Rijden
6U activeert de camera bij de kentekenplaatverlichting
door de achteruitversnelling in te schakelen en niet
harder dan 10 km/h te rijden.
De functie wordt uitgeschakeld:
–
Automatisch, bij snelheden hoger dan ongeveer
10
km/h,
–
Automatisch, als de achterklep wordt geopend.
–
Als er uit de achteruitversnelling wordt geschakeld
(het beeld wordt dan nog 7 seconden weergegeven).
–
Als op de witte pijl linksboven in de hoek van het
touchscreen wordt gedrukt.
Standaardweergave
Het gebied achter de auto wordt weergegeven op
het scherm.
De blauwe lijnen (1 ) geven de breedte van de auto
weer met uitgeklapte buitenspiegels; ze verplaatsen
zich afhankelijk van de stand van het stuurwiel.
De rode lijn 2 geeft een afstand van 30
cm vanaf de
achterbumper weer; de twee blauwe lijnen 3 en 4
een afstand van respectievelijk 1 m en 2 m.
Deze weergave is beschikbaar in de stand AUTO
of door deze te selecteren in het menu voor het
veranderen van de weergave.
Ingezoomde weergave
De camera registreert de omgeving tijdens het
manoeuvreren om een samengesteld beeld van
bovenaf van de achterzijde van de auto en van
zijn nabije omgeving te creëren zodat de obstakels
rondom de auto goed zichtbaar zijn.
Deze weergave is beschikbaar in de stand AUTO
of door deze te selecteren in het menu voor het
veranderen van de weergave.
De obstakels kunnen verder weg lijken dan ze in werkelijkheid zijn.
Tijdens het manoeuvreren moet u de zijkanten
van de auto via de buitenspiegels in de gaten
houden.
De parkeersensoren geven ook extra informatie
over het gebied rondom de auto.
Stand AUTO
Deze stand is standaard geactiveerd.
Wanneer een obstakel zich ter hoogte van de
rode lijn bevindt (minder dan 30
cm van de auto)
wordt dankzij de sensoren in de achterbumper
automatisch overgeschakeld van de weergave van
de omgeving achter de auto (standaard) naar de
weergave van het beeld van bovenaf (ingezoomd)
van de auto.
Page 154 of 292

152
Rijden
180°-weergave
Wanneer u achteruitrijdend een parkeerplaats
verlaat, kunt u dankzij de 180°-weergave voertuigen,
voetgangers of fietsers zien aankomen.
Wij raden u aan om deze weergave niet tijdens de
gehele manoeuvre te gebruiken.
De weergave heeft drie zones: links A, midden B en
rechts C.
Deze weergave is alleen beschikbaar door deze te
selecteren in het menu voor het veranderen van de
weergave.
Visiopark 2
De auto is voorzien van een in de grille geplaatste
camera vóór en een camera achter die in de buurt
van de kentekenplaatverlichting is geplaatst. Dankzij deze camera's kan het systeem de
nabije omgeving van de auto weergeven op het
touchscreen, waarbij u kunt kiezen uit een weergave
van de omgeving achter de auto (camera achter),
als de achteruitversnelling is ingeschakeld, en een
weergave van de omgeving vóór de auto (camera
vóór), als de versnellingsbak in de neutraalstand
staat of een vooruitversnelling is ingeschakeld.
Beeld van de camera achter
Het systeem wordt automatisch geactiveerd
wanneer de achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
De functie wordt uitgeschakeld:
–
Automatisch, bij snelheden hoger dan ongeveer
10
km/h.
–
W
anneer u uit de achteruitversnelling schakelt
(de weergave van de camera voor vervangt de
weergave van de camera achter gedurende 7
seconden).
–
Als op de witte pijl linksboven in de hoek van het
touchscreen wordt gedrukt.
Als een aanhanger is aangekoppeld of een fietsendrager is gemonteerd op de trekhaak,
wordt het gebied achter de auto op het beeld van
bovenaf van de auto zwart weergegeven.
De beelden van de omgeving worden dan
uitsluitend samengesteld met behulp van de
camera vóór.
De verschillende weergaves van de camera achter
komen overeen met de weergaves die beschreven
zijn in het gedeelte over de functie Visiopark 1.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie
over de functie Visiopark 1.
Beeld van de camera's voor en achter
Bij draaiende motor en een rijsnelheid van
maximaal 20 km/h kunt u deze functie
activeren via het menu Rijverlichting/Auto van het
touchscreen:
►
Selecteer "
Parkeerhulp".
