Peugeot RCZ 2014 Handleiding (in Dutch)
Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2014, Model line: RCZ, Model: Peugeot RCZ 2014Pages: 344, PDF Size: 18.99 MB
Page 131 of 344

6/
RIJDEN
CONTACTSLOT
ELEKTRONISCHE STARTBLOKKERING
STARTEN VAN DE MOTOR
Steek de sleutel in het contactslot.
Het systeem herkent de code van de startblokkering.
Draai de sleutel rechtsom in de stand 3 (Starten) .
Laat zodra de motor draait de sleutel los.
AFZETTEN VAN DE MOTOR
Zet de auto stil.
Draai de sleutel linksom in de stand 1 (Stop) .
Verwijder de sleutel uit het contactslot.
Sleutel vergeten
Als de sleutel nog in het contactslot zit en in de stand 1 (Stop)
staat, wordt bij het openen van het bestuurdersportier een
waarschuwingsmelding weergegeven in combinatie met een
geluidssignaal.
Als de sleutel onbedoeld in de stand 2 (Contact) van het
contactslot blijft staan, zal het contact na een uur automatisch
worden afgezet.
Draai de sleutel in de stand 1 (Stop) en vervolgens opnieuw in de
stand 2 (Contact) om het contact weer aan te zetten.
In de sleutel is een chip aangebracht die over een specifi eke code
beschikt. Om te kunnen starten, moet bij het aanzetten van het contact
de code van de sleutel worden herkend door de startblokkering.
Deze elektronische startblokkering blokkeert het
motormanagementsysteem kort nadat het contact is afgezet en
voorkomt zo het starten van de motor bij een inbraak.
Bij een storing in het systeem wordt u gewaarschuwd door dit
verklikkerlampje in combinatie met een geluidssignaal en een
melding op het display.
De auto kan dan niet gestart worden. Raadpleeg zo snel
mogelijk het PEUGEOT-netwerk.
Bij het afzetten van de motor is de rembekrachtiging niet meer
actief.
Page 132 of 344

130
PARKEERREM
Aantrekken
Trek de hefboom van de parkeerrem volledig aan om uw auto stil te zetten.
Vrijzetten
Trek de hefboom van de parkeerrem licht omhoog, druk de ontgrendelknop in en duw de hefboom geheel omlaag.
Als tijdens het rijden dit verklikkerlampje en het
verklikkerlampje STOP branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op het display, geeft dit aan dat
de parkeerrem nog (iets) is aangetrokken.
Draai bij het parkeren van de auto op een helling de wielen
vast tegen het trottoir, trek de parkeerrem aan en schakel een
versnelling in.
Page 133 of 344

6/
RIJDEN
HILL HOLDER
Dit systeem houdt bij het wegrijden op een helling uw auto ongeveer
2 seconden op zijn plaats. In die tijd kunt u uw voet van het rempedaal \
naar het gaspedaal verplaatsen.
WERKING
Deze functie is alleen actief:
- als de auto volledig stilstaat met het rempedaal ingedrukt,
- bij bepaalde hellingcondities,
- als het bestuurdersportier is gesloten.
De hill holder kan niet worden uitgeschakeld. Verlaat de auto niet in de korte periode dat u de hill holder
gebruikt.
STORING
Als de auto bergopwaarts stilstaat, wordt deze even op zijn plaats
gehouden wanneer u het rempedaal loslaat:
- als bij de handgeschakelde versnellingsbak de eerste versnelling of de neutraalstand is ingeschakeld,
- als bij de automatische versnellingsbak stand D of M is ingeschakeld. Als de auto bergafwaarts stilstaat en de achteruitversnelling
ingeschakeld is, wordt de auto even op zijn plaats gehouden
wanneer u het rempedaal loslaat.
Als u de auto moet verlaten terwijl de motor draait,
gebruik dan de handrem en controleer vervolgens
of het desbetreffende verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel blijft branden.
Bij een storing in de hill holder gaan deze verklikkerlampjes branden.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalifi ceerde werkplaats.
Page 134 of 344

132
HANDGESCHAKELDE 6-VERSNELLINGSBAK
INSCHAKELEN VAN DE 5 E OF DE 6 E VERSNELLING
Beweeg de versnellingshendel zo ver mogelijk naar rechts om de 5 e of de 6 e versnelling in te schakelen.
INSCHAKELEN VAN DE ACHTERUITVERSNELLING
Trek de ring onder de pookknop omhoog en beweeg de versnellingshendel eerst naar links en dan naar voren.
Schakel de achteruitversnelling alleen in als de auto stilstaat en de
motor stationair draait.
Voor uw veiligheid en om het starten van de motor te vergemakkelijken:
- zet de versnellingshendel altijd in de neutraalstand,
- trap het koppelingspedaal in.
Page 135 of 344

6/
RIJDEN
AUTOMATISCHE TRANSMISSIE
MET "TIPTRONIC TECHNIEK
SYSTEEM PORSCHE"
SCHAKELPATROON
1. Selectiehendel.
2. Toets " S " (Sport) .
3. Toets " " (Sneeuw) .
STANDEN VAN DE SELECTIEHENDEL
P. Parkeerstand.
- Stilzetten van de auto, met of zonder aangetrokken handrem.
- Starten van de motor.
R. Achteruitversnelling.
- Achteruitrijden, stilstaande auto, stationair toerental.
N. Neutraalstand.
- Stilzetten van de auto, met aangetrokken handrem.
- Starten van de motor.
D. Automatische werking.
M.+ / - Zelf schakelen tussen de zes versnellingen.
Beweeg de selectiehendel kort naar voren om op te schakelen.
of
Beweeg de selectiehendel kort naar achteren om terug te schakelen.
Bij de automatische transmissie met zes versnellingen kunt u kiezen
voor de automatische bediening, aangevuld met de programma's Sport
en Sneeuw, of voor handmatig schakelen.
Deze transmissie heeft twee gebruiksmogelijkheden:
- automatisch schakelen : het schakelen wordt elektronisch
aangestuurd door de transmissie, aangevuld met het programma
sport voor een meer dynamische rijstijl en het programma sneeuw
voor het rijden op een ondergrond met weinig grip,
- handmatig schakelen : deze stand maakt het zelf schakelen met de selectiehendel mogelijk.
Page 136 of 344

3
3
134
WEERGAVE OP HET INSTRUMENTENPANEEL
Wanneer u de selectiehendel door het schakelpatroon beweegt,
verschijnt het desbetreffende pictogram op het instrumentenpaneel.
P. Parking (parkeerstand)
R. Reverse (achteruitversnelling)
N. Neutral (neutraalstand)
D1...D6. Drive (automatisch schakelen)
S. Programma Sport
. Programma Sneeuw
M1...M6. Handmatig schakelen (sequentiëel)
-. Ongeldige waarde bij handmatig schakelen
WEGRIJDEN
Trek de handrem aan.
Selecteer de stand P of N .
Start de motor.
Als niet aan de bovenstaande voorwaarden wordt voldaan, klinkt een
geluidssignaal en verschijnt een melding op het display.
Trap bij draaiende motor het rempedaal in.
Zet de handrem vrij.
Selecteer de stand R , D of M .
Laat het rempedaal geleidelijk los.
De auto begint te rijden.
Als tijdens het rijden per ongeluk de stand N wordt geselecteerd,
laat het motortoerental dan zakken tot stationair toerental, zet de
selectiehendel in de stand D en trap het gaspedaal weer in.
Als de motor stationair draait, het rempedaal is losgelaten en
de stand R , D of M is geselecteerd, zet de auto zich zelfs al in
beweging als het gaspedaal niet is ingetrapt.
Laat bij draaiende motor daarom geen kinderen alleen in de auto achter.
Trek de handrem aan en selecteer de stand P indien er
onderhoudswerkzaamheden moeten worden uitgevoerd bij
draaiende motor. Er wordt een melding weergegeven als u de selectiehendel uit
de stand P probeert te halen zonder dat u het rempedaal hebt
ingetrapt.
Page 137 of 344