De stand AUTO wordt standaard gebruikt, met
een weergave van de omgeving vóór de auto als
de versnellingsbak in de neutraalstand staat of
een vooruitversnelling is ingeschakeld, en een
weergave van de omgeving achter de auto als de
achteruitversnelling is ingeschakeld.
De functie wordt uitgeschakeld:
– Automatisch, als de rijsnelheid hoger wordt dan
ongeveer 30 km/h (het beeld verdwijnt tijdelijk vanaf
een snelheid van 20 km/h).
– Als op de witte pijl linksboven in de hoek van het
touchscreen wordt gedrukt.
Standaardweergave
Het gebied vóór de auto wordt weergegeven op het
scherm.
De oranje lijnen 1 geven de breedte van de auto
weer met uitgeklapte buitenspiegels; ze verplaatsen
zich afhankelijk van de stand van het stuurwiel.
De rode lijn 2 geeft een afstand van 30 cm vanaf de
voorbumper weer; de twee oranje lijnen 3 en 4 een
afstand van respectievelijk 1 en 2 meter.
Page 155 of 292

153
Rijden
6een vooruitversnelling is ingeschakeld, en een
weergave van de omgeving achter de auto als de
achteruitversnelling is ingeschakeld.
De functie wordt uitgeschakeld:
–
Automatisch, als de rijsnelheid hoger wordt dan
ongeveer 30
km/h (het beeld verdwijnt tijdelijk vanaf
een snelheid van 20
km/h).
–
Als op de witte pijl linksboven in de hoek van het
touchscreen wordt gedrukt.
Standaardweergave
Het gebied vóór de auto wordt weergegeven op het
scherm.
De oranje lijnen 1 geven de breedte van de auto
weer met uitgeklapte buitenspiegels; ze verplaatsen
zich afhankelijk van de stand van het stuurwiel.
De rode lijn 2 geeft een afstand van 30 cm vanaf de
voorbumper weer; de twee oranje lijnen 3 en 4 een
afstand van respectievelijk 1 en 2 meter.
Deze weergave is beschikbaar in de stand AUTO
of door deze te selecteren in het menu voor het
veranderen van de weergave.
Ingezoomde weergave
De camera registreert de omgeving tijdens het
manoeuvreren om een samengesteld beeld van
bovenaf van de voorzijde van de auto en van zijn
nabije omgeving te creëren zodat de obstakels
rondom de auto goed zichtbaar zijn.
Deze weergave is beschikbaar in de stand AUTO
of door deze te selecteren in het menu voor het
veranderen van de weergave.
De obstakels kunnen verder weg lijken dan ze in werkelijkheid zijn.
Tijdens het manoeuvreren moet u met de
buitenspiegels de zijkanten van de auto in de
gaten houden.
De parkeerhulp geeft bovendien extra informatie
over de omgeving van de auto.
Stand AUTO
Deze stand is standaard geactiveerd.
Wanneer u een obstakel nadert, wordt dankzij
de sensoren in de voorbumper automatisch
overgeschakeld van de weergave van de omgeving
vóór de auto (standaard) naar de weergave van het
beeld van bovenaf van de auto (zoom).
180°-weergave
Page 156 of 292

154
Rijden
Wanneer u vooruitrijdend een parkeerplaats verlaat,
kunt u dankzij de 180°-weergave voertuigen,
voetgangers of fietsers zien aankomen.
Wij raden u aan om deze weergave niet tijdens de
gehele manoeuvre te gebruiken.
De weergave heeft drie zones: links A, centraal B
en rechts C .
Deze weergave is alleen beschikbaar door deze te
selecteren in het menu voor het veranderen van de
weergave.
Park Assist
Lees voor meer informatie de algemene adviezen over het gebruik van de rij- en
parkeerhulpsystemen.
Dit systeem biedt actieve parkeerhulp: het detecteert
een parkeerplek en stuurt vervolgens in de
betreffende richting om op deze plek te parkeren,
terwijl de bestuurder de rijrichting bepaalt, schakelt,
accelereert en remt.
Het systeem zorgt dat Visiopark 1 of Visiopark
2 automatisch wordt weergegeven en dat de
parkeerhulp wordt ingeschakeld zodat de bestuurder
de manoeuvre in de gaten kan houden.
Het systeem meet beschikbare parkeerplekken en
berekent de afstand tot obstakels met behulp van
ultrasone sensoren in de voor- en achterbumpers
van de auto.
Het systeem biedt ondersteuning bij de volgende
manoeuvres:
A. Fileparkeren - inparkeren
B. Fileparkeren - uitparkeren
C. Parkeervakken - inparkeren
Werking
► Verminder de snelheid van de auto tot 30 km/h of
lager als u een parkeerplek nadert.
Inschakelen van de functie
De functie kan in het menu Auto/ Rijverlichting van het touchscreen worden
ingeschakeld.
Selecteer "Park Assist".
Wanneer de functie wordt ingeschakeld, wordt het Dodehoekbewaking-systeem
uitgeschakeld.
Tot de start van de parkeermanoeuvre of de manoeuvre om de parkeerplek te verlaten
kunt u op elk gewenst moment op de pijl in de
linkerbovenhoek van de weergegeven pagina
drukken om de functie uit te schakelen.
Selecteren van het type
manoeuvre
Er wordt een selectiepagina voor de manoeuvre op
het touchscreen weergegeven: standaard is dit de
pagina "Inparkeren" als de auto na het aanzetten
van het contact heeft gereden, zo niet dan wordt de
pagina "Uitparkeren" weergegeven.
►
Selecteer het type en de zijde van de manoeuvre
om het zoeken naar een parkeerplek in te
schakelen.
De geselecteerde manoeuvre kan op elk gewenst
moment worden gewijzigd, ook wanneer er naar een
beschikbare parkeerplek wordt gezocht.
Dit lampje gaat branden om de selectie te bevestigen.
Zoeken naar een parkeerplek
► Zorg dat u tijdens het rijden een afstand van 0,50
tot 1,50 meter tussen de geparkeerde auto's en uw
auto aanhoudt en rijd hierbij niet harder dan 30
km/h
tot het systeem een beschikbare parkeerplek vindt.
Page 157 of 292

155
Rijden
6Het zoeken naar een parkeerplek wordt gestopt als
de afstand tussen de geparkeerde auto's en uw auto
kleiner of groter is. De functie wordt automatisch
uitgeschakeld vanaf een rijsnelheid van 50 km/h.
Voor "fileparkeren" moet de parkeerruimte minimaal gelijk zijn aan de lengte van uw
auto plus 0,60 m.
Voor "haaks parkeren" moet de breedte van de
parkeerruimte minimaal gelijk zijn aan de breedte
van uw auto plus 0,70 m.
Als de functie Park Assist via het menu Rijden / Auto van het het touchscreen is
uitgeschakeld, wordt deze automatisch
ingeschakeld zodra het systeem wordt
geactiveerd.
Wanneer het systeem een beschikbare parkeerplek
vindt, wordt er “OK“ op de parkeerweergave getoond
in combinatie met een geluidssignaal.
Voorbereiden op de
manoeuvre
► Rijd heel langzaam totdat het verzoek wordt
weergegeven om de auto tot stilstand te brengen:
" Stop de auto" wordt samen met "STOP" en een
geluidssignaal weergegeven.
Als de auto is gestopt, wordt er een instructiepagina
op het scherm weergegeven.
►
V
olg de instructies om de manoeuvre voor te
bereiden.
De start van de manoeuvre wordt aangegeven met
de melding "Manoeuvre wordt uitgevoerd" in
combinatie met een geluidssignaal.
Achteruitrijden wordt aangeduid door deze melding:
" Stuurwiel loslaten, achteruitrijden".
De functie Visiopark 1 of Visiopark 2 en de
parkeerhulp worden automatisch ingeschakeld
zodat u de directe omgeving van de auto tijdens de
manoeuvre in de gaten kunt houden.
Tijdens de manoeuvre
Het systeem neemt de besturing van de auto
over. Het geeft instructies over de richting bij
het manoeuvreren als de auto parallel wordt
in- en uitgeparkeerd, en bij het parkeren in een
parkeervak.
Deze instructies worden weergegeven als een
symbool in combinatie met een melding:
"Achteruitversnelling".
"Vooruit".
De status van de manoeuvre wordt aangegeven
door deze symbolen:
Manoeuvre wordt uitgevoerd (groen).
Manoeuvre geannuleerd of beëindigd (rood)
(de pijlen geven aan dat de bestuurder de
controle over de auto weer moet overnemen).
De maximale snelheden tijdens manoeuvres worden
met de volgende symbolen aangegeven:
77 km/h bij het inparkeren.
55 km/h bij het uitparkeren.