6/
3
3
RIJDEN
AUTOMATISCH SCHAKELPROGRAMMA
Selecteer de stand D om automatisch te laten schakelen tussen
de zes versnellingen.
Zet de selectiehendel nooit in de stand N als de auto rijdt.
Zet de selectiehendel nooit in de stand P of R als de auto niet
volledig stilstaat.
De transmissie werkt dan in de auto-adaptieve stand, zonder dat u
zelf hoeft te schakelen. De transmissie kiest voortdurend de meest
geschikte versnelling, afhankelijk van de rijstijl, het profi el van de weg
en de belading van de auto.
Op het instrumentenpaneel verschijnen achtereenvolgens de
aanduidingen
D en de automatisch ingeschakelde versnellingen.
Voor een maximale acceleratie zonder de stand van de selectiehendel
te wijzigen, moet het gaspedaal volledig worden ingetrapt (kickdown). \
De transmissie schakelt automatisch terug of handhaaft de
ingeschakelde versnelling totdat de motor het maximumtoerental
bereikt.
Bij het remmen schakelt de transmissie automatisch terug om sterker
op de motor af te remmen.
Om de veiligheid te verbeteren schakelt de transmissie niet naar een
hogere versnelling als u het gaspedaal plotseling loslaat.
PROGRAMMA'S SPORT EN SNEEUW
Deze twee specifi eke programma's vullen de automatische werking aan
onder bijzondere rijomstandigheden.
Programma Sport "S"
Druk op de toets " S " als de motor is gestart.
Het schakelprogramma maakt dan automatisch een dynamische rijstijl
mogelijk.
Op het instrumentenpaneel verschijnt de aanduiding S .
Programma Sneeuw " "
Druk op de toets " " als de motor is gestart.
De transmissie past zich aan voor het rijden op gladde wegen.
Het schakelprogramma zorgt ervoor dat u gemakkelijker kunt rijden op
een ondergrond met weinig grip.
Op het instrumentenpaneel verschijnt de aanduiding .
TERUGKEREN NAAR HET AUTOMATISCHE
PROGRAMMA
Om terug te keren naar het automatische programma kunt u het
programma Sport of Sneeuw op elk gewenst moment uitschakelen
door opnieuw op de desbetreffende toets te drukken.
HANDMATIG SCHAKELEN
Selecteer de stand M om sequentieel te schakelen tussen de zes
versnellingen.
Duw de selectiehendel naar het symbool + om één versnelling op
te schakelen.
Trek de selectiehendel naar het symbool - om één versnelling terug
te schakelen.
Page 138 of 344

136
Het schakelen naar een andere versnelling kan alleen als de snelheid
van de auto en het toerental van de motor dit toestaan, anders wordt er \
tijdelijk overgegaan op de automatische bediening. Op het instrumentenpaneel verschijnen achtereenvolgens
de aanduiding M en de handmatig ingeschakelde
versnellingen.
Als het motortoerental te laag of te hoog is, knippert de
geselecteerde versnelling enkele seconden en vervolgens
wordt de werkelijk ingeschakelde versnelling weergegeven.
Er kan elk moment van de stand D (rijden in de automatische stand)
naar de stand M (rijden in de handbediende stand) worden geschakeld.
Als de auto stopt of langzaam rijdt, kiest de automatische transmissie
automatisch de stand M1 .
De programma's Sport en Sneeuw kunnen niet worden ingeschakeld in
de handbediende stand.
Onjuiste waarde bij handmatige bediening
Dit symbool verschijnt als een versnelling niet goed is
ingeschakeld (de selectiehendel bevindt zich tussen twee
standen in).
PARKEREN VAN DE AUTO
Voordat u de motor afzet, kunt u de selectiehendel in de stand P of N
zetten om de neutraalstand te selecteren.
Trek in beide gevallen de handrem aan om de auto stil te zetten. Als de selectiehendel niet in de stand
P staat, klinkt bij het openen
van het bestuurdersportier of na ongeveer 45 seconden een
geluidssignaal en verschijnt een melding op het display.
Zet de selectiehendel in de stand P ; het geluidssignaal stopt
en de melding verdwijnt.
STORING
Als bij aangezet contact dit verklikkerlampje gaat branden in
combinatie met een geluidssignaal en een melding op het
display, duidt dit op een storing in de transmissie.
In dit geval werkt de transmissie met een noodprogramma en blijft de
3
e versnelling ingeschakeld. U kunt dan een hevige schok waarnemen
bij het selecteren van R vanuit de stand P , of R vanuit de stand N . De
transmissie raakt hierdoor niet beschadigd.
Rijd niet harder dan 100 km/h (afhankelijk van de geldende
snelheidslimiet).
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalifi ceerde werkplaats.
Dit verklikkerlampje kan ook gaan branden bij het openen van een portier\
.
In de volgende gevallen kan de versnellingsbak beschadigd raken:
- bij het gelijktijdig intrappen van het gaspedaal en het rempedaal,
- bij het geforceerd van stand P naar een andere stand
schakelen als de accu ontladen is.
Plaats bij langdurig stilstaan met draaiende motor (fi les) de
selectiehendel in de stand N en trek de parkeerrem aan om
brandstof te besparen.
Page 139 of 344

6/
RIJDEN
SCHAKELINDICATOR
Dit systeem geeft aan welke versnelling moet worden ingeschakeld om
het brandstofverbruik te reduceren.
WERKING
Afhankelijk van de rijomstandigheden en de uitrusting van uw auto kan
het systeem u adviseren één of meer versnellingen op te schakelen.\
U kunt deze aanwijzingen opvolgen zonder de tussenliggende
versnellingen in te hoeven schakelen.
Het is niet verplicht om de aanbevolen versnellingen ook daadwerkelijk
in te schakelen. De keuze van de optimale versnelling hangt namelijk
altijd af van de situatie op de weg, de verkeersdrukte en de veiligheid.\
De bestuurder blijft derhalve altijd zelf verantwoordelijk voor het al d\
an
niet opvolgen van een schakeladvies van het systeem.
De functie kan niet worden uitgeschakeld. Het systeem past het schakeladvies aan de rijomstandigheden
(helling, belading van de auto, ...) en de rijstijl van de bestuurder \
(veel vermogen nodig, accelereren, remmen, ...) aan.
Het systeem zal u nooit adviseren om:
- de eerste versnelling in te schakelen,
- de achteruitversnelling in te schakelen.
De informatie wordt in de vorm van een pijl op het instrumentenpaneel
weergegeven. Voorbeeld:
- U rijdt in de derde versnelling.
- U trapt het gaspedaal in.
- Het systeem kan u in dit geval adviseren een hogere versnelling in
te schakelen.
Bij uitvoeringen met automatische transmissie werkt dit systeem alleen
in de handbediende stand.
Bij auto's met handgeschakelde versnellingsbak kan naast de pijl ook
de geadviseerde versnelling worden weergegeven.
Page 140 of 344

138
CONTROLESYSTEEM BANDENSPANNING
Het systeem waarschuwt de bestuurder zodra het een daling van
de spanning van een of meer banden detecteert.
In het ventiel van elke band (met uitzondering van het reservewiel) is\
een druksensor gemonteerd. Ondanks de aanwezigheid van dit systeem dient u maandelijks
en voor elke lange reis de bandenspanning (ook die van het
reservewiel) handmatig te controleren.
Een te lage bandenspanning heeft een negatief effect op de
wegligging, verlengt de remweg en versnelt de bandenslijtage,
met name onder zware omstandigheden (zware belading, hoge
snelheid, lange rit).
Dit systeem controleert automatisch de bandenspanning tijdens het
rijden.
Zodra de auto rijdt, controleert het systeem permanent de spanning van
de vier banden.
Een te lage bandenspanning leidt ook tot een hoger
brandstofverbruik.
De door de fabrikant voor uw auto aanbevolen bandenspanning
staat vermeld op de bandenspanningssticker (zie de rubriek
"Identifi catie").
De bandenspanning moet bij "koude" banden worden
gecontroleerd (auto die langer dan 1 uur heeft stilgestaan of na
een traject van maximaal 10 km met gematigde snelheid). Is dit
niet het geval, verhoog dan de op de sticker vermelde waarden
met 0,3 bar.
Het controlesysteem van de bandenspanning is een hulpsysteem;
de bestuurder moet waakzaam blijven en blijft verantwoordelijk.