Tijdens de manoeuvres draait het stuurwiel
snel rond: houd daarom het stuurwiel niet
tegen en steek uw handen niet tussen de spaken
van het stuurwiel. Let op voorwerpen die het
draaien van het stuurwiel kunnen hinderen (wijde
kleding, sjaal, das, enz.). Kans op letsel!
Het is de verantwoordelijkheid van de bestuurder
om continu het verkeer in de gaten te houden,
vooral tegenliggers.
De bestuurder moet controleren of er geen
voorwerpen of personen in de baan van de auto
aanwezig zijn.
De beelden van de camera('s) op het touchscreen kunnen door het terrein worden
vervormd.
In schaduwrijke gebieden of bij weinig (zon)licht
kan het beeld donkerder en met minder contrast
worden weergegeven.
Page 158 of 292

156
Rijden
De manoeuvre kan op ieder gewenst moment
definitief worden onderbroken, door de bestuurder
zelf of automatisch door het systeem.
Onderbreking door de bestuurder:
–
door de controle over de auto weer over te
nemen.
–
door de richtingaanwijzers in te schakelen aan de
tegenovergestelde zijde van die van de manoeuvre.
–
door de veiligheidsgordel van de bestuurder los
te maken.
–
door het contact af te zetten.
Onderbreking door het systeem:
–
De snelheidslimiet wordt overschreden: 7
km/h
tijdens manoeuvres bij het inparkeren en 5
km/h bij
het uitparkeren.
–
De antispinregeling grijpt in op een glad wegdek.
–
Een van de portieren of de bagageruimte wordt
geopend.
–
De motor slaat af.
–
Bij een storing in het systeem.
–
Na 10 in- of uitparkeermanoeuvres bij fileparkeren
en na 7 manoeuvres bij haaks inparkeren.
Wanneer de manoeuvre wordt onderbroken, dan
wordt de functie automatisch uitgeschakeld.
Het manoeuvreersymbool wordt in het rood
weergegeven, samen met de melding "Manoeuvre
geannuleerd" op het touchscreen.
Een melding verzoekt de bestuurder om de controle
over de auto weer over te nemen.
De functie wordt na een paar seconden uitgeschakeld; dit lampje gaat uit en de
functie keert terug naar de oorspronkelijke
weergave.
Einde van de in- of
uitparkeermanoeuvre
De auto stopt zodra de manoeuvre is voltooid.
Het manoeuvreersymbool wordt in het rood
weergegeven, in combinatie met de melding
" Manoeuvre voltooid" op het touchscreen.
Wanneer de functie wordt uitgeschakeld,
gaat dit lampje uit en klinkt er een
geluidssignaal.
Bij het inparkeren is het mogelijk dat de bestuurder
de manoeuvre moet voltooien.
Werkingslimieten
– Het systeem kan een ongeschikte parkeerplaats
voorstellen (parkeerverbod, wegwerkzaamheden
met beschadigd wegdek, parkeerplaats naast een
greppel enz.).
–
Het systeem kan aangeven dat er een plaats is
gevonden, maar biedt deze niet aan vanwege een
vast obstakel aan de tegenoverliggende zijde van de
manoeuvre waardoor de auto de voor het inparkeren
benodigde baan niet kan volgen.
–
Het systeem kan aangeven dat er een plaats is
gevonden, maar activeert de manoeuvre niet, omdat
de breedte van de rijstrook onvoldoende is.
–
Het systeem is niet ontworpen voor het uitvoeren
van parkeermanoeuvres in scherpe bochten.
–
Het systeem detecteert geen parkeerplaatsen
die veel groter zijn dan de auto zelf of die begrensd
worden door obstakels die te laag (trottoirbanden,
drempels enz.) of te dun (bomen, palen,
draadhekken enz.) zijn.
– Als de auto zwaar is beladen, kunnen de
afstandsmetingen worden verstoord door het
achteroverhellen van de auto.
Gebruik de functie niet onder de volgende omgevingsomstandigheden:
–
Langs een zachte berm (bijvoorbeeld greppel),
kade of een rand van een afgrond.
–
Bij een glad wegdek (bijvoorbeeld ijzel).
Gebruik de functie niet als een van de volgende situaties zich voordoet:
–
Als de bandenspanning van een band te laag
is.
–
Als een van de bumpers is beschadigd.
–
Als een van de camera's defect is.
Gebruik de functie niet wanneer de auto is blootgesteld aan een van de volgende
aanpassingen:
–
W
anneer voorwerpen worden vervoerd
die langer zijn dan de auto (ladder op de
allesdragers, fietsendrager op de achterklep
enz.).
–
Indien een niet-goedgekeurde trekhaak
gemonteerd is.
–
Indien sneeuwkettingen gemonteerd zijn.
–
Indien een noodreservewiel wordt gebruikt.
–
Als wielen met een andere diameter dan de
oorspronkelijke zijn aangebracht.
–
Na aanpassing van een of beide bumpers
(aanvullende bescherming).
– Als de sensoren opnieuw gespoten zijn buiten
het PEUGEOT-dealernetwerk,
– Bij gebruik van sensoren die niet voor de auto
zijn goedgekeurd.
Storingen
Als de functie niet is geactiveerd, knippert het lampje kort en klinkt er een geluidssignaal
om een systeemstoring aan te geven.
Als de storing zich voordoet terwijl het systeem
wordt gebruikt, gaat het controlelampje uit.
Als de storing in het parkeerhulpsysteem zich voordoet tijdens het gebruik van het systeem
(dit waarschuwingslampje gaat branden), dan wordt
de functie uitgeschakeld.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Bij een storing in de stuurbekrachtiging wordt dit waarschuwingslampje weergegeven op
het instrumentenpaneel in combinatie met een
waarschuwingsmelding.
Zet de auto stil. Zet de auto zo snel mogelijk stil op een
veilige plaats en zet het contact af.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats.
Page 159 of 292

157
Rijden
6– Als de sensoren opnieuw gespoten zijn buiten
het PEUGEOT-dealernetwerk,
–
Bij gebruik van sensoren die niet voor de auto
zijn goedgekeurd.
Storingen
Als de functie niet is geactiveerd, knippert het lampje kort en klinkt er een geluidssignaal
om een systeemstoring aan te geven.
Als de storing zich voordoet terwijl het systeem
wordt gebruikt, gaat het controlelampje uit.
Als de storing in het parkeerhulpsysteem zich voordoet tijdens het gebruik van het systeem
(dit waarschuwingslampje gaat branden), dan wordt
de functie uitgeschakeld.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Bij een storing in de stuurbekrachtiging wordt dit waarschuwingslampje weergegeven op
het instrumentenpaneel in combinatie met een
waarschuwingsmelding.
Zet de auto stil. Zet de auto zo snel mogelijk stil op een
veilige plaats en zet het contact af.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats.
Full Park Assist
Lees voor meer informatie de algemene adviezen over het gebruik van de rij- en
parkeerhulpsystemen.
Dit systeem biedt actieve parkeerhulp bij auto's met
de automatische transmissie EAT8; het detecteert
een vrije parkeerplek parallel aan of haaks op
de rijbaan en voert de parkeermanoeuvre uit. De
bestuurder hoeft niets te doen. Hiermee kunt u
automatisch uitparkeren na fileparkeren.
Het systeem regelt het sturen, de rijrichting, het
accelereren en het remmen. Het systeem meet
beschikbare parkeerplekken en berekent de afstand
tot obstakels met behulp van 12 ultrasoonsensoren
in de voor- en achterbumpers van de auto.
Het systeem zorgt dat de Visiopark 1 of Visiopark
2 automatisch wordt weergegeven en dat de
parkeerhulp wordt ingeschakeld zodat de bestuurder
de manoeuvre in de gaten kan houden.
Inschakelen / uitschakelen
Hulpsysteem inschakelen bij het naderen van een
parkeergebied:
►
V
erlaag de snelheid van de auto tot maximaal
30
km/h.
► Druk op de toets op de selectiehendel of
selecteer Rijverlichting
/ Auto > Full Park Assist
op het touchscreen.
Wanneer het systeem wordt ingeschakeld, wordt de Dodehoekbewaking uitgeschakeld.
Volgorde
Zodra het systeem is ingeschakeld, worden de
volgende stappen achtereenvolgend uitgevoerd:
–
Selecteren van het type manoeuvre op het
touchscreen.
–
Zoeken naar een beschikbare plek.
–
V
oorbereiden op de manoeuvre.
–
Uitvoeren van de manoeuvre.
–
V
oltooien van de manoeuvre.
Page 160 of 292

158
Rijden
Het systeem kan op elk moment tot het starten van de manoeuvre worden
uitgeschakeld door op de rode pijl linksboven in
de hoek van het scherm te drukken.
De Full Park Assist is vanwege de limieten die inherent zijn aan het systeem niet altijd
in staat om automatisch op de juiste wijze te
reageren.
De manoeuvre blijft altijd de verantwoordelijkheid
van de bestuurder, die de rijpositie niet
mag verlaten en nooit mag proberen de
bedieningstoets van het systeem te blokkeren.
De veiligheidsgordel van de bestuurder moet
tijdens de manoeuvre vastgemaakt blijven.
Selecteren van het type
manoeuvre en zoeken naar
een parkeerplek
Afhankelijk van het feit of er al dan niet met de auto
is gereden sinds het aanzetten van het contact, biedt
de functie de mogelijkheid om via het touchscreen
een parkeerplek in of uit te parkeren.
►
Selecteer het type en de zijde van de manoeuvre
om het zoeken naar een parkeerplek in te
schakelen.
Dit lampje branden om activering te bevestigen.
U kunt het type manoeuvre op elk moment wijzigen,
ook tijdens het zoeken naar een beschikbare
parkeerplek.
► Zorg dat u een afstand van 0,5 tot 1,5 meter tot
de geparkeerde auto's aanhoudt en rijd niet harder
dan 30 km/u, totdat het systeem een beschikbare
parkeerplek vindt (aangegeven door OK op het
display en een geluidssignaal).
Voor "fileparkeren" moet de parkeerruimte minimaal gelijk zijn aan de lengte van uw
auto plus 1
m.
Voor "haaks inparkeren" moet de parkeerruimte
minimaal gelijk zijn aan de lengte van uw auto
plus 0,70
m.
Voorbereiden op de
manoeuvre
► Rijd heel langzaam totdat het verzoek om de
auto tot stilstand te brengen en het STOP-bord
worden weergegeven, in combinatie met een
geluidssignaal.
Als de auto is gestopt, wordt er een instructiepagina
op het scherm weergegeven.
►
V
olg alle instructies om de manoeuvre voor te
bereiden.
Dit symbool verschijnt automatisch als de instructie is gevolgd.
Wanneer alle instructies zijn gevalideerd, wordt
een nieuwe pagina weergegeven waarop wordt
aangegeven dat u de manoeuvre kunt uitvoeren.
► Druk op deze toets om de manoeuvre uit
te voeren.
►
Houd de toets ingedrukt en laat het rempedaal
geleidelijk los.
De toets moet ingedrukt blijven tijdens de manoeuvre.
De start van de manoeuvre wordt aangeduid door
de weergave van een venster met de melding
" Manoeuvre wordt uitgevoerd" in combinatie met
een geluidssignaal.
De Visiopark 1 of Visiopark 2 en de parkeerhulp
worden automatisch ingeschakeld zodat u de directe
omgeving van de auto gedurende de manoeuvre in
de gaten kunt houden.
Uitvoeren van de manoeuvre
Op het moment dat de bestuurder het rempedaal
loslaat, neemt het systeem automatisch de controle
over voor het kiezen van de rijrichting (vooruit of
achteruit), het accelereren, het remmen en de
stuurrichting.
De status van de manoeuvre wordt aangegeven
door deze symbolen:
Manoeuvre bezig.
Manoeuvre onderbroken.
Manoeuvre voltooid of afgebroken.
Witte pijlen geven aan dat de bestuurder de
controle over de auto moet overnemen.
De manoeuvreerrichting wordt aangegeven door
deze symbolen:
Vooruit.
Achteruit.
De middelste pijl is groen als de auto rijdt of wit om
de volgende manoeuvreerrichting aan te geven.
Tijdens de gehele manoeuvre, aangegeven
door het groene pictogram "AUTO", moet de
bestuurder de toets van de functie ingedrukt
houden.
Tijdens de manoeuvres draait het stuurwiel snel rond: houd daarom het stuurwiel niet
tegen en steek uw handen niet tussen de spaken
van het stuurwiel. Let op voorwerpen die de
manoeuvre kunnen blokkeren (zoals losse
kleding, sjaals of stropdassen) - kans op letsel!
Als de auto aanzienlijk wordt afgeremd, gaan de remlichten wellicht branden.
Onderbreken/hervatten van de manoeuvre
De manoeuvre kan te allen tijde tijdelijk worden
onderbroken (automatisch door het systeem als een
obstakel is gedetecteerd of door tussenkomst van
de bestuurder). Als de bestuurder een gevaarlijke
situatie ziet aankomen, moet hij de manoeuvre
annuleren.
Om de manoeuvre te onderbreken kan de
bestuurder:
– De toets van de functie loslaten.
– Het rempedaal intrappen.
– De controle over de auto overnemen.
– De transmissie in een andere stand zetten
(behalve P